ECLI:NL:GHARL:2023:8784

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.325.476
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag over minderjarige in het kader van ouderschap en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om het gezag alleen aan haar toe te kennen, omdat er al twee jaar geen constructief contact is tussen haar en de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen, omdat er onvoldoende omstandigheden waren om deze ingrijpende wijziging te rechtvaardigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het gebrek aan communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag in de huidige situatie niet mogelijk is en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag alleen aan de moeder toekomt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.476
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394294)
beschikking van 17 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M.H. Bloemen te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 januari 2023, uitgesproken onder zaaknummer 394294 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 april 2023;
- het verweerschrift met één productie;
- een brief van de GI van 14 augustus 2023;
- een journaalbericht van mr. Bloemen van 14 augustus 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Bloemen van 15 augustus 2023 met één productie;
- een journaalbericht van mr. Striekwold van 15 augustus 2023 met producties; en
- een journaalbericht van mr. Bloemen van 16 augustus 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, met haar advocaat;
- de vader, met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2013 in [woonplaats1] . De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2021 is [de minderjarige] voorlopig aan de zorg van de moeder toevertrouwd.
3.2
[de minderjarige] is bij beschikking van 9 december 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland onder toezicht gesteld van de GI tot 9 december 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 9 december 2023.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De vader heeft de rechtbank primair verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en subsidiair om een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. De moeder heeft op haar beurt de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en om te bepalen dat het gezag alleen aan haar toekomt.
4.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 21 december 2021 een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] die inhoudt dat de gezinsvoogd bepaalt of dit contact begeleid of onbegeleid zal plaatsvinden, en de plaats, de dag en de duur (minimaal een uur) bepaalt. Ook heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [de minderjarige] is, welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader en of eenhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] is.
4.3
Op 29 november 2022 heeft de raad het raadsonderzoek met een rapport afgerond.
4.4
Naar aanleiding van het raadsonderzoek heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking de beslissingen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats tot 13 juli 2023 aangehouden in afwachting van de in te zetten hulpverlening. Het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag is afgewezen. De rechtbank heeft hierover onder meer het volgende overwogen:
“(…) Uit het rapport van de Raad van 29 november 2022 blijkt dat uit het onderzoek onvoldoende omstandigheden naar voren zijn gekomen om een ingrijpende wijziging naar eenhoofdig gezag te rechtvaardigen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat [de minderjarige] in haar
ontwikkeling hinder ondervindt van het gezamenlijk ouderlijk gezag en ook is niet gebleken
dat vader zijn gezag misbruikt. Er bestaat daarom naar het oordeel van de rechtbank geen
onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders.
Ook voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling acht de rechtbank het van belang dat
beide ouders belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , zodat de GI beide ouders
kan aansturen. Het zou daarnaast helpen als de ouders (in het kader van deze ondertoezichtstelling) met behulp van hulpverlening (individueel) leren hoe zij op een goede
manier, die in het belang en veilig is voor [de minderjarige] , uitvoering kunnen geven aan hun
gezamenlijk ouderschap. (…)”

5.De omvang van het geschil

5.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar verzoek tot eenhoofdig gezag af te wijzen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] alleen aan de vrouw toekomt.
5.2
De vader voert verweer en hij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Wat vindt de moeder?
6.2
De moeder stelt dat de vader tijdens de relatie bedreigend en agressief was naar haar. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat zij is gevlucht. De moeder en [de minderjarige] hebben eerst in een vrouwenopvang gezeten, maar wonen nu – op een geheim adres – in een eigen woning. De raad concludeert in het rapport dat de moeder [de minderjarige] opzettelijk bij de vader weghoudt of dat haar angst de oorzaak zou zijn van [de minderjarige] weerstand naar de vader, maar niets in het rapport wijst daarop, aldus de moeder. Er is geen sprake van een vechtscheiding, maar van intieme terreur/stalking. De GI, [naam1] en [naam2] zien deze signalen ook. Als het niet gaat zoals de vader wil, dan uit hij (ernstige) bedreigingen. In deze omstandigheden is het niet mogelijk om samen uitvoering te geven aan het gezag, aldus de moeder. Daarbij is contact tussen de moeder en de vader niet toegestaan, omdat de moeder in het [naam3] -traject zit. Ook geldt voor de vader tot 15 oktober 2023 een gebiedsverbod, waardoor hij niet in de buurt van woning van de moeder mag komen. Verder heeft de vader zijn gezag misbruikt door geen toestemming te geven voor vaccinaties, de toestemming voor inschrijving op school te weigeren en het paspoort van [de minderjarige] niet af te geven. De moeder heeft voor [de minderjarige] (en voor zichzelf) hulp gezocht. De behandeling van [de minderjarige] kan niet starten, omdat [de minderjarige] nog aan het overleven is en er nog steeds sprake is van een verhoogde mate van onveiligheid. Ook voor een eventuele behandeling van de moeder moet de bedreiging en het geweld eerst afgelopen zijn.
Deze omstandigheden rechtvaardigen een wijziging van het gezag, aldus de moeder.
Wat vindt de vader?
6.3
De vader betwist dat sprake was van agressie en bedreigingen van hem naar de moeder. De moeder heeft juist de vader bedreigd/ laten bedreigen. De hulpverlening van de moeder gaat alleen maar uit van de informatie die de moeder heeft verteld. De vader is hierin niet gehoord, terwijl de raad met beide ouders en informanten heeft gesproken. Uit het onderzoek van de raad is niet gebleken dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling hinder ondervindt van het gezamenlijke ouderlijk gezag en niet is gebleken dat de vader zijn gezag misbruikt. Hij heeft juist overal aan meegewerkt in het belang van [de minderjarige] .
De moeder geeft [de minderjarige] geen enkele ruimte om positief te denken of te praten over de vader. [de minderjarige] kiest vanuit een loyaliteitsconflict voor haar moeder en sluit de vader buiten. De vader heeft [de minderjarige] al twee jaar niet gezien. Als de moeder alleen met het gezag wordt belast, komt hij nog verder buiten beeld. Met het in stand laten van het gezamenlijk gezag krijgt de vader de kans zich als gelijkwaardige ouder te positioneren. De ouders blijven hiervoor bovendien ook genoodzaakt te werken aan het verbeteren van de communicatie en hun onderlinge verstandhouding. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij ook met de moeder wil communiceren. Maar er is weinig tot niets ondernomen om tot communicatie te komen. Als er een risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raat, dan is dit binnen afzienbare tijd op te lossen. Het verzoek van de moeder moet daarom worden afgewezen of aangehouden in afwachting van de procedure bij de rechtbank.
Wat vindt de GI?
6.4
De GI heeft aangevoerd dat [de minderjarige] last heeft van het stalkgedrag van de vader. Het leidt tot onrust in de thuissituatie van de moeder en [de minderjarige] . De GI vindt het voor [de minderjarige] van belang dat er een periode van rust komt waarin zij de ruimte heeft om traumatische gebeurtenissen te verwerken. De vader moet zich realiseren dat zijn stalkgedrag tot gevolg heeft dat zij geen positief beeld van de vader kan ontwikkelen. [de minderjarige] raakt klem of verloren tussen de ouders. De GI maakt zich zorgen over [de minderjarige] , omdat zij slecht slaapt, in bed plast en bang is dat de vader haar ophaalt. Er moet hulp komen voor [de minderjarige] , maar de onrust zorgt ervoor dat de hulp die zij nodig heeft niet kan starten. Voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling is gezamenlijk gezag niet noodzakelijk, aldus de GI.
Wat adviseert de raad?
6.5
De raad heeft tijdens de mondelinge verteld dat door de strijd tussen de ouders – los van wie die veroorzaakt – er hulp moet komen voor [de minderjarige] . De raad ziet niet hoe in deze situatie, waarin zoveel escalaties zijn geweest, de ouders op korte termijn zouden moeten gaan communiceren. Er is geen zicht op verandering binnen afzienbare tijd. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat er rust en duidelijkheid komen. Gezamenlijk gezag geeft voor [de minderjarige] nu geen rust. Gezamenlijk gezag is in deze situatie niet mogelijk. Het hof kan de beslissing aanhouden, in afwachting van de procedure bij de rechtbank.
Wat is het oordeel van het hof?
6.6
Sinds de ouders op grond van artikel 1:252 BW het gezamenlijk gezag hebben laten aantekenen in het gezagsregister is er veel veranderd. De relatie van de ouders is beëindigd en zij hebben inmiddels al geruime tijd geen contact meer met elkaar over [de minderjarige] . De moeder vindt dit een reden om het gezag alleen bij haar te laten, de vader vindt van niet. Aanvankelijk was de inschatting van zowel de raad als de rechtbank dat het toch beter was om het gezamenlijk gezag te laten voortduren, zoals hiervoor staat uitgelegd. De redenen voor die beslissing zijn er eigenlijk nog steeds, maar met de tijd is duidelijk geworden dat de spanningen, het wantrouwen en het gebrek aan contact en overleg tussen de ouders een steeds sterkere weerslag heeft op de uitoefening van het gezamenlijk gezag en dat dit het welzijn van [de minderjarige] schaadt.
Het hof neemt het advies van de raad over en komt tot het oordeel dat de moeder alleen met het gezag moet worden belast, omdat het uitoefenen van het gezamenlijk gezag in de huidige situatie niet mogelijk is. Er is al twee jaar geen (constructief) contact tussen de moeder en de vader. Hierdoor kunnen de ouders niet met elkaar overleggen over beslissingen die [de minderjarige] betreffen. Het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen; in de afgelopen twee jaar is immers geen contact mogelijk gebleken en niets wijst erop dat dat op korte termijn zal veranderen. Deze situatie is dus wezenlijk anders dan in de uitspraak van het hof Den Bosch van 20 oktober 2022 [1] , die door de vader werd aangehaald, waarin gewerkt werd aan de verbetering van de communicatie.
Het hof volgt de raad dat gezamenlijk gezag [de minderjarige] niet de rust en duidelijkheid geeft die [de minderjarige] nu nodig heeft. In deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het, alles afwegende, inmiddels in het belang van [de minderjarige] is dat het gezag aan de moeder alleen toekomt.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over het gezag betreft, vernietigen en beslissen als volgt.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 januari 2023, voor zover het de beslissing over het gezag betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [woonplaats1] , voortaan aan de moeder toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.