ECLI:NL:GHARL:2023:9155

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.312.086
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen omgangsregeling tussen ouders na scheiding met aandacht voor veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De moeder, die alleen het gezag heeft, was het niet eens met de eerder door de rechtbank Gelderland vastgestelde omgangsregeling en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder vreesde voor de veiligheid van de minderjarige, omdat de vader in het criminele circuit zou verkeren en er geruchten waren over bedreigingen aan zijn adres. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2023 heeft de moeder haar zorgen geuit over de omgangsregeling en voorgesteld om de omgang te beperken en te laten plaatsvinden op een veilige locatie, minimaal vijftien kilometer van haar woonplaats.

De vader heeft de zorgen van de moeder betwist en stelde dat er geen gevaar voor de minderjarige was. Hij vroeg het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgangsregeling te hervatten, met respect voor de wensen van de minderjarige. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de minderjarige om de veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, met de mogelijkheid om naar activiteiten te gaan. De vader zal de minderjarige ophalen bij een afgesproken locatie en terugbrengen naar het station, zodat zij zelfstandig kan reizen. De beslissing van het hof houdt rekening met de zorgen van de moeder, maar ook met de wensen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.086
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391273)
beschikking van 31 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. A.J.M. van Haaren,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 7 juni 2022;
  • het verweerschrift in hoger beroep met incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Van Berckel-van der Rijken van 2 maart 2023;
  • een journaalbericht van mr. Van Haaren van 3 maart 2023;
  • een journaalbericht van mr. Van Haaren van 29 juni 2023; en
  • een e-mail van de moeder van 19 september 2023.
2.2
De moeder heeft het hof verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. In de beschikking van 22 september 2022 heeft het hof dit verzoek afgewezen.
2.3
Op 6 maart 2023 heeft [de minderjarige] een gesprek gehad met één van de raadsheren en verteld wat zij van de verzoeken vindt.
2.4
Mr. Van Haaren heeft op 29 juni 2023 aan het hof bericht dat hij zich als advocaat van de moeder heeft onttrokken. De moeder heeft het hof op 19 september 2023 verzocht om de mondelinge behandeling uit te stellen, omdat zij niet eerder op de hoogte was van de zittingsdatum en zij geen advocaat heeft. Mr. Van Berckel-van der Rijken heeft het hof telefonisch bericht hiertegen bezwaar te hebben, omdat de oproep voor de mondelinge behandeling al op 28 juni 2023 is verzonden. Het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen.
2.5
De mondelinge behandeling was op 21 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Berckel-van der Rijken; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), die is geboren [in] 2009.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft de rechtbank onder andere verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] . In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag tot zondagavond in het weekend dat ook het halfzusje van [de minderjarige] ( [het halfzusje] ) bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer thuisbrengt.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt hiervan in hoger beroep. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, dan wel dit af te wijzen;
  • subsidiair een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de vader verblijft, meer subsidiair een omgangsregeling die het hof juist vindt;
  • te bepalen dat bij vaststelling van enige omgangsregeling de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen op een nader vast te stellen plaats gelegen op minimaal vijftien kilometer van de woonplaats van de moeder.
4.3
De vader voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de vaststelling van de omgangsregeling.
De vader komt in incidenteel hoger beroep. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de koppeling van de omgang met [de minderjarige] met die van haar halfzusje [het halfzusje] , en de omgangsregeling alleen tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen, los van de omgangsregeling die geldt voor [het halfzusje] .
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep. Zij vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en, mocht het hof enige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in stand laten of vaststellen, de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de bepaling dat [de minderjarige] tegelijkertijd met [het halfzusje] bij haar vader zal zijn tijdens de omgangsmomenten in stand te laten, althans te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang (artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek).
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De moeder stelt dat de omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld niet in het belang van [de minderjarige] is. Het is namelijk niet duidelijk of de omgang op een veilige manier kan plaatsvinden. De vader zit in het criminele circuit. Hij is veroordeeld voor grootschalige oplichting en wordt ook nu vervolgd. Er zijn geruchten dat er meerdere mensen naar de vader op zoek zijn, omdat zij nog een rekening met hem te vereffenen hebben, aldus de moeder. Hij durft niet meer in de regio [de regio] te komen. Daarom laat de vader [de minderjarige] door chauffeurs/ loopjongens ophalen bij de moeder, heeft de vader loopjongens die hem beschermen en zijn deze constant aanwezig bij de omgang. De moeder weet ook niet waar [de minderjarige] tijdens de omgang verblijft.
De moeder is niet tegen het vaststellen van een omgangsregeling, maar zij vreest wel voor de veiligheid van [de minderjarige] . Zij wil niet dat haar huisadres in verkeerde handen valt. Daarom moet [de minderjarige] niet bij de moeder opgehaald worden. De moeder kan [de minderjarige] brengen en halen naar een wisselpunt. Dat moet minimaal 15 kilometer van [woonplaats1] zijn om de genoemde veiligheidsredenen. Verder is de omgangsregeling te uitgebreid en te intensief voor [de minderjarige] . Ze moet in zo’n weekend twee keer 180 kilometer reizen. Ze is na een weekend veel te moe en kan op maandag de schooldag niet aan. De omgangsregeling moet eerst in de vakanties worden uitgeprobeerd. Meer dan één weekend per maand is sowieso niet in het belang van [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voorgesteld om [de minderjarige] aan te laten sluiten bij de weekenden die haar halfzusje [het halfzusje] bij de vader is en om een locatie voor de overdracht te kiezen die ligt op de route [plaats1] - [plaats2] , omdat [de minderjarige] zelf in staat is om de trein te nemen.
5.3
De vader betwist dat [de minderjarige] gevaar loopt bij hem. Niemand wil hem kwaad doen. De zorgen van de moeder zijn uit de lucht gegrepen en op niets gebaseerd. Als [de minderjarige] een risico zou lopen, dan zou de vader dat zeggen want hij zou haar nooit in gevaar willen brengen, maar dat is niet zo. Ook de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank gezegd dat de raad geen zorgen heeft over de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgang.
De vader en de moeder hadden eerst afgesproken dat de moeder [de minderjarige] naar [plaats3] zou brengen voor de overdracht. Omdat de moeder zei dat ze daartoe niet meer in staat was, heeft de rechtbank – op verzoek van de moeder – vastgesteld dat [de minderjarige] thuis moest worden opgehaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aan het hof verteld dat hij zijn dochter [het halfzusje] ophaalt bij [naam1] in [plaats4] . Het zou praktisch zijn als hij [de minderjarige] daar ook zou kunnen ophalen, aldus de vader.
Dat de omgangsregeling van twee keer per maand te intensief zou zijn, wordt door de vader betwist. [de minderjarige] wil de regeling van twee weekenden per maand juist graag zo houden. De vader vindt het prima dat de omgang met [de minderjarige] en die met [het halfzusje] op elkaar worden afgestemd. Maar, het moet niet als een voorwaarde aan de omgang worden verbonden.
5.4
De raad vindt dat de omgang hervat moet worden. Een frequentie van een keer per twee weken is passend. Daarbij is wel van belang dat als [de minderjarige] een weekend iets anders wil doen, zoals naar een turnwedstrijd of een feestje gaan, de vader deze wens respecteert. [de minderjarige] kan zelf met de trein naar bijvoorbeeld [plaats4] reizen. Dan hoeft er geen contact tussen ouders te zijn. De ouders zijn namelijk op dit moment niet in staat om met elkaar te communiceren. De raad adviseert de ouders om middels het SCHIP traject de communicatie te verbeteren.
5.5
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een omgangsregeling wordt vastgelegd tussen [de minderjarige] en de vader. Het hof zal – in navolging van het advies van de raad – vaststellen dat [de minderjarige] een keer per twee weken van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij [de minderjarige] wel de mogelijkheid houdt om naar een turnwedstrijd of een feestje te gaan. Het hof is van oordeel dat deze regeling in het belang van [de minderjarige] is, ook omdat [de minderjarige] tijdens haar gesprek met één van de raadsheren vertelde dat zij haar vader wel een keer in de twee weken wil zien, maar dat zij in de weekenden soms ook turnwedstrijden heeft waar zij naar toe wil. Dat deze regeling te intensief voor [de minderjarige] zou zijn, zoals de moeder heeft gesteld, acht het hof niet aannemelijk, ook niet omdat [de minderjarige] aan het hof heeft verteld dat zij de vader wel om het weekend wil zien, omdat – als er te veel tijd tussen zit – het lijkt alsof zij elkaar steeds een beetje opnieuw moeten leren kennen.
Het hof is van oordeel dat bij de uitvoering van de omgangsregeling rekening moet worden gehouden met de angst van de moeder, die tijdens de mondelinge behandeling bij het hof voelbaar was. Het hof zal daarom bepalen dat [de minderjarige] door de vader op vrijdag bij [naam1] in [plaats4] wordt opgehaald en op zondag bij station [plaats4] door de vader wordt teruggebracht. [de minderjarige] kan zelfstandig van huis naar [naam1] reizen en van [plaats4] naar huis. Als [de minderjarige] een weekend dat zij bij de vader zou verblijven verhinderd is, in verband met bijvoorbeeld een turnwedstrijd of een feestje, dan stemt [de minderjarige] dat zelf met de vader af. Het hof overweegt ten slotte dat het de voorkeur heeft dat [de minderjarige] en haar halfzusje [het halfzusje] tegelijkertijd bij de vader zijn, ook omdat [de minderjarige] aan het hof heeft verteld dat zij het leuk vindt om haar te zien, maar het is geen voorwaarde die aan de omgang tussen [de minderjarige] en de vader wordt verbonden.
6. De slotsom
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de omgangsregeling betreft, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 maart 2022, voor zover het de omgangsregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast van een keer per twee weken van vrijdag na school tot en met zondag 17.00 uur, waarbij [de minderjarige] de mogelijkheid houdt om naar bijvoorbeeld een turnwedstrijd of een feestje te gaan als die in een omgangsweekend vallen;
bepaalt dat de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt bij [naam1] in [plaats4] en de vader [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur terugbrengt bij station [plaats4] , zodat [de minderjarige] zelfstandig van en naar huis kan reizen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 31 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.