ECLI:NL:GHARL:2023:9255

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.329.595
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De kinderrechter had op 20 april 2023 de ondertoezichtstelling voor een termijn van zes maanden uitgesproken, omdat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, die beiden zijn belast met ASS-problematiek. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft gebracht en dat zij in staat is om de benodigde hulp voor de kinderen zelf te organiseren.

De raad voor de kinderbescherming en de vader van de kinderen hebben verweer gevoerd en gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarigen in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 oktober 2023, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kinderrechter op juiste gronden de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en het feit dat de ouders niet in staat waren om de benodigde hulp te organiseren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de termijn van zes maanden is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.595
(zaaknummer rechtbank Overijssel 295038)
beschikking van 2 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Geersen-Janssen te Enschede,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel (hierna: de kinderrechter), zittingsplaats Almelo, van 20 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2023;
- het verweerschrift van de raad;- het verweerschrift van de vader;
- de (stand van zaken/standpunt)brief van de GI van 27 september 2023.
2.2
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. De minderjarige [de minderjarige1] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De minderjarige [de minderjarige2] heeft haar mening schriftelijk aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft, gelijk met die in zaaknummer 200.328.825, op
5 oktober 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de raad;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beiden geboren [in] 2009 te [woonplaats1] .
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 januari 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, met ingang van 16 januari 2023 tot 16 april 2023.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter beide kinderen onder toezicht gesteld voor de termijn van zes maanden, met ingang van 20 april 2023 tot 20 oktober 2023.
De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling aangehouden tot de voortgezette mondelinge behandeling van maandag 9 oktober 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader heeft ook verweer gevoerd. Hij heeft het hof gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen is op 20 oktober 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling over de periode van 20 april 2023 tot 20 oktober 2023 te laten toetsen.
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de ondertoezichtstelling van de kinderen. De ondertoezichtstelling heeft volgens haar geen meerwaarde gebracht. Tot op heden is de GI niet voortvarend te werk gegaan en is de hulpverlening voor de kinderen nog steeds niet van de grond gekomen. Zij moet als moeder alle zeilen bijzetten om alles draaiende te houden en zij voert de taken uit die eigenlijk door de GI moeten worden uitgevoerd. De moeder stelt dat zij in staat is om in een vrijwillig kader de voor de kinderen nodige hulp in te zetten.
5.4
De raad voert aan dat de kinderrechter terecht en op goede gronden tot een ondertoezichtstelling is gekomen. Destijds is na een raadsonderzoek gebleken dat bij de kinderen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Beide kinderen zijn belast met ASS-problematiek. Er is sprake van forse ex-partnerproblematiek, waardoor de ouders moeilijk met elkaar kunnen overleggen, afstemmen en beslissingen kunnen nemen. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen wordt niet weggegenomen omdat de ouders het niet eens kunnen worden over de hulpverlening voor de kinderen.
5.5
Volgens de GI is de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, die aanleiding was voor de ondertoezichtstelling, nog steeds aanwezig. Het lukt de GI echter niet om de voor de kinderen noodzakelijke hulp in te zetten om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, omdat de ouders het niet eens kunnen worden over die in te zetten hulp. De GI is van mening dat de moeder, indien zij met het eenhoofdig gezag over de kinderen zou worden belast, in een vrijwillig kader goed in staat zal zijn om voortvarend de benodigde hulp in te zetten. In die situatie is de ondertoezichtstelling niet nodig, aldus de GI.
5.6
De vader is van mening dat de ondertoezichtstelling destijds op juiste gronden, die volgens hem nog steeds aanwezig zijn, is ingesteld. De vader had verwacht dat de GI, die bij de aanvang van de ondertoezichtstelling de standpunten van de ouders kende, uiteindelijk zou beslissen over de in te zetten hulp. De GI heeft onvoldoende gebruik gemaakt van de haar ter beschikking staande instrumenten. De GI had, rekening houdend met de wensen van de ouders, uiteindelijk kunnen beslissen over de hulpvraag, die dan bindend zou zijn voor de ouders. De GI heeft onvoldoende doorgepakt. Omdat de moeder en hij echter bepaalde meningsverschillen blijven houden is volgens de vader een ondertoezichtstelling nog steeds nodig.
5.7
Zoals in rechtsoverweging 5.2 is weergegeven oordeelt het hof in deze procedure alleen over de vraag of de kinderrechter destijds op juiste gronden de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken en niet over de wijze waarop die ondertoezichtstelling tot nu toe is verlopen en of die ondertoezichtstelling op dit moment nog nodig is. Uit het raadsrapport van 10 april 2023 blijkt voldoende dat bij beide kinderen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar dat het de ouders niet lukte om de hulpverlening, nodig om die bedreiging weg te nemen, te regelen. De raad heeft om die reden bij de kinderrechter een ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht. Uit de standpunten van partijen en overige belanghebbenden kan worden opgemaakt dat zij allen bevestigen dat (in ieder geval destijds) bij de kinderen sprake was van een ontwikkelingsbedreiging en dat het de ouders gezamenlijk niet lukte om daarvoor zelf de juiste hulp in te schakelen, waardoor de voor de kinderen noodzakelijke hulp uitbleef. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de kinderrechter op juiste gronden de door de raad verzochte ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 april 2023, voor zover daarbij beide kinderen onder toezicht zijn gesteld voor de termijn van zes maanden, met ingang van 20 april 2023 tot 20 oktober 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en
S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 november 2023 door
mr. Kuijpers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.