ECLI:NL:GHARL:2023:9439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
200.330.739
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing en voorlopige voorziening in zorgregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing en een verzoek tot voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.L.A. Cox, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.C.G.M. Joosten, voerde verweer tegen dit verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder haar belang bij de schorsing onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat hij omgang heeft met beide ouders, en dat een duidelijke zorgregeling noodzakelijk is. Het hof concludeerde dat het belang van de vader bij uitvoering van de zorgregeling zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij schorsing.

Daarnaast heeft de moeder verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgregeling. Het hof oordeelde dat het verzoek voldoende samenhangt met de hoofdzaak, maar dat er geen redenen waren om de eerder vastgestelde zorgregeling te wijzigen. De moeder had aangegeven dat de zorgregeling niet goed werd nageleefd, maar het hof constateerde dat de minderjarige het goed heeft bij de vader en dat de opbouwregeling hem de kans heeft gegeven om aan het contact met zijn vader te wennen. Het hof wees beide verzoeken van de moeder af en bepaalde dat de vader de minderjarige op 25 oktober 2023 ophaalt en op 27 oktober 2023 terugbrengt, en dat de zorgregeling vanaf 1 november 2023 weer moet worden uitgevoerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.330.739-02 en -03
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418145)
beschikking van 17 oktober 2023 op het verzoek tot schorsing en het verzoek tot voorlopige voorziening
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.C.G.M. Joosten te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2023, uitgesproken onder zaaknummer 418145, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een opbouwregeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, waarbij de opbouw in ieder geval op 1 oktober 2023 dient te zijn gerealiseerd, en als structurele zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
- in de even weken haalt de vader [de minderjarige] op woensdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur op bij
het kinderdagverblijf en brengt [de minderjarige] op vrijdag tussen 7.30 uur en 9.00 uur weer terug bij het kinderdagverblijf,
- in de oneven weken haalt de vader [de minderjarige] op vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur op bij
het kinderdagverblijf en brengt hem op maandagochtend tussen 7.30 uur en 9.00 uur terug bij de moeder.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing en het verzoek tot voorlopige voorziening

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing en het verzoek tot voorlopige voorziening met producties, ingekomen op 8 augustus 2023;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing en het verzoek tot voorlopige voorziening met productie;
- een journaalbericht van mr. Cox van 21 september 2023 met productie
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2020 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 2 februari 2022 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2020 in [plaats1] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 2 februari 2022 is voor zover voor onderhavige zaak relevant een opbouwende zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld.

4.De motivering van de beslissing

Het schorsingsverzoek (200.330.739-02)
4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
4.4
De moeder heeft haar standpunt dat zij belang heeft bij de verzochte schorsing naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Voorafgaand aan de bestreden beschikking hadden [de minderjarige] en de vader slechts beperkt contact. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij omgang met beide ouders heeft. Daarvoor is het bestaan van een duidelijke zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld van belang.
Niet is komen vast te staan dat het belang van de moeder bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de vader bij uitvoering van de vastgestelde zorgregeling, zodat het hof het schorsingsverzoek van de moeder zal afwijzen.
De verzochte voorlopige voorziening (200.330.739-03)
4.5
De moeder verzoekt het hof naast het voorgaande om bij wijze van voorlopige voorziening de volgende opbouwregeling en vanaf maart 2024 de volgende structurele zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , vast te stellen:
Primair
Opbouwregeling:
Oktober 2023
Eén keer in de 2 weken 4 uur omgang;
November 2023
Elke week 4 uur omgang;
December 2023
Elke week 6 uur omgang;
Januari 2024
Eén keer in de 2 weken een overnachting;
Februari 2024
Elke week een overnachting;
Vanaf maart 2024
- week 1: dinsdag tussen 16.00/17.00 uur ophalen opvang en woensdag 8.00/9.00 brengen naar de opvang,
- week 2: woensdag tussen 16.00/17.00 ophalen opvang en vrijdag 8.00/9.00 brengen naar de opvang;
Vanaf start basisschool(week van 19 augustus 2024):
- week 1: donderdag 14.00 van school ophalen - vrijdag 8.00 op school brengen,
- week 2: vrijdag 14.00 van school ophalen - maandag 8.00 op school brengen;
waarbij de schoolvakanties basisschool bij helfte verdeeld worden en ieder jaar afwisselen.
Subsidiair
Opbouwregeling
Zoals hierboven beschreven en
vanaf maart 2024
- week 1: dinsdag tussen 16.00 uur en 17.00 uur ophalen opvang t/m woensdag 8.00/9.00 uur brengen opvang,
- week 2: vrijdag 17.00 ophalen opvang - zaterdag 19.00 thuisbrengen bij de moeder;
Vanaf start basisschool(week van 19 augustus 2024)
- week 1: dinsdag 14.00 van school ophalen - woensdag 8.00 op school brengen (overnachting),
- week 2: vrijdag 14.00 van school ophalen - zaterdag 19.00 uur thuisbrengen bij de moeder;
waarbij de schoolvakanties basisschool bij helfte verdeeld worden en ieder jaar afwisselen, althans een regeling vast te stellen die het hof geraden acht.
4.6
Een partij kan de rechter verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van de procedure. Die voorlopige voorziening moet samenhangen met de hoofdzaak (artikel 223 Rv). Daarnaast moet de verzoekende partij een voldoende belang hebben bij de voorlopige voorziening, in die zin dat van de verzoeker niet kan worden verlangd dat hij de beslissing in de hoofdzaak afwacht.
4.7
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder voldoende samenhangt met de hoofdzaak. De hoofdzaak gaat immers ook over de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
4.8
Het hof houdt bij de beoordeling van het belang van de moeder bij de gevraagde voorlopige voorziening rekening met alle omstandigheden en belangen in deze zaak en neemt dan een beslissing die het in het belang van [de minderjarige] wenselijk vindt.
4.9
Uit hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht blijkt dat de moeder moeite heeft met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, maar blijkt niet dat het belang van [de minderjarige] zich tegen die zorgregeling verzet. Hoewel de moeder stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet consequent wordt nagekomen en niet soepel verloopt, hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat hij het naar zijn zin heeft wanneer hij bij de vader is. Omdat de contacten tussen [de minderjarige] en de vader eerder slechts beperkt waren, heeft [de minderjarige] door middel van de in de bestreden beschikking bepaalde opbouwregeling de kans gekregen om te wennen aan het contact met zijn vader. In hetgeen de moeder heeft gesteld ziet het hof geen aanleiding om opnieuw een opbouwregeling te bepalen.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht, zodat het hof het verzoek van de moeder om een voorlopige voorziening te treffen zal afwijzen.
4.1
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgregeling sinds augustus niet is uitgevoerd. De zorgregeling is echter helder en daaraan moet - in ieder geval zolang er geen beschikking is gegeven in de hoofdzaak - in het belang van [de minderjarige] uitvoering worden gegeven. Omdat [de minderjarige] de vader inmiddels enige tijd niet heeft gezien acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de zorgregeling zo snel mogelijk weer wordt opgepakt, waarbij wordt begonnen met verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals die is vastgesteld voor de even weken.
Het hof zal daarom bepalen de vader [de minderjarige] op woensdag 25 oktober 2023 tussen 17.00 uur en 18.00 uur ophaalt bij het kinderdagverblijf en hij [de minderjarige] op vrijdag 27 oktober 2023 tussen 7.30 uur en 9.00 uur weer terug brengt bij het kinderdagverblijf. Vanaf week 44, dus vanaf 1 november 2023, dienen partijen de bij de bestreden beschikking vastgestelde structurele zorgregeling die vanaf 1 oktober 2023 had moeten gelden weer op te pakken.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2023 af;
wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de vader [de minderjarige] op woensdag 25 oktober 2023 tussen 17.00 uur en 18.00 uur bij het kinderdagverblijf ophaalt en [de minderjarige] op vrijdag 27 oktober 2023 tussen 7.30 uur en 9.00 uur weer terugbrengt bij het kinderdagverblijf;
bepaalt dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde structurele zorgregeling vanaf 1 november 2023 wordt uitgevoerd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.