In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de woning op € 120.000 had gehandhaafd. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en bepleitte een waarde van € 111.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 120.000.
De zaak draaide om de vraag of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum te hoog was vastgesteld, met specifieke aandacht voor de invloed van de grond onder de woning. De heffingsambtenaar had een deel van het perceel, dat als waterverdedigingswerk fungeert, buiten aanmerking gelaten bij de waardering. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, onder verwijzing naar vergelijkingsobjecten en de aankoopprijs van de woning door de belanghebbende in 2019.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarderingsuitzondering correct had toegepast en dat de grond onder de woning onderdeel uitmaakt van de woning. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.