ECLI:NL:GHARL:2023:9661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/933
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete na gebruik van geschorste kampeerauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een boete zijn vernietigd. De belanghebbende, houder van een kampeerauto, kreeg een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 24 april 2020 tot en met 23 april 2021, omdat hij gebruik had gemaakt van de weg met een geschorste auto. De Rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd en de boete vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2023 werd het standpunt van de Inspecteur dat de naheffingsaanslag onterecht was verminderd, verdedigd. De belanghebbende voerde aan dat hij door een ernstige hypoglycemie niet in staat was om de ontschorsing van de auto correct af te ronden. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de boete in eerste instantie terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een lichte vorm van schuld. Het Hof besloot de boete te matigen tot nihil, gezien de omstandigheden van de belanghebbende en het feit dat hij eerder nooit in verzuim was geweest.

De uitspraak van de Rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, waarbij het Hof de naheffingsaanslag handhaafde en de boete tot nihil matigde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/933
uitspraakdatum: 14 november 2023
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 5 april 2022, nummer AWB 21/5042, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 24 april 2020 tot en met 23 april 2021 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd naar een bedrag van € 740. Bij beschikking is een boete opgelegd voor hetzelfde bedrag.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd en de boete vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is houder van een kampeerauto (hierna: de auto).
2.2.
Van 30 juni 2020 tot en met 12 oktober 2020 en van 24 november 2020 tot en met 6 mei 2021 is de geldigheid van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs als geschorst geregistreerd geweest.
2.3.
Belanghebbende heeft de auto op 7 april 2021 uit de stalling gehaald. Op 23 april 2021 is door de Inspecteur geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg.
2.4.
Naar aanleiding van de in 2.3 bedoelde constatering heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag MRB aan belanghebbende opgelegd over de periode van 24 april 2020 tot en met 23 april 2021. Omdat de auto van 24 april 2020 tot 30 juni 2020 en van 13 oktober 2020 tot 24 november 2020 niet geschorst is geweest en de MRB over deze tijdvakken is betaald, heeft de Inspecteur bij het berekenen van de na te heffen MRB in zoverre een vermindering in acht genomen. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende een verzuimboete van 100% opgelegd.
2.5.
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is in de eerste plaats de hoogte van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert dat de Rechtbank de naheffingsaanslag ten onrechte heeft verminderd, dat haar uitspraak op dit punt moet worden vernietigd en dat de naheffingsaanslag zoals door de Inspecteur is vastgesteld, moet worden gehandhaafd op € 740. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank op dit punt.
3.2.
In geschil is ten tweede of de Rechtbank de boete terecht heeft vernietigd. De Inspecteur concludeert dat de uitspraak van de Rechtbank ook op dit punt moet worden vernietigd en dat de boete moet worden vastgesteld op 25% van de nageheven MRB. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank op dit punt.

4.Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag
4.1.
Op grond van artikel 19 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt de MRB voor een motorrijtuig niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing. Wanneer de schorsing eindigt omdat met het motorrijtuig gebruik van de weg wordt gemaakt kan de MRB worden nageheven. De na te heffen belasting wordt dan berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt. De na te heffen belasting wordt verminderd met – voor zover hier relevant – de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald. Dit volgt uit artikel 35, leden 1, 2 en 5, Wet MRB.
4.2.
In geschil is of de na te heffen MRB, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld, moet worden verminderd voor zover zij ziet op de periode van 30 juni 2020 tot en met 12 oktober 2020, omdat de auto in die periode volgens de daarvoor geldende voorwaarden was geschorst. Het standpunt van de Inspecteur is dat de Wet MRB hiervoor geen grondslag biedt.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is dit standpunt van de Inspecteur juist. De andersluidende opvatting van de Rechtbank is dus onjuist. De op grond van artikel 35 Wet MRB opgelegde naheffingsaanslag, weerspiegelt wat de grootte van het na te heffen bedrag betreft niet een belastingschuld die in een of meer bepaalde tijdvakken is belopen, maar is gekoppeld aan de omstandigheid dat met betrekking tot een motorrijtuig niet wordt voldaan aan de voor een vrijstelling gestelde voorwaarden. [1] Artikel 35 Wet MRB biedt dan ook niet de ruimte rekening te houden met de omstandigheid dat het desbetreffende motorrijtuig rechtsgeldig geschorst is geweest gedurende gedeelten van de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft.
4.4.
Vanwege het voorgaande heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht berekend op € 740. Dat betekent dat het hoger beroep van de Inspecteur in zoverre gegrond is.
Boete
4.5.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd. Terecht is niet in geschil dat de Inspecteur hiertoe op grond van artikel 37 Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in beginsel kon overgaan. Deze boete kan echter niet in stand blijven indien, zoals belanghebbende betoogt, bij hem sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [2]
4.6.
Ter onderbouwing van zijn beroep op avas, heeft belanghebbende onder meer de volgende feiten aangedragen, die door de Inspecteur niet gemotiveerd zijn betwist. Belanghebbende heeft diabetes mellitus type 1. Deze aandoening brengt mee dat hij dagelijks, soms sterk, wisselende bloedsuikers heeft en dat hij een strak behandelschema moet volgen om zijn bloedsuiker enigszins stabiel te houden. Ondanks het dagelijks moeten verrichten van allerlei handelingen, lukt het belanghebbende over het algemeen goed om mee te doen in het openbaar maatschappelijke en publieke leven. Wel komt het enkele keren per jaar voor dat belanghebbende onverwacht een ernstige hypoglycemie krijgt, wat gepaard gaat met onder meer concentratieproblemen, geheugenproblemen, verminderd reactievermogen, zwarte vlekken voor de ogen, duizeligheid, algeheel gevoel van malaise, etc. Op zo’n moment moet belanghebbende snel ingrijpen om te voorkomen dat hij zijn bewustzijn verliest. Ook tijdens het via zijn smartphone ontschorsen en ophalen van de auto op 7 april 2021 kreeg belanghebbende onverwacht zo’n ernstige hypoglycemie. Hij heeft toen bij de stalling de nodige maatregelen genomen en gewacht tot hij weer voldoende was hersteld om te kunnen rijden. Vervolgens is belanghebbende weggereden. Als gevolg van zijn hypoglycemie had hij de ontschorsing via zijn smartphone toen nog niet afgerond, maar was hij wel in de veronderstelling dat dit was gebeurd. Belanghebbende heeft dit achteraf daarom ook niet meer gecontroleerd en ontdekte pas dat dit fout was gegaan toen hij van de Inspecteur een aankondiging van de naheffingsaanslag ontving. Daarbij heeft belanghebbende tot slot erop gewezen dat hij het ontschorsen van de auto altijd op deze manier doet, dat hij dit ervaart als een eenvoudige handeling en dat dit nog nooit eerder fout is gegaan. Om die redenen bestond in de visie van belanghebbende destijds geen reden om hulp van bijvoorbeeld zijn partner in te schakelen bij het ontschorsen of om andere voorzorgsmaatregelen te treffen.
4.7.
Het Hof kan belanghebbende volgen waar hij betoogt dat in redelijkheid voor hem geen aanleiding bestond om vooraf bijzondere maatregelen te treffen omtrent het ontschorsen, omdat deze handeling tot 7 april 2021 altijd goed was gegaan en ook andere dagelijkse en administratieve taken bij hem doorgaans zonder problemen verlopen. Naar het oordeel van het Hof is echter geen sprake van avas. Belanghebbende weet wat van een (ernstige) hypoglycemie de gevolgen kunnen zijn voor zijn geheugen en andere cognitieve functies. In redelijkheid had daarom van hem mogen worden verwacht dat hij na de hypoglycemie op 7 april 2021 had gecontroleerd of het ontschorsen gelukt was.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de boete in zoverre terecht opgelegd. Wel ziet het Hof in wat hiervoor in 4.6 en 4.7 is overwogen aanleiding de boete te matigen. Hoewel belanghebbende namelijk wel enig verwijt kan worden gemaakt, is naar het oordeel van het Hof sprake van een (zeer) lichte vorm van schuld. Daar komt nog bij dat belanghebbende regelmatig gebruik maakt van de schorsingsregeling en niet eerder in verzuim is geweest. Tot slot overweegt het Hof dat in deze zaak tussen partijen vaststaat dat de auto tussen 23 april 2020 en 7 april 2021 steeds ofwel rechtsgeldig geschorst en gestald is geweest, ofwel de MRB daarvoor correct is voldaan. Van bewijsnood van de Inspecteur is geen sprake. [3] De combinatie van deze omstandigheden maakt dat het Hof, evenals de Rechtbank, een boete van hoger dan nihil niet passend en geboden acht. Daarom verenigt het Hof zich met de beslissing van de Rechtbank om de boete te matigen tot nihil.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep inzake de naheffingsaanslag ongegrond,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep inzake de boete gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de boete en
– vermindert de boete tot nihil.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 15 november 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6551.
2.Vgl. HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10726, r.o. 4.5.