In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een boete zijn vernietigd. De belanghebbende, houder van een kampeerauto, kreeg een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 24 april 2020 tot en met 23 april 2021, omdat hij gebruik had gemaakt van de weg met een geschorste auto. De Rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd en de boete vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 26 oktober 2023 werd het standpunt van de Inspecteur dat de naheffingsaanslag onterecht was verminderd, verdedigd. De belanghebbende voerde aan dat hij door een ernstige hypoglycemie niet in staat was om de ontschorsing van de auto correct af te ronden. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de boete in eerste instantie terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een lichte vorm van schuld. Het Hof besloot de boete te matigen tot nihil, gezien de omstandigheden van de belanghebbende en het feit dat hij eerder nooit in verzuim was geweest.
De uitspraak van de Rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, waarbij het Hof de naheffingsaanslag handhaafde en de boete tot nihil matigde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 november 2023.