ECLI:NL:GHARL:2023:9838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.327.446
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van omgangsregeling en ontzegging van contact met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige dochter. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 23 februari 2023, de ouders het recht op omgang met hun dochter ontzegd, omdat zij ernstig nadeel zou ondervinden van het contact. De ouders, die in hoger beroep gingen, voerden aan dat de omgangscontacten tot dan toe prettig waren en dat de weerstand van hun dochter tegen contact met hen niet uit hun handelen voortkwam. De gecertificeerde instelling (GI) en de raad voor de kinderbescherming stelden echter dat de minderjarige, die in 2012 uit huis was geplaatst en sindsdien bij een pleegmoeder woont, kwetsbaar is en dat haar welzijn voorop staat. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de weerstand van de minderjarige tegen contact met haar ouders zo groot is dat het in haar belang is om de omgang voor onbepaalde tijd stop te zetten. Het hof benadrukt dat de minderjarige eerst sterker moet worden gemaakt voordat er kan worden gekeken naar herstel van het contact. De ouders hebben verzocht om aanhouding van de behandeling in afwachting van de resultaten van de speltherapie, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het belang van de minderjarige bij een eindbeslissing voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.446
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550064)
beschikking van 21 november 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder, en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
samen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. B.M.E. Drykoningen uit Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Ook als belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
die woont in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de rechtbank) van 23 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 mei 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • de pleegmoeder,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft het hof een brief van de GI van 25 oktober 2023 ontvangen, met als producties een beschikking van de rechtbank van 17 december 2014 en een beschikking van dit hof van 3 maart 2016.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2012.
3.2
[de minderjarige] is in november 2012 uit huis geplaatst en woont sinds 31 maart 2014 bij de pleegmoeder.
3.3
Bij beschikking van 17 december 2014 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, de ouders (toen nog:) ontheven van het gezag over [de minderjarige] , en Stichting Bureau Jeugdzorg benoemd tot voogdes. De voogdij wordt sinds 1 januari 2015 uitgevoerd door de GI.
3.4
Tot aan de bestreden beschikking hadden de ouders eens in de acht weken voor de duur van één uur begeleide omgang met [de minderjarige] in een speeltuin/kinderboerderij.

4.De omvang van het geschil

4.1
De GI heeft in eerste aanleg verzocht de omgangsregeling tussen de ouders en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd stop te zetten. De ouders hebben verweer gevoerd.
4.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ouders het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
4.3
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de omgangsregeling die hiervoor gold, binnen een maand na de beschikking van het hof wordt hervat.
4.4
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing over de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Op grond van artikel 1:377a BW kan de rechter het recht op omgang ontzeggen indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
Artikel 1:377a en 1:377e BW moeten zo worden uitgelegd dat de daarin aan de ouders toegekende bevoegdheid de rechter te verzoeken een regeling over de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen of te wijzigen, dan wel het recht op omgang aan een ouder te ontzeggen, mede aan de gecertificeerde instelling toekomt die de voogdij uitoefent. [1]
5.4
De ouders zijn het niet eens met de bestreden beschikking en voeren het volgende aan. De bezoekmomenten met [de minderjarige] verliepen prettig en ontspannen. De ouders begrijpen daarom ook niet waardoor [de minderjarige] weerstand tegen het contact met haar ouders heeft ontwikkeld. De weerstand lijkt niet voort te komen uit handelen van de ouders en moet dus ergens anders worden gezocht. Als de oorzaak van de weerstand elders ligt, dan moet de oplossing ook elders worden gevonden. De ouders menen verder dat het wegnemen van spanningen uit het leven van [de minderjarige] haar problemen niet oplost. Het is belangrijk dat [de minderjarige] juist leert omgaan met spanning. Tot slot vinden de ouders het zorgelijk dat [de minderjarige] op haar jonge leeftijd een drastisch besluit om geen contact met de ouders te hebben, kan afdwingen. Bovendien is nu niet alleen het contact met de ouders verbroken, maar ook het contact met haar zusje en broertje.
5.5
De GI meent dat het in het belang van [de minderjarige] is om de bezoeken met de ouders voor onbepaalde tijd stop te zetten. [de minderjarige] laat voorafgaand aan de bezoeken en na afloop ervan een forse reactie zien. Bovendien is [de minderjarige] tijdens de omgangscontacten meer teruggetrokken dan dat zij normaal is. Dat de ouders deze teruggetrokkenheid niet opmerken, betekent volgens de GI niet dat deze er niet is. De weerstand van [de minderjarige] tegen contact met de ouders heeft extreme vormen aangenomen. Zo is het bezoek van 2 november 2022 niet doorgegaan omdat [de minderjarige] letterlijk ziek werd van het vooruitzicht op contact met de ouders. De GI erkent dat [de minderjarige] een band met haar ouders moet hebben, maar haar welzijn gaat voor en het forceren van omgang brengt meer schade toe dan dat het [de minderjarige] goed doet.
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat omgang nu niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] is kwetsbaar en laat rond de omgang te veel stress zien. Mogelijk heeft [de minderjarige] zogenoemd ‘vroegkinderlijk trauma’ ontwikkeld en koppelt zij dat aan de ontmoeting met de ouders, en is de weerstand hierdoor ontstaan. Het pad van de speltherapie is een goede eerste stap om de kwetsbaarheid van [de minderjarige] te verminderen. Dat is nodig voordat er kan worden gekeken naar contactherstel. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verder uitgesproken er vertrouwen in te hebben dat de GI zich zal blijven inzetten om de mogelijkheden van contact tussen de ouders en [de minderjarige] te onderzoeken. Onder deze omstandigheden heeft de raad het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.7
Het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. Het hof onderschrijft het advies van de raad. [de minderjarige] is een erg kwetsbaar meisje dat steeds heftiger reacties laat zien op het contact met de ouders. Deze reacties heeft [de minderjarige] voorafgaand aan het contact, maar ook daarna. Dat die reacties steeds heftiger zijn is een wijziging van omstandigheden die maakt dat de voorheen geldende omgangsregeling niet in stand kan blijven. De weerstand van [de minderjarige] tegen contact met de ouders is zo groot dat [de minderjarige] niet meer toekomt aan haar ontwikkeling. [de minderjarige] moet daarom eerst sterker gemaakt worden, voordat kan worden gekeken of herstel van het contact met de ouders niet langer in strijd is met haar zwaarwegende belangen. De onlangs opgestarte speltherapie is niet alleen bedoeld om [de minderjarige] sterker te maken, maar ook om inzicht te krijgen in waar de heftige reacties van [de minderjarige] vandaan komen. Pas als [de minderjarige] steviger in haar schoenen staat, kan worden onderzocht of contactherstel met haar ouders weer mogelijk is.
Het hof begrijpt dat deze beslissing voor de ouders heel ingrijpend en verdrietig is, maar het belang van [de minderjarige] om in alle rust sterker te worden, gaat voor op het belang van de ouders om (nu) contact te hebben met [de minderjarige] .
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Drykoningen namens de ouders nog verzocht de behandeling van het verzoek in hoger beroep aan te houden in afwachting van de resultaten van de speltherapie.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de speltherapie nog maar net is begonnen en dat niet duidelijk is wanneer er met de speltherapie resultaten kunnen zijn bereikt, of wanneer deze is afgerond. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] het meest is gebaat bij een eindbeslissing. Die brengt namelijk duidelijkheid en rust. Het verzoek om de behandeling van het verzoek in hoger beroep aan te houden wordt daarom afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 21 november 2023 uitgesproken door mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943.