ECLI:NL:GHARL:2024:1744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.326.996
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot behoefte en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De man, vertegenwoordigd door mr. J.F.W. Veraar, verzoekt om de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], te verlagen naar nul of maximaal € 25,- per kind per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande, verzoekt om de eerder vastgestelde bijdrage van € 50,- per kind per maand in stand te laten. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2023, die de bijdrage op € 50,- per kind per maand had vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2023 is gebleken dat de man geen draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie te voldoen, terwijl de vrouw stelt dat de man deze bijdrage kan betalen uit de kinderbijslag die hij ontvangt. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.218,- en dat zijn draagkracht volgens de alimentatienormen maximaal € 25,- per kind per maand bedraagt. De vrouw heeft echter aannemelijk gemaakt dat zij kosten voor de kinderen blijft maken, ook al zijn de kinderen in een pleeggezin geplaatst.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de kinderalimentatie te verlagen naar € 25,- per kind per maand, met ingang van 14 februari 2023. De beslissing van de rechtbank is vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft, en de man is verplicht om de nieuwe bijdrage te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.996
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 538898)
beschikking van 12 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker in hoger beroep
verder te noemen: de man
advocaat: mr. J.F.W. Veraar in Veenendaal
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats1]
verweerster in hoger beroep
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande in Ede.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal die beschikking hierna “de bestreden beschikking” noemen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 mei 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Veraar van 25 november 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Storm van ‘s Gravesande van 28 november 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Veraar van 29 november 2023 met producties.
2.2
[de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening in een brief te geven over de alimentatie, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- de meerderjarige [de meerderjarige] , geboren [in] 2003;
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 in [plaats1] .
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is bij de vrouw, maar beide kinderen zijn op
28 februari 2022 in een pleeggezin gaan wonen. [de minderjarige1] woont nog steeds in een pleeggezin. [de minderjarige2] woont weer bij de moeder.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 14 februari 2023 (datum beschikking rechtbank) bepaald op € 50,- per kind per maand.
4.2
De man verzoekt het hof de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op nul vast te stellen dan wel voor [de minderjarige2] met ingang van 14 februari 2023 op maximaal € 25,- per maand.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de door de rechter vastgestelde bijdrage van € 50,- per kind per maand in stand te laten.

5.De overwegingen voor de beslissing

hoogte behoefte kinderen
5.1
De man stelt, en de vrouw heeft dat niet betwist, dat de behoefte van de kinderen € 281,- per kind per maand is in 2022, per 1 januari 2024 geïndexeerd naar € 308,56 per kind per maand. De man ziet echter geen reden voor betaling van kinderalimentatie voor [de minderjarige1] , omdat [de minderjarige1] uit huis is geplaatst.
5.2
De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij ook bij een uithuisplaatsing nog steeds kosten moet betalen zoals premies voor aansprakelijkheids-, begrafenis- en ziektekosten, vervoer (anders dan naar school), schoolgeld, schoolspullen, extra voeding, kleding, schoeisel, telefoonkosten, zakgeld, huisdieren, vervoer bij bezoek/bezoekkosten, vakantiekamp, verblijfskosten in weekends of vakanties, kosten van groepsactiviteiten, amusement en vermaak, abonnementen op tijdschriften en lidmaatschap van een sportvereniging. De vrouw heeft betaalbewijzen overgelegd van kosten die zij voor [de minderjarige1] maakt.
5.3
Tijdens een uithuisplaatsing wordt de behoefte van een minderjarige begrensd door de kosten die de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk maakt. Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige mag van de (oorspronkelijk) verzorgende ouder worden verlangd dat hij of zij alle kosten aannemelijk maakt die voor de minderjarige worden gemaakt [1] . De advocaten van de ouders hebben op de mondelinge behandeling verteld dat zij het erover eens zijn dat de pleegouders volgens informatie op www.rijksoverheid.nl voor [de minderjarige1] een pleegzorgvergoeding ontvangen van € 27,16 per dag. Dat is ongeveer € 826,- per maand. Hoewel dit een kostendekkende vergoeding is, is de vrouw geconfronteerd met kosten zoals een mobiel telefoonabonnement, schoolboeken, contributie voor de voetbalvereniging en kleding voor [de minderjarige1] . De vrouw heeft betaalwijzen daarvan overgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten voor [de minderjarige1] van meer dan € 50,- per maand is blijven betalen. Ook heeft zij aannemelijk gemaakt dat van haar in deze situatie niet gevraagd kan worden dat zij bij de pleegouders afdwingt dat deze kosten uit de pleegzorgvergoeding worden betaald, omdat zij vreest dat de verstandhouding met de pleegouders dan onder druk komt te staan. Daarnaast vreest zij dat [de minderjarige1] de dupe wordt als zij de door haar genoemde kosten niet langer voldoet, bijvoorbeeld omdat hij dan niet genoeg geschikte sportkleding of -attributen zal hebben. Het hof gaat er daarom vanuit dat de behoefte van [de minderjarige1] aan een bijdrage van zijn ouders € 50,- per maand is gebleven.
draagkracht man
5.4
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. Met een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.218,- zou de man volgens de draagkrachttabel die hoort bij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen maximaal € 25,- per kind per maand moeten betalen. Daarbij komt nog dat de man wordt geconfronteerd met schulden aan de belastingdienst vanwege te veel ontvangen toeslagen. Daardoor moet hij ten minste
€ 179,- per maand aflossen aan de belastingdienst. Inmiddels is de man aangemeld voor schuldhulpverlening.
5.5
De vrouw betwist dat de man geen draagkracht heeft voor de vastgestelde kinderalimentatie van € 50,- per kind per maand. Volgens de vrouw kan de man deze bijdrage voldoen uit de kinderbijslag die hij ontvangt. Dat geld bewaart hij in een lade of kistje. De vrouw heeft verzocht om inzage in bankafschriften van de rekening van de man onder nummer [nummer1] vanaf mei 2022, zodat kan worden gezien welke bedragen hij aan kinderbijslag heeft ontvangen en vervolgens heeft overgemaakt naar de [banrekening] van [de meerderjarige] , maar daarop heeft de man niet gereageerd.
5.6
Het hof stelt vast dat het belastbaar loon van de man volgens de jaaropgave 2022
€ 17.280,-. was. Dat is (1.7280/12) € 1.440,- bruto per maand. Volgens de loonstroken van mei en juni 2023 heeft de man een inkomen uit arbeid van € 1.504,58 in mei en juni 2023, bruto per maand en € 1.551,71 in juli 2023, exclusief vakantiegeld en reiskosten. Het hof ziet geen aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de man naast deze inkomsten uit arbeid rekening te houden extra inkomsten uit kinderbijslag. Voor [de meerderjarige] bestaat sinds
23 december 2021 vanwege zijn meerderjarigheid al geen recht op kinderalimentatie meer. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] wonen niet bij de man. Ook voor hen heeft de man dus geen recht op kinderbijslag.
5.7
Volgens de draagkrachttabel 2023 die hoort bij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen is de draagkracht van de man bij een inkomen van 0 tot € 1.680,- bruto per maand € 25,- per kind per maand. Dat is lager dan de € 50,- per kind die de rechtbank heeft vastgesteld. Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie bepalen op dit lagere bedrag van € 25,- per kind per maand.
5.8
Het hof ziet geen reden voor toewijzing van het verzoek van de man om de kinderalimentatie op een lager bedrag dan € 25,- per kind per maand vast te stellen. Het ligt op de weg van de man om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van lasten en dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Bij een beroep op de onaanvaardbaarheid wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De man heeft een zogeheten budgetplan overgelegd met een overzicht van zijn uitgaven (inclusief € 25,- kinderalimentatie) en zijn inkomsten. De man heeft niet uitgelegd dat een extra uitgave van nog eens € 25,- aan kinderalimentatie in dit geval onaanvaardbaar is en ertoe leidt dat hij niet meer kan voorzien in een bestaansminimum. Het hof wijst zijn verzoek om de kinderalimentatie op een lager bedrag dan € 25,- per kind per maand vast te stellen daarom af.
5.9
Het hof hanteert 14 februari 2023 als ingangsdatum voor de gewijzigde alimentatieverplichting van de man, omdat de man vanaf die datum rekening kon en moest houden met zijn alimentatieplicht voor beide kinderen. Aangezien de man sinds die datum
€ 25,- per maand aan de vrouw is gaan betalen, ontstaat er bij deze ingangsdatum geen terugbetalingsplicht voor de vrouw.
5.1
De grieven van de man slagen voor een deel. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover dit de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie betreft, en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
14 februari 2023, voor zover dit de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie betreft;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 februari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 12 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.