ECLI:NL:GHARL:2024:1759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.317.821/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een abonnementsspeler tegen Staatsloterij over misleidende mededelingen en terugbetaling van loten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een abonnementsspeler tegen de Staatsloterij, voortbouwend op een eerdere collectieve actie waarin is vastgesteld dat de Staatsloterij in de jaren 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over prijzen en winkansen. De abonnementsspeler, die in deze periode deelnam aan de Staatsloterij, vordert terugbetaling van de aankoopprijs van de door haar gekochte loten. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de abonnementsspeler afgewezen, omdat deze ongegrond werden geacht. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de vorderingen van de abonnementsspeler opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de abonnementsspeler niet heeft aangetoond dat de misleidende mededelingen van de Staatsloterij haar deelname aan de loterij hebben beïnvloed. De vorderingen worden afgewezen, en de proceskosten worden toegewezen aan de Staatsloterij. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de abonnementsspeler tot betaling van de proceskosten van de Staatsloterij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.821/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9765052
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen
Staatsloterij B.V.,
die is gevestigd in 's-Gravenhage,
en bij de kantonrechter niet is verschenen,
hierna:
Staatsloterij,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 20 juni 2023 heeft op 9 november 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze procedure tussen Staatsloterij en een abonnementsspeler aan de staatsloterij bouwt voort op de collectieve actie-procedure die tegen Staatsloterij is gevoerd en waarin voor recht is verklaard dat Staatsloterij in de jaren 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over, kort gezegd, prijzen en winkansen. [appellante] heeft in de betreffende periode aan de staatsloterij deelgenomen en maakt in deze procedure aanspraak op terugbetaling c.q. vergoeding van de aankoopprijs van de door haar in die periode gekochte loten vermeerderd met rente en kosten. Daaraan zijn verschillende rechtsgronden ten grondslag gelegd.
2.2
In een verstekvonnis van 3 mei 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de vorderingen van [appellante] afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen hem ongegrond voorkomen omdat betaling is gevorderd van bedragen als opgenomen in randnummers 47 van de dagvaarding, maar in het desbetreffende randnummer geen bedragen zijn vermeld.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen na een inhoudelijke behandeling alsnog worden toegewezen. Staatsloterij is in hoger beroep wel verschenen en heeft alsnog verweer gevoerd.
2.4
Het hof wijst de vorderingen van [appellante] af. Na de feiten te hebben vastgesteld zal het hof uitleggen hoe het tot zijn beslissing is gekomen.

3.De feiten

3.1
Staatsloterij is de rechtsopvolgster van Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna: SENS). Staatsloterij houdt zich onder meer bezig met het organiseren van de staatsloterij. Zij heeft hiervoor een vergunning en staat onder toezicht bij de Kansspelautoriteit.
3.2
[appellante] is in december 1995 begonnen met deelname aan het staatsloterijspel met een staatslot met jackpot. Met dit lot heeft zij tot en met juni 2006 onafgebroken meegespeeld.
3.4
Op 29 oktober 2007 vond een uitzending van Tros Radar plaats over de staatsloterij. Naar aanleiding hiervan is een publieke discussie ontstaan, onder meer doordat was gebleken dat bepaalde grote prijzen van de staatsloterij niet werden getrokken uit alle verkochte loten, maar uit alle ter beschikking gestelde loten en dus ook uit alle niet-verkochte loten.
3.5
Per 1 januari 2008 is de trekkingssystematiek van de staatsloterij aangepast. Sindsdien vallen ook de serie plus prijzen, met uitzondering van de jackpot, enkel nog op verkochte lotnummers.
3.6
In het arrest van 28 mei 2013 [1] heeft het gerechtshof Den Haag in een door Stichting Loterijverlies tegen Staatsloterij in 2008 aanhangig gemaakte collectieve actie (i) voor recht verklaard dat Staatsloterij gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. Daarnaast is (ii) voor recht verklaard dat Staatsloterij in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van de prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. Staatsloterij is (iii) veroordeeld tot vergoeding van de door Stichting Loterijverlies gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten, met wettelijke rente, op te maken bij staat.
3.7
In het arrest van 30 januari 2015 [2] heeft de Hoge Raad het door Staatsloterij ingestelde cassatieberoep en het door Stichting Loterijverlies ingestelde incidentele cassatieberoep verworpen.
3.8
Op 3 april 2017 zijn Staatsloterij en Stichting Staatsloterijschadeclaim.nl een vaststellingsovereenkomst aangegaan bestaande uit een collectieve regeling voor alle deelnemers die in de periode 2000 tot en met 2007 en bij de Koninginnedagtrekking 2008 hebben meegespeeld met de Staatsloterij. Samengevat voorziet deze regeling in onder meer een bijzondere trekking van de Staatsloterij op 27 mei 2017 waaraan alle deelnemers die in bovengenoemde periode hebben meegespeeld kunnen deelnemen alsmede in een vergoeding van € 40,- per persoon. Circa 2,8 miljoen consumenten hebben aan deze regeling meegedaan.
[appellante] heeft niet ingetekend op deze collectieve regeling.
3.9
Stichting Loterijverlies is inmiddels ontbonden en opgehouden te bestaan.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
[appellante] heeft in hoger beroep gevorderd dat de door haar bij de kantonrechter ingestelde vorderingen alsnog worden toegewezen. [appellante] wenst de door haar gedane inleg over de periode 2000 tot 2008 te ontvangen, te vermeerderen met rente en kosten. Primair vordert zij daartoe de tussen partijen in periode 2000 tot en met 2007 gesloten overeenkomsten nietig te verklaren althans te vernietigen op grond van artikel 3:40 lid 2 BW, althans op grond van strijd met de wet en/of richtlijnconforme interpretatie dan wel op grond van dwaling dan wel op grond van bedrog dan wel op grond van een andere in goede justitie te bepalen grondslag. Subsidiair legt [appellante] aan haar wens tot terugbetaling ten grondslag dat Staatsloterij onrechtmatig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar is tekortgeschoten en gehouden is de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden aan haar te vergoeden.
4.2
Staatsloterij heeft in hoger beroep verweer gevoerd. [appellante] heeft samen met [naam1] , die bij de kantonrechter samen met [appellante] de vorderingen had ingesteld, Staatsloterij gedagvaard. Staatsloterij heeft bij memorie van antwoord verzocht om de zaak van [appellante] te splitsen van die van [naam1] . Dit verzoek heeft Staatsloterij ter zitting ingetrokken. [naam1] heeft zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis ingetrokken zodat het belang aan dit splitsingsverzoek is komen te vervallen. De verweren dat (i) [appellante] niet bevoegd zou zijn een vordering tegen haar in te stellen omdat zij die bevoegdheid met uitsluiting van zichzelf aan Stichting Loterijverlies heeft verleend en (ii) [appellante] niet als procespartij kan worden aangemerkt, zijn door Staatsloterij eveneens ter zitting ingetrokken. De overige verweren die Staatsloterij heeft aangevoerd, zijn gehandhaafd en komen hierna aan de orde.
4.3
Conform de rolbeslissing van 30 mei 2023 [3] geldt de (voorwaardelijke) eis in reconventie van Staatsloterij (tot ontzegging van de werking van vernietiging op grond van artikel 3:53 lid 2 BW en tot betaling van een waardevergoeding) als te zijn ingetrokken. In hoger beroep kan niet voor het eerst een eis in reconventie worden ingesteld.
Ontvankelijkheid: aan de dagvaarding te stellen eisen
4.4
[appellante] heeft als bezwaar (grief) tegen het bestreden vonnis aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte niet aan een inhoudelijke behandeling is toegekomen. In randnummer 83 op bladzijde 32 van de inleidende dagvaarding is opgenomen dat randnummer 47 gelezen moet worden als 83 waarna de vorderingen volgen. De kantonrechter heeft op deze grond niet kunnen oordelen dat de vorderingen hem ongegrond voorkomen.
4.5
Staatsloterij voert in hoger beroep aan dat de inleidende dagvaarding niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 111 lid 2 Rv. De dagvaarding is een standaarddagvaarding waarmee ook verschillende andere procedures door (groepen) deelnemers aan de staatsloterij als eisers zijn ingeleid. De dagvaarding is niet (voldoende) toegespitst op [appellante] . Daarnaast heeft [appellante] de door de kantonrechter geconstateerde fout in hoger beroep niet hersteld. In randnummer 83 van de dagvaarding - dat direct na randnummer 64 volgt - wordt verwezen naar productie 35, waarin ‘de concrete berekening ter zake de rente en inleg voor zover er geen incidentele vordering van toepassing is’ zou staan vermeld. Daarmee heeft [appellante] , volgens nog steeds de Staatsloterij, de dagvaarding tot een ontoelaatbaar zoekplaatje gemaakt.
4.6
Aan Staatsloterij kan worden toegegeven dat de (samenstelling van de) vordering niet als een zoekplaatje aan de hand van verschillende bladzijdes en producties achterhaald dient te worden, maar in de gedingstukken zelf overzichtelijk weergegeven dient te worden. Hoewel in de – wel zeer uitvoerige – dagvaarding verschillende bladzijdes erop nageslagen moeten worden om na te gaan wat [appellante] nu precies vordert, is het wel vrij eenvoudig om de weg te vinden in de dagvaarding en vast te stellen wat de vordering van [appellante] behelst. De dagvaarding bevat een conclusie en (een op [appellante] toegesneden) eis en geeft in het lichaam een onderbouwing van de gronden daarvan. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de minimale eisen die daaraan volgens artikel 111 lid 2 onder d Rv gesteld moeten worden. Uit de memorie van antwoord van Staatsloterij volgt ook dat Staatsloterij erin is geslaagd om adequaat te reageren op de stellingen van [appellante] en dat voor haar duidelijk is wat de vorderingen zijn.
4.7
Voor zover Staatsloterij betoogt dat [appellante] met de dagvaarding niet heeft voldaan aan de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, volgt het hof haar daarin niet. Dat [appellante] bewust feiten zou hebben achtergehouden of in strijd met de waarheid zou hebben aangevoerd, is niet aannemelijk gemaakt. In zoverre is van schending van artikel 21 Rv geen sprake. Als moet worden aangenomen dat [appellante] onvolledig is geweest in het aanvoeren van de van belang zijnde feiten, bestaat daarin geen aanleiding om tot afwijzing van de vorderingen of [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen.
4.8
Het beroep van Staatsloterij op nietigheid van de dagvaarding c.q. niet-ontvankelijkheid van [appellante] slaagt niet. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] ten onrechte afgewezen op de grond dat deze hem ongegrond voorkomen. Het hof zal de vorderingen van [appellante] daarom hierna alsnog inhoudelijk beoordelen, en daarbij ook ingaan op de verweren die Staatsloterij daartegen heeft aangevoerd.
Verjaring
4.9
Staatsloterij heeft aangevoerd dat de vorderingen van [appellante] zijn verjaard, voor zover deze zijn gebaseerd op dwaling/bedrog en een toerekenbare tekortkoming.
4.1
Een vordering tot vernietiging van een rechtshandeling verjaart in geval van dwaling /bedrog drie jaren nadat de dwaling/het bedrog is ontdekt (artikel 3:53 lid 1, aanhef en onder c, BW).
4.11
Op 29 oktober 2007 is in een uitzending van Tros Radar aandacht besteed aan deze kwestie. Het hof neemt aan dat de verjaringstermijn vanaf dat moment is gaan lopen. [appellante] stelt in haar dagvaarding zelf, kennelijk verwijzend naar de Tros Radar uitzending, dat “
De aap […] pas uit de mouw [kwam] toen de Staatsloterij had opgebiecht over de gang van zaken op nationale televisie”.
4.12
Volgens Staatsloterij zijn vervolgens drie jaren verstreken zonder dat de vorderingen (door of namens [appellante] ) rechtsgeldig zijn gestuit. Staatsloterij heeft pas voor het eerst op 31 juli 2013 een stuitingsbrief van Stichting Loterijverlies ontvangen. De collectieve actie heeft de verjaring niet gestuit. Voor zover in die procedure bij de rechtbank een verklaring voor recht is gevorderd dat deelnemers aan de staatsloterij een beroep toekomen op vernietiging wegens dwaling of bedrog, is Stichting Loterijverlies daarin niet-ontvankelijk verklaard in het vonnis van 31 maart 2010 van de rechtbank Den Haag. [4] Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld. Van een eis met stuitende werking in de zin van
artikel 3:316 BW is daarmee geen sprake, aldus Staatsloterij.
4.13
In reactie op dit verweer kon [appellante] niet volstaan met de enkele, niet onderbouwde stelling dat zij wel degelijk tijdig stuitingshandelingen heeft verricht waarmee alle rechtsvorderingen zijn gedekt, zoals zij heeft gedaan. Het hof passeert om die reden ook het bewijsaanbod dat [appellante] daaromtrent heeft gedaan.
4.14
Dit betekent dat de vorderingen van [appellante] zijn verjaard, voor zover deze zijn gebaseerd op dwaling/bedrog.
4.15
Zoals hierna zal blijken komt de vordering gegrond op een toerekenbare tekortkoming op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing in aanmerking, zodat de vraag of die vordering is verjaard geen verdere bespreking behoeft.
Onrechtmatig handelen: misleiding in de zin van artikel 6:194 (oud) BW
4.16
Op grond van het arrest van het gerechtshof Den Haag uit 2013 (zie hiervoor onder rov. 3.6), in stand gelaten door de Hoge Raad (vgls. rov. 3.7), staat vast dat Staatsloterij (i) in de periode 2000 tot en met 2007 in het kader van de maandelijks gehouden staatsloterij misleidende mededelingen in de zin van artikel 6:194 (oud) BW heeft gedaan over het wel of niet gegarandeerd zijn van prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en (ii) in 2008 in het kader van de Koninginnedagtrekking van dat jaar misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van de prijzen. [appellante] heeft uitsluitend deelgenomen aan de maandelijks gehouden staatsloterij. De in de collectieve actie ten aanzien daarvan vastgestelde misleiding was vooral daarin gelegen dat een bepaald aantal prijzen per maand werd gecommuniceerd zonder dat daarbij werd vermeld dat deze prijzen niet uitsluitend uit de verzameling verkochte loten zouden worden getrokken, maar uit een veel grotere verzameling, het universum. Het ging hierbij om de zogeheten serie-plus prijzen, meer specifiek de grotere prijzen uit die categorie, van € 50.000,- en van € 100.000,-. Ten aanzien van de overige prijzen in het kader van de maandelijks gehouden staatsloterij is in de collectieve actie geen misleiding vastgesteld en in deze procedure heeft [appellante] dat ook niet aangetoond.
Onrechtmatig handelen: causaal verband toetsingskader en bewijslastverdeling
4.17
Met de vaststelling dat sprake is geweest van misleiding is het causaal verband tussen die misleiding en de gestelde schade in deze specifieke zaak nog niet gegeven. Het hangt af van de individuele situatie van [appellante] of zij daadwerkelijk is beïnvloed door de misleidende mededeling en of zij daardoor schade heeft geleden.
4.18
Daarbij geldt dat volgens het Nederlands schadevergoedingsrecht de benadeelde moet worden gebracht in de positie waarin hij of zij zich zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis had bevonden en niet meer dan dat. In Nederland wordt de schade vergoed, maar de benadeelde krijgt niet meer dan de werkelijk geleden schade die het gevolg is van de schadeveroorzakende gebeurtenis vergoed. Doelstellingen als bestraffing van de aansprakelijke persoon en afschrikking van de aansprakelijke en anderen ter voorkoming van dergelijke gedrag in de toekomst, in de vorm van zogenaamde
punitive damages,verdragen zich niet met het stelsel van het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.
4.19
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [appellante] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad (de misleidende mededelingen van Staatsloterij) en de door haar gestelde schade (de aankoopprijs van de door haar in de relevante periode gekochte loten). Voor zover [appellante] heeft willen aanvoeren dat het causaal verband reeds vast staat op grond van de uitspraak van 7 april 2020 van het gerechtshof Den Bosch [5] en de Hoge Raad van 2015 (zie hiervoor onder rov. 3.7) of dat het op zijn minst aan de Staatsloterij is om te bewijzen dat causaal verband ontbreekt, volgt het hof haar daarin niet.
4.2
In het arrest van 7 april 2020 heeft het gerechtshof Den Bosch, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015, ten gunste van een individuele deelnemer aan de collectieve actie een bewijsvermoeden aangenomen, in die zin dat het causaal verband tussen de misleidende mededelingen van de Staatsloterij zoals vastgesteld in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 en de aankoop van loten door de individuele leden wordt vermoed te bestaan. Of anders gezegd, dat deelnemers van de collectieve actie zouden hebben afgezien van de aankoop van staatsloten in de periode 2000 tot 2008 indien de Staatsloterij toen juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan.
4.21
De Hoge Raad heeft deze uitspraak in het arrest van 15 juli 2022 vernietigd. [6] De Hoge Raad verduidelijkt in dat arrest dat zijn overweging in het arrest van 30 januari 2015 over de collectieve actie betrekking had op het in die procedure gegeven oordeel van het hof dat ging over de vraag of sprake is geweest van misleidende mededelingen als bedoeld in artikel 6:194 (oud) BW van Staatsloterij. Dat oordeel ziet dus niet op de vraag of er causaal verband - in de zin van condicio sine qua non-verband - bestaat, of moet worden vermoed te bestaan, tussen (a) de misleidende mededelingen van Staatsloterij en (b) de aankoop van staatsloten door individuele deelnemers.
In een geval als hier aan de orde - een abonnementsspeler - bestaat er volgens de Hoge Raad ook onvoldoende grond om zo’n vermoeden van causaal verband te aanvaarden. Er is voor deze spelers namelijk niet sprake van een zodanige bewijsproblematiek met betrekking tot het causaal verband dat de bescherming die zij aan artikel 6:194 (oud) BW ontlenen, in de praktijk illusoir zou worden als zo’n vermoeden niet wordt aangenomen. De speelgeschiedenis van abonnementsspelers is immer beschikbaar en wordt op verzoek ook ter beschikking gesteld.
4.22
De rechterlijke vaststelling van misleiding leidt dus niet zonder meer tot het aannemen van causaal verband tussen de misleiding en de door [appellante] gestelde schade. Ook een verlichting van het bewijsrisico in de vorm van een bewijsvermoeden of zelfs een omkering van de bewijslast ten gunste van [appellante] kan op deze grond niet automatisch worden aangenomen.
4.23
Voor zover [appellante] nog stelt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de bewijslast op Staatsloterij rust, volgt het hof [appellante] daarin niet. Volgens vaste rechtspraak kan omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 juli 2022 kan niet worden gezegd dat hier sprake is van bewijsproblematiek die noopt tot bewijslastomkering. Dat anderszins sprake is van bijzondere omstandigheden die een bewijslastomkering of een bewijsvermoeden ten gunste van haar rechtvaardigen, heeft [appellante] niet gesteld.
Onrechtmatig handelen: causaal verband in deze zaak
4.24
Als vervolgens wordt gekeken naar de concrete omstandigheden van dit geval is de speelgeschiedenis van [appellante] van belang. Staatsloterij heeft daarover het volgende aangevoerd. [appellante] is in december 1995 begonnen met deelname aan de staatsloterij met een staatslot met jackpot, waarmee zij tot en met juni 2006 onafgebroken heeft meegespeeld. [appellante] is dus ruim voor de relevante periode begonnen met haar deelname en haar beslissing om mee te spelen kan niet zijn beïnvloed door mededelingen die dateren van de periode 2000-2007. Uit de trekkingsuitslagen van het jaar 1995 blijkt verder dat de Staatsloterij toen een zeer beperkt aantal serie plus prijzen heeft gecommuniceerd. Ook dit is een aanwijzing dat de mogelijkheid deze prijzen te winnen niet van belang was voor [appellante] toen zij haar initiële keuze maakte deel te nemen aan de staatsloterij. [appellante] heeft haar deelname in de elf jaar dat zij meespeelde bovendien geen enkele keer gewijzigd, dit terwijl in die periode het prijzenpakket meermaals is gewijzigd. [appellante] heeft haar deelname beëindigd in juni 2006, tijdens de relevante periode en nog voordat de misleiding via Radar tot uiting kwam.
4.25
[appellante] heeft ter zitting aangegeven dat zij als burger van de Nederlandse staat is misleid door de Staatsloterij en dat de Staatsloterij daar niet mee weg mag komen. Zoals hiervoor is aangegeven gaat het hier echter niet om bestraffing van de Staatsloterij of om generieke preventie. Het gaat er om of [appellante] schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de Staatsloterij. Daarvoor moet worden vastgesteld of zij anders zou hebben gehandeld dan zij in feite heeft gedaan als er geen sprake was geweest van misleiding en dus vanaf 2000 juist en transparant was gecommuniceerd. [appellante] stelt dat zij dan niet (onder dezelfde voorwaarden) zou hebben deelgenomen, althans dat zij is blijven meespelen door de misleidende mededelingen. Dit valt niet te rijmen met de door de Staatsloterij weergegeven speelgeschiedenis en met de verklaring van [appellante] ter zitting dat zij automatisch meespeelde en dat zij daarbij niet meeging met een bepaalde prijs. Feiten of omstandigheden die wel wijzen op een verband tussen haar deelname en de periode waarin de misleidende mededelingen zijn gedaan (2000-2008), zijn door [appellante] niet gesteld.
4.26
Het hof concludeert dat [appellante] niet heeft aangetoond dat het prijzenschema en de communicatie daarover van enig gewicht is geweest voor haar beslissing om deel te nemen aan de staatsloterij. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de misleidende mededelingen van Staatsloterij haar deelname aan de staatsloterij hebben beïnvloed en schade hebben veroorzaakt.
4.27
Omdat [appellante] niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering in dit verband niet toegekomen.
Andere grondslagen en verweren
4.28
Het voorgaande betekent dat evenmin sprake is van een verplichting tot vergoeding van schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Staatsloterij nu ook daarvoor een causaal verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade is vereist. Daarbij merkt het hof op dat [appellante] stelt dat haar schade bestaat uit de kosten van aankoop van een staatslot. Zij heeft zich niet beroepen op het verlies van de kans op winst. Overigens geldt daarvoor dat, zoals het gerechtshof Den Haag in de uitspraak uit 2013 heeft overwogen (zie hiervoor rov. 3.6), door het handelen van de Staatsloterij geen of hooguit een minuscule kans op winst is gemist (in de orde van grootte van het verschil tussen 0,00000667% en 0,000000953%) en deze schade per deelnemer daarom nihil of nagenoeg nihil is.
4.29
Voorgaande overwegingen over het causaal verband belemmeren ook een beroep op dwaling en bedrog. Kern van een beroep op dwaling is immers dat komt vast te staan dat [appellante] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomsten niet dan wel niet in die vorm gesloten zou hebben. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling. Uit wat hiervoor over de causaliteit is overwogen volgt dat niet is komen vast te staan dat [appellante] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomsten niet gesloten zou hebben dan wel dat zij door misleidende uitlatingen is bewogen tot het verrichten van enige rechtshandeling. Dit betekent dat het beroep op dwaling/bedrog niet alleen afstuit op verjaring zoals hiervoor is vastgesteld, maar ook niet kan slagen wegens het ontbreken van causaal verband.
4.3
[appellante] heeft tenslotte nog vernietiging gevorderd van de tussen haar en de Staatsloterij gesloten overeenkomsten en terugbetaling van de door haar betaalde bedragen op grond van (alsdan) onverschuldigde betaling. Daartoe voert zij aan dat zij de overeenkomsten zou kunnen vernietigen op basis van artikel 3:40 lid 2 BW in samenhang met artikel 4a lid 3 van de Wet op de Kansspelen en (via richtlijnconforme interpretatie) artikel 6:193j lid 3 BW. Ook deze gronden falen.
4.31
Artikel 4a lid 3 van de Wet op de Kansspelen geldt niet voor de in het geding zijnde periode. Dit artikel is pas op 1 april 2012 in werking getreden, derhalve na de relevante periode. Het toepasselijk overgangsrecht bepaalt bovendien dat het recht, zoals dat van toepassing was vóór het tijdstip van de inwerkingtreding, van toepassing blijft. Om deze reden komt [appellante] geen beroep toe op artikel 3:40 lid 2 BW.
4.32
Artikel 6:193j lid 3 BW biedt vanaf 13 juni 2014 de mogelijkheid om overeenkomsten, gesloten als gevolg van misleidende mededelingen, te vernietigen. Een direct beroep op deze bepaling is niet mogelijk. In het overgangsrecht is bepaald dat deze bepaling alleen ziet op overeenkomsten die tot stand zijn gekomen na 13 juni 2014. De overeenkomsten waarvan [appellante] vernietiging vordert, zijn tot stand gekomen ruim voor 13 juni 2014. Een beroep op richtlijnconforme toepassing in de daaraan voorafgaande periode slaagt evenmin. De bepaling dient niet ter implementatie van de door [appellante] aangehaalde Richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelsprakijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt. De Richtlijn laat de keuze in de mogelijke remedies van oneerlijke handelspraktijken vrij. Vanaf 13 juni 2014 heeft de Nederlandse wetgever aan de remedies die reeds bestonden de mogelijkheid van vernietiging toegevoegd, maar alleen voor overeenkomsten aangegaan ná die datum. Een beroep op de vernietigingsgrond kan daarmee niet via richtlijnconforme interpretatie plaatsvinden. Bovendien is het ook bij anticiperende werking aan [appellante] om aan te tonen dat de overeenkomst(en) tussen partijen als gevolg van een misleidende praktijk tot stand zijn gekomen. In wat in het voorgaande over de causaliteit is overwogen, ligt besloten dat [appellante] hier niet in is geslaagd.
4.33
Bij deze uitkomst bestaat geen grond voor een vergoeding van kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW.
Conclusie
4.34
Een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van [appellante] leidt niet tot een andere uitkomst dan in het bestreden vonnis is opgenomen. De vorderingen van [appellante] komen niet voor toewijzing in aanmerking.
4.35
[appellante] heeft gevorderd Staatsloterij ook bij afwijzing van haar vorderingen in de kosten te veroordelen. Daarvoor bestaat geen aanleiding. De proceskostenveroordeling die in eerste aanleg is uitgesproken blijft in stand en [appellante] zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Staatsloterij worden veroordeeld.
4.36
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [7]
4.37
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 3 mei 2022;
5.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Staatsloterij:
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van Staatsloterij (2 procespunten x appeltarief II à
€ 1.214,-);
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, D.H. de Witte en M. Wolters, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2024.