In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde van de woning vastgesteld op € 1.791.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, waarop een aanslag onroerendezaakbelasting was opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft de belanghebbende een lagere waarde van € 1.200.000 bepleit, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde met een taxatiematrix die een waarde van € 1.858.368 aangaf. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De heffingsambtenaar had de verkoop van een referentieobject niet adequaat onderbouwd, waardoor het Hof de waarde in goede justitie vaststelde op € 1.400.000. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 4.120 werden vastgesteld.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.