In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning in [woonplaats] voor het jaar 2021, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op € 208.000 heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en is in beroep gegaan bij de Rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, verschenen, samen met vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de vraag of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de waarde € 119.000 moet zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 212.064, gebaseerd op een taxatiematrix.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de onderhoudstoestand van de woning slecht is en dat de taxatiematrix onvoldoende steun biedt voor de verdedigde waarde. Belanghebbende heeft zijn voorgestelde waarde van € 119.000 ook niet aannemelijk gemaakt. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde in goede justitie vastgesteld op € 155.000. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.