ECLI:NL:GHARL:2024:2024

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
200.331.596
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2024 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een minderjarige en verzoekster, die in een nauwe persoonlijke relatie tot hem staat. De minderjarige, geboren in 2008, heeft zijn hoofdverblijf bij zijn vader, die het gezag over hem uitoefent. Verzoekster, die een affectieve relatie had met de moeder van de minderjarige tot haar overlijden in 2019, verzocht om een omgangsregeling waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen bij haar verblijft. De vader verzet zich hiertegen en stelt dat de huidige regeling van eenmaal per maand in het belang van de minderjarige is.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook advies heeft uitgebracht. De raad adviseerde om de omgangsregeling van een weekend per maand te handhaven, met de mogelijkheid voor de minderjarige om extra tijd bij verzoekster door te brengen indien hij dat wenst. Het hof heeft vastgesteld dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen de vader en verzoekster, wat een belemmering vormt voor de omgang. Het hof heeft besloten dat de omgangsregeling moet worden aangepast naar eenmaal per vier weken, met de mogelijkheid voor de minderjarige om in de zomervakantie minimaal een week bij verzoekster te verblijven. De vader moet de minderjarige de ruimte geven om zelf keuzes te maken over het contact met verzoekster.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd. Het hof benadrukt het belang van het werken aan onderling vertrouwen tussen de vader en verzoekster, zodat de minderjarige in een veilige omgeving kan opgroeien.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.596
(zaaknummer rechtbank Gelderland 411288)
beschikking van 21 maart 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.L. Vermeer te Rhenen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2023 en 13 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking is ook verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 augustus 2023;
- het verweerschrift.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 12 oktober 2023 aan het hof kenbaar gemaakt dat hij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2024 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Tijdens de relatie van de vader en [de moeder] , verder te noemen: de moeder, is [in] 2008 geboren: [de minderjarige] . De moeder is overleden [in] 2019.
De vader is belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader.
3.2
[verzoekster] en de moeder hebben van 2011 tot het overlijden van de moeder een affectieve relatie met elkaar gehad.
[de minderjarige] had in die periode zijn hoofdverblijf bij de moeder. Hij is na het overlijden van de moeder bij de vader gaan wonen.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 17 november 2022, heeft [verzoekster] verzocht tussen haar en [de minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag tot woensdagavond bij haar verblijft alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, althans een zodanige omgangsregeling als het hof juist acht.
2.4
Bij verweerschrift van 27 december 2022 heeft de vader verzocht de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen.
2.5
Bij beschikking van 30 januari 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en te rapporteren en te adviseren ten aanzien van de volgende vragen:
1. welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en [verzoekster] ;
2. zijn er omstandigheden die de omgang belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
3. hoe zou een omgangsregeling in vorm en frequentie er in het belang van [de minderjarige] uit moeten zien?
4. in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
2.6
De raad heeft op 25 april 2023 gerapporteerd en geadviseerd.
2.7
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank als omgangsregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige] vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per maand een weekend bij [verzoekster] verblijft van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) de omgang van [verzoekster] met [de minderjarige] .
4.2
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
13 juni 2023. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof het hoger beroep van [verzoekster] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een kind heeft recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt voor diegene gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en voor het kind door laatstgenoemde bepaling en door artikel 9 lid 3 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.2
In hoger beroep is niet (langer) in geschil dat [verzoekster] en [de minderjarige] in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan en recht hebben op omgang met elkaar, maar wel de wijze waarop aan dat recht invulling moet worden gegeven.
5.3
[verzoekster] erkent dat sprake is van onderling wantrouwen en een slechte relatie tussen de vader en haar maar stelt dat dit niet in de weg hoeft te staan aan de door haar verzochte regeling. In de periode voorafgaand de procedure verbleef [de minderjarige] veelvuldig bij haar zonder dat daar problemen over ontstonden. Zij beseft heel goed dat zij niet de ouder is van [de minderjarige] en dat zij een andere rol in zijn leven heeft dan de vader. Desondanks heeft zij wel een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] en daar past meer contact bij dan één weekend per maand. [de minderjarige] heeft haar duidelijk te kennen gegeven dat hij twee weekenden per maand bij haar wil zijn. De huidige, door de rechtbank vastgestelde, omgangsregeling voldoet niet aan de behoefte van [de minderjarige] en is daarom niet in zijn belang. [de minderjarige] had graag met haar meegewild op vakantie maar dat mocht niet van de vader. [de minderjarige] was daardoor erg teleurgesteld. Er dient dan ook een verdeling van de vakanties en de feestdagen te worden vastgesteld, aldus [verzoekster] .
5.4
De vader voert aan dat [de minderjarige] steeds ouder wordt en meer eigen sociale contacten zal opzoeken en onderhouden. Een uitgebreidere regeling past daar niet bij omdat dit ten koste gaat van ontwikkelingen van [de minderjarige] die passen bij zijn leeftijd. [de minderjarige] moet tijd en ruimte hebben om sociale contacten die hij heeft met leeftijdsgenoten te ervaren en uit te breiden.
[verzoekster] is weliswaar een belangrijke persoon in het leven van [de minderjarige] maar zij is zeker niet zijn moeder of moederfiguur. Hij begrijpt echter dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er contact is met [verzoekster] maar dit contact hoeft niet uitgebreid te zijn om aan de belangen van [de minderjarige] tegemoet te komen. Hij merkt dat [verzoekster] nog wel veel druk legt op [de minderjarige] .
[verzoekster] kan niets goeds over de vader zeggen waardoor openlijk in het bijzijn van [de minderjarige] aan alle beslissingen van hem wordt getwijfeld en alles in een negatief daglicht wordt geplaatst. Op die wijze wordt zijn gezag steeds ondermijnd. [verzoekster] stelt wel dat zij zich aan zijn beslissingen conformeert maar in de praktijk gebeurt dit niet. Nu [de minderjarige] beperkt bij [verzoekster] is heeft het contact tussen hen minder invloed op contact tussen hem en [de minderjarige] . Hij wenst dit zo te houden.
Hij hoort van [de minderjarige] niet dat hij meer contact wil hebben met [verzoekster] . Hij ziet echt een tevreden jongen die van het contact wat er is geniet maar ook genoeg andere bezigheden heeft in zijn leven waaraan hij tijd wil besteden. [de minderjarige] heeft zijn leven bij hem in de omgeving van [woonplaats2] . Hij heeft daar zijn vrienden, zijn school, zijn bijbaantje en sporten. Hij vindt het belangrijk dat dit zo blijft en dat [de minderjarige] zich niet meer hoeft op te splitsen dan nu het geval is. Hij kan zich om die reden vinden in de bestreden beschikking en heeft deze ook gewoon nageleefd. Hij laat ook aan [de minderjarige] zien dat hij achter het huidige contact staat omdat dit [de minderjarige] rust geeft, aldus de vader.
5.5
De raad heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling van een weekend per maand vast te leggen. [de minderjarige] kan daarnaast extra naar [verzoekster] gaan als hij daar behoefte aan heeft. Daarvoor moet hem de ruimte gegeven worden. Wel moet bedacht worden dat [de minderjarige] ouder wordt en dat hij bij zijn ontwikkeling andere dingen zal gaan ontdekken. Ook daar moet hem de ruimte voor gegeven worden. Er is in het verleden voor de vader veel tijd met [de minderjarige] verloren gegaan. De vader wil nu investeren in quality time met [de minderjarige] . De raad vindt het daarom wenselijk dat [de minderjarige] fulltime bij de vader is en niet de helft van de tijd bij de vader en de helft bij [verzoekster] . De raad vindt dat de puberteitsfase een belangrijke fase is waarin je als ouder de band met je kind kunt verstevigen en verdiepen. De raad vindt het belang van [de minderjarige] dat daar voldoende ruimte voor is.
De raad adviseert voor de vakantieperiode om in overleg iets extra’s te doen maar niet om dit allemaal vast te leggen omdat dit niet passend is bij deze leeftijd. Wat volgens de raad heel belangrijk is om bij dit geschil te betrekken is dat [de minderjarige] sinds het overlijden van zijn moeder een enorme ontwikkeling aan het doormaken is. Er is heel veel gebeurd in zijn leven, de scheiding van zijn ouders, het overlijden van zijn moeder, het terugverhuizen naar het samengestelde gezin van de vader en daar een plekje moeten vinden en nu de puberteit. Daarbij komt het contact met zijn opa en oma en het contact met [verzoekster] . Gaandeweg zal hij steeds meer gaan voelen wat hij zelf wil en hoeveel energie hij daar in wil steken. Verder worden zijn vrienden en een baantje ook steeds belangrijker. Het hoort bij zijn leeftijd om hem daar goed de ruimte voor te geven en dat hij niet met teveel vaste afspraken in een stramien wordt gezet waarbij hij geen ruimte heeft om zijn eigen dingen te ontdekken. Zo heeft hij het een hele periode prettig gevonden om bij zijn opa en oma te zijn en kiest hij nu ervoor om daar amper naar toe te gaan. Dat wil niet zeggen dat hij het niet fijn vindt bij zijn opa en oma maar nu past dat even niet in zijn leven als puber. Dat komt wel weer maar in een ander perspectief. Dat geldt ook zo voor het contact met [verzoekster] . Het is belangrijk om hem de ruimte te geven om zijn eigen keuzes te laten maken. De relatie met [verzoekster] is en blijft er wel. Deze gaat niet weg als de omgangsregeling wat minder is, aldus nog steeds de raad.
5.6
Het hof sluit zich aan bij dit advies van de raad en maakt dit advies tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. De kern van de zaak ligt in het gebrek aan vertrouwen tussen de vader en [verzoekster] . Dit is een belemmerende factor in het kader van de omgang tussen [verzoekster] en [de minderjarige] . [verzoekster] en de vader dienen daarom beiden te werken aan verbetering van hun onderling vertrouwen en zij dienen zoveel mogelijk ruimte te geven aan [de minderjarige] zodat [de minderjarige] naar [verzoekster] kan gaan op een manier die bij hem en zijn leven past.
Gelet op het vorenstaande is het hof oordeel dat een omgangsregeling van een weekend per vier weken van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur het meest in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht. Het hof gaat er daarbij van uit dat op het moment dat [de minderjarige] aangeeft dat hij vaker naar [verzoekster] wil, de vader hem daarvoor zoveel mogelijk de ruimte geeft. Daarnaast zal het hof bepalen dat [de minderjarige] in de zomervakantie een periode van minimaal een week, eventueel meer in onderling overleg vast te stellen, bij [verzoekster] zal zijn waarbij de vader de keuze heeft om te bepalen in welke weken van de zomervakantie hij met [de minderjarige] op vakantie gaat. Het hof gaat ervan uit dat de vader zijn keuze tijdig aan [verzoekster] doorgeeft en de vakantieverdeling zowel met [de minderjarige] als met haar afstemt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 13 juni 2023
en opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige] dat [de minderjarige] eenmaal per vier weken van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur bij [verzoekster] verblijft en in de zomervakantie minimaal een week, eventueel meer in onderling overleg vast te stellen, waarbij de vader de keuze heeft om te bepalen in welke weken van de zomervakantie hij met [de minderjarige] op vakantie gaat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en A.L.H. Ernes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.