In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan de [adres1] 43 te [woonplaats] voor de onroerendezaakbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per 1 januari 2020 vastgesteld op € 684.000, wat door de belanghebbende werd betwist. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 541.000.
De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 15 februari 2024 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft de bewijslast bij de heffingsambtenaar gelegd, die met een taxatiematrix de waarde van de woning onderbouwde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren.
Het Hof concludeerde dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde te weerleggen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.