In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Almere had de waarde van de woning vastgesteld op € 332.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde, waarin vergelijkbare woningen zijn meegenomen. Belanghebbende heeft ook een taxatierapport ingediend, waarin hij een lagere waarde van € 315.000 verdedigt. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de heffingsambtenaar de waarde van de woning terecht heeft vastgesteld.
Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 332.000 niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de methoden en argumenten van de heffingsambtenaar in overweging genomen, evenals de door belanghebbende ingebrachte gegevens. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tevens is opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep is overschreden, maar er is geen aanleiding voor een schadevergoeding.