In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 52b te [woonplaats], door de heffingsambtenaar van de gemeente Laren. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2019 vastgesteld op € 1.000.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verweten dat deze niet het taxatieverslag had verstrekt en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar het taxatieverslag wel degelijk had verstrekt en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede op basis van vergelijkbare verkoopprijzen van andere appartementen in hetzelfde complex. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding voor immateriële schade, omdat de Rechtbank geen schadevergoeding had toegekend. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 125.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep ongegrond verklaard, en de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 januari 2024.