ECLI:NL:GHARL:2024:2571
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verdeling van woning in gemeenschappelijk eigendom na beëindiging van relatie
In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning die in gemeenschappelijk eigendom is van een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden van augustus 2001 tot mei 2009. De man heeft sinds november 2009 het alleenrecht van bewoning en draagt alle woonlasten. Na het verbreken van de relatie hebben partijen op 17 februari 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de gemeenschappelijke woning. De vrouw heeft in 2021 een gerechtelijke procedure gestart om de man te veroordelen tot medewerking aan de taxatie van de woning en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De rechtbank heeft in een vonnis van 1 maart 2023 bepaald dat de woning verkocht moet worden en dat de opbrengst gedeeld moet worden. In hoger beroep heeft het hof de zaak behandeld en de mogelijkheid van financiering door de man besproken. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de afwijzing van de door de vrouw gevorderde dwangsom. Het hof heeft de man veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning en het tekenen van de koopovereenkomst, met een dwangsom voor iedere voorgenomen bezichtiging waaraan hij niet meewerkt. De vrouw heeft ook gevorderd dat de man de woning moet verlaten indien hij € 2.500 aan dwangsommen heeft verbeurd. Het hof heeft deze vordering toegewezen en bepaald dat de man de woning moet verlaten en niet meer mag betreden.