ECLI:NL:GHARL:2024:273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.334.485
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbend zijn van een ouder in een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader van de minderjarige, die geen gezag heeft, was in eerste instantie niet als belanghebbende aangemerkt door de rechtbank Overijssel. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat zijn recht op family life wordt geraakt door de procedure. Het hof heeft de feiten van de zaak in detail bekeken, waaronder de geschiedenis van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige, die in 2018 begon en verschillende verlengingen heeft ondergaan. De vader heeft de minderjarige erkend, maar de moeder heeft het gezag. Het hof concludeert dat de vader, ondanks zijn betrokkenheid in het verleden, op dit moment geen belanghebbende is in de huidige procedure, omdat de minderjarige nu bij een netwerkpleeggezin woont en er geen direct contact meer is tussen de vader en de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de vader af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 11 september 2023, waarin de vader niet als belanghebbende werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.485
zaaknummer rechtbank Overijssel 302011
beschikking van 11 januari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
de raad voor de kinderbescherming,
die is gevestigd in Almelo,
hierna: de raad,
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
die is gevestigd in Hengelo (O),
hierna: de GI,
en
[de moeder],
die woont op een geheim adres,
hierna: de moeder.

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De rechtbank heeft de vader in de zaak die strekte tot verlening van deze maatregelen niet als belanghebbende aangemerkt. Het hof vindt dat die beslissing juist is en legt hierna uit waarom.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2010. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI op 22 februari 2018. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, en beëindigd op 9 mei 2022. Tijdens deze ondertoezichtstelling is [de minderjarige] uithuisgeplaatst geweest bij een pleeggezin.
2.3
In de beschikking van 13 juni 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken. In diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader.
2.4
Op 14 juni 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op adres van de opa van moederszijde (mz) verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 27 juni 2023, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
Deze machtiging is in de plaats gesteld van genoemde machtiging van 13 juni 2023.
2.5
In de beschikking van 21 juni 2023 is de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 13 september 2023. In diezelfde beschikking is de machtiging om [de minderjarige] uit huis te plaatsen op het adres van de opa (mz) of van een ander persoon uit het brede netwerk van de moeder of de vader, verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
2.6
[de minderjarige] woont nu in een netwerkpleeggezin bij de familie [naam1] .
2.7
De raad heeft de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin te verlengen. Daarop heeft de kinderrechter bij beschikking van 11 september 2023 beslist. De kinderrechter heeft in het kader van de behandeling van dat verzoek van de raad in de (afzonderlijke) beschikking van 11 september 2023 beslist dat de vader geen belanghebbende is in die procedure.
2.8
De vader is het niet eens met deze beslissing van de kinderrechter en komt in hoger beroep. Hij verzoekt het hof om de beschikking van 11 september 2023 te vernietigen en hem alsnog als belanghebbende aan te merken.
2.9
De GI voert verweer in hoger beroep.
2.1
Het hof heeft de volgende stukken:
- het beroepschrift, binnengekomen op 10 november 2023.
2.11
De zitting bij het hof was op 14 december 2023. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1
In de wet is bepaald wanneer iemand belanghebbende is in familiezaken. De persoon wiens rechten of verplichtingen rechtstreeks door de zaak worden geraakt, is belanghebbende. [1] Een ouder zonder gezag kan niet zonder meer worden aangemerkt als belanghebbende in een zaak over een ondertoezichtstelling, omdat de ondertoezichtstelling de rechten of verplichtingen van die ouder niet rechtstreeks raakt. [2] Het is mogelijk dat een ouder zonder gezag toch als belanghebbende wordt aangemerkt, als die ouder
family lifeheeft met het kind en de procedure inbreuk maakt op het recht op
family life. Of dat zo is, beoordeelt de rechter naar de omstandigheden van het geval. [3]
Wat vindt het hof?
3.2
Het hof is van oordeel dat de vader
family lifeheeft met [de minderjarige] . Na de geboorte van [de minderjarige] heeft de vader met de moeder en [de minderjarige] een gezin gevormd. De vader heeft [de minderjarige] jarenlang opgevoed en verzorgd, totdat [de minderjarige] ongeveer zeven jaar oud was. In deze periode is tussen de vader en [de minderjarige]
family lifeontstaan. Als tussen een ouder en een kind eenmaal
family lifebestaat, kan dat alleen verbroken worden wanneer sprake is van bijzondere en zwaarwegende omstandigheden.
Family lifewordt niet verbroken door het enkele feit dat de ouder en het kind geen contact meer hebben. Het hof is van oordeel dat het
family lifetussen de vader en [de minderjarige] niet verbroken is. Hoewel [de minderjarige] in 2018 uit huis is geplaatst en de vader geen omgangsregeling heeft, hebben [de minderjarige] en de vader in 2019 nog wel contact met elkaar gehad. Later, in 2022, hebben de vader en [de minderjarige] contact gehad via social media. Bovendien heeft [de minderjarige] in de zomer van 2023 een paar weken bij de vader gewoond. In die periode heeft de kinderrechter op 13 juni 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend. Hoewel die plaatsing al na één dag is beëindigd en de machtiging is vervangen door genoemde machtiging van 14 juni 2023, was de kinderrechter destijds wel van oordeel dat [de minderjarige] onderdeel was van het gezin van de vader.
3.3
Het hof moet dus de vraag beantwoorden of het recht op
family lifetussen de vader en [de minderjarige] rechtstreeks wordt geraakt door de procedure over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat dat, de vader geen belanghebbende is bij de huidige stand van de procedure.
3.4
In juni 2023 is er bij de rechtbank ook een procedure geweest over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . [de minderjarige] woonde toen een paar weken bij de vader. Daarna is hij bij zijn opa (mz) en later bij de familie [naam1] geplaatst. Het hof merkt op dat de vader in die procedure wel belanghebbende was. Toen beoordeelde de kinderrechter immers of [de minderjarige] bij de vader moest blijven of niet. Die beslissing van de kinderrechter had rechtstreeks invloed op de manier waarop de vader zijn
family lifemet [de minderjarige] kan invullen.
3.5
In de huidige procedure is dat niet meer het geval. [de minderjarige] woont nu bij de familie [naam1] . De GI onderzoekt in het kader van de ondertoezichtstelling of [de minderjarige] in de toekomst weer bij de moeder kan wonen, bij wie hij vanaf 2019 – tot juni 2023 – woonde. Een plaatsing bij de vader is niet meer aan de orde. De vader heeft het hof ter zitting verteld dat hij geen enkel contact meer heeft gehad met [de minderjarige] sinds [de minderjarige] in juni 2023 bij zijn opa werd geplaatst. De GI heeft verteld dat [de minderjarige] zelf heeft besloten om het contact met de vader te verbreken. De GI heeft verteld dat het nog wel een van de doelen van de ondertoezichtstelling is om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te herstellen. De kinderrechter heeft in de beschikking over de ondertoezichtstelling geschreven dat de GI zich daarvoor moet inspannen. De vader heeft echter heel duidelijk verteld dat hij niet met de GI gaat samenwerken. Hij maakt de brieven van de GI niet open en wil absoluut niet met de GI in gesprek. Het hof stelt vast dat de GI dus niet aan het beoogde contactherstel kan werken, omdat de vader dat onmogelijk maakt. De ondertoezichtstelling kan daarom geen invloed hebben op het (ontbreken van) contact tussen de vader en [de minderjarige] .
3.6
Samenvattend is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing geen invloed hebben op de manier waarop de vader zijn
family lifemet [de minderjarige] invult. Het recht op
family lifewordt dus niet rechtstreeks geraakt door de procedure daarover. De vader kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt in die procedure.
3.7
Het hof wijst het verzoek van de vader af en bekrachtigt de beschikking van 11 september 2023.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 11 september 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665.
3.HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463