ECLI:NL:GHARL:2024:2774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.333.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag in éénoudergezag in belang kind noodzakelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar éénoudergezag. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2023 te vernietigen, waarin was bepaald dat het gezag over hun minderjarige kind voortaan alleen aan de vader toekomt. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De rechtbank had in eerdere beschikkingen, waaronder die van 15 oktober 2021 en 2 juni 2022, al beslissingen genomen over het gezag en de omgang tussen de moeder en de minderjarige. De minderjarige, geboren in 2012, staat sinds 26 februari 2020 onder toezicht van een gecertificeerde instelling, de stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De moeder heeft sinds maart 2021 geen contact meer met de minderjarige, wat heeft geleid tot de vraag of het gezamenlijk gezag nog in het belang van het kind is.

Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vader alleen het gezag heeft. De ouders hebben geen contact met elkaar en zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen over de minderjarige. De moeder heeft niet erkend dat de minderjarige getraumatiseerd is door gebeurtenissen in haar huis, en het hof heeft geen vertrouwen in haar vermogen om in het belang van de minderjarige te handelen. De minderjarige heeft aangegeven dat hij vindt dat zijn vader de juiste beslissingen voor hem neemt. Daarom heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het gezag alleen aan de vader toe te kennen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.673
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 521080)
beschikking van 23 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Bijsterveld te Hilversum.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 oktober 2021, 2 juni 2022, 21 juli 2023 en de herstelbeschikking van 6 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 juli 2023 is ook verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 oktober 2023;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Bijsterveld van 7 maart 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Harskamp van 7 maart 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Bijsterveld van 11 maart 2024 met producties.
2.2
Op 18 maart 2024 is [de minderjarige] verschenen, die in aanwezigheid van de griffier door de voorzitter is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2024 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een jeugdzorgwerker namens de GI;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats1] .
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 26 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 19 mei 2024.
3.3
Bij beschikking van 5 maart 2020, herhaald bij beschikking van 19 mei 2020, heeft de rechtbank bepaald dat de frequentie, duur en voorwaarden van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] door de GI worden bepaald.
Sinds maart 2021 is er geen enkel contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 15 oktober 2021 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, en heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten en de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te ontzeggen aangehouden in afwachting van de resultaten en uitkomsten van het NIKA-traject dat in het kader van de ondertoezichtstelling zou worden ingezet.
3.5
Bij beschikking van 2 juni 2022 heeft de rechtbank de verdere beslissing over het gezag en omgang aangehouden in afwachting van de binnen het kader van de ondertoezichtstelling in te zetten hulpverlening.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt, dat de door de rechtbank in de beschikking van 19 mei 2020 vastgelegde zorgregeling voor de duur van één jaar wordt opgeschort en dat de moeder voor de duur van één jaar geen contact met [de minderjarige] zal hebben tenzij de traumabehandelaar dit in het kader van de traumatherapie wenselijk en verantwoord acht. De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
21 juli 2023. De grieven zien op het gezag. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de vader voortaan alleen het gezag heeft over [de minderjarige] . Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beslissing, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook in hoger beroep is gebleken dat de ouders geen enkel contact met elkaar hebben en op geen enkele wijze samen kunnen afwegen wat in het belang is van [de minderjarige] . Ook de ondertoezichtstelling heeft er niet toe geleid dat de communicatie tussen de ouders is verbeterd. Het traject ouderschapsbegeleiding is niet van de grond gekomen.
Gebleken is dat [de minderjarige] getraumatiseerd is door dingen die bij de moeder thuis hebben plaatsgevonden. Het lukt de moeder niet om te erkennen dat [de minderjarige] bepaalde gebeurtenissen als traumatiserend heeft ervaren en naar haar eigen aandeel daarin te kijken. [de minderjarige] heeft door wat er is gebeurd therapie en rust nodig. Het zal [de minderjarige] rust geven als hij weet dat zijn moeder niet meer hoeft mee te beslissen over hem. Daardoor kan hij beter toekomen aan zijn traumaverwerking. Ook heeft het hof er geen vertrouwen in dat de moeder, net als in het verleden, toch niet weer opnieuw begint met het bekritiseren van de voor [de minderjarige] zo benodigde therapieën. Vanuit het perspectief van [de minderjarige] is het daarom beter om het gezag alleen bij de vader neer te leggen.
De moeder wil graag blijven meebeslissen over [de minderjarige] . Zij stelt dat zij als moeder weet wat het beste is voor hem en dat zij belangrijke beslissingen voor [de minderjarige] , zoals de keuze voor een ziektekostenverzekering of school, niet in de weg zal staan. Omdat de moeder en [de minderjarige] al lange tijd geen contact hebben met elkaar is het nog maar de vraag of de moeder [de minderjarige] nog wel voldoende kent om beslissingen over hem te kunnen nemen die in zijn belang zijn.
Net als de raad acht het hof de kans groter dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] hersteld wordt als de vader alleen het gezag heeft en het contact tussen de ouders niet langer vertroebeld hoeft te worden doordat de ouders niet in staat zijn samen beslissingen te nemen over [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft laten weten dat hij vindt dat zijn vader degene is die hem goed helpt, ook bij het maken van keuzes (zoals bijvoorbeeld voor de middelbare school waar hij naar de zomer naartoe gaat) en dat zijn vader daarom de beslissingen over hem moet nemen.
Gelet op wat hiervoor is gezegd is het hof van oordeel dat wijziging van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag in éénoudergezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Met [de minderjarige] is besproken dat hij de beslissing van het hof van zijn vader zal horen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof zal de bestreden beschikking over het gezag bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juli 2023, voor zover die gaat over het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 23 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.