Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in een co-ouderschapskwestie. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, verzocht om wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, dat geboren is in 2018. De ouders waren eerder getrouwd en hadden een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij het kind om de week bij de moeder en de vader verbleef. De moeder stelde dat de vader recentelijk was verhuisd, wat de uitvoering van de regeling bemoeilijkte. De rechtbank Overijssel had eerder haar verzoeken afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder voerde aan dat de huidige regeling niet meer werkbaar was, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die haar belang bij een voorlopige voorziening onderbouwden. Het hof concludeerde dat de zorgen van de moeder over het welzijn van het kind niet voldoende waren om de co-ouderschapsregeling tijdelijk te wijzigen. Het hof wees het verzoek van de moeder af en veroordeelde haar in de proceskosten van de vader, waarbij het hof opmerkte dat het de advocaat van de moeder zou sieren deze kosten voor eigen rekening te nemen.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van verzoeken tot voorlopige voorzieningen in het familierecht, vooral in situaties waar het welzijn van minderjarigen op het spel staat. De uitspraak is openbaar gedaan en onderstreept de noodzaak voor ouders om duidelijke afspraken te maken en deze na te leven, ook in het geval van veranderingen in de persoonlijke situatie.