ECLI:NL:GHARL:2024:2785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.338.846
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige zorgregeling in co-ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in een co-ouderschapskwestie. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, verzocht om wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, dat geboren is in 2018. De ouders waren eerder getrouwd en hadden een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij het kind om de week bij de moeder en de vader verbleef. De moeder stelde dat de vader recentelijk was verhuisd, wat de uitvoering van de regeling bemoeilijkte. De rechtbank Overijssel had eerder haar verzoeken afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder voerde aan dat de huidige regeling niet meer werkbaar was, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die haar belang bij een voorlopige voorziening onderbouwden. Het hof concludeerde dat de zorgen van de moeder over het welzijn van het kind niet voldoende waren om de co-ouderschapsregeling tijdelijk te wijzigen. Het hof wees het verzoek van de moeder af en veroordeelde haar in de proceskosten van de vader, waarbij het hof opmerkte dat het de advocaat van de moeder zou sieren deze kosten voor eigen rekening te nemen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van verzoeken tot voorlopige voorzieningen in het familierecht, vooral in situaties waar het welzijn van minderjarigen op het spel staat. De uitspraak is openbaar gedaan en onderstreept de noodzaak voor ouders om duidelijke afspraken te maken en deze na te leven, ook in het geval van veranderingen in de persoonlijke situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.846/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel 301154)
beschikking van 23 april 2024 op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Dijks-Bouwknegt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 20 december 2023, uitgesproken onder zaaknummer 301154 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.1
Het verloop van de procedure met betrekking tot de voorlopige voorziening blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 13 maart 2024; en
- het verweerschrift op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat; en
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] die is geboren [in] 2018. De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij de echtscheiding hebben de ouders de afspraken over [de minderjarige] in een ouderschapsplan vastgelegd. Hierin is onder meer een co-ouderschapsregeling opgenomen. De ouders hebben op 7 januari 2022 een nieuw ouderschapsplan gemaakt. Hierin is opnieuw een co-ouderschapsregeling opgenomen die inhoudt dat [de minderjarige] de ene week bij de moeder is en de andere week bij de vader. In artikel 7 van dit ouderschapsplan hebben de vader en moeder het volgende afgesproken:
“Ouders spreken af dicht bij elkaar te blijven wonen, en in ieder geval in [woonplaats1] of directe
omgeving, teneinde de ouderschapsregeling te kunnen uitoefenen. Mocht de vader of
moeder buiten [woonplaats1] of directe omgeving gaan wonen of een andere baan krijgen die
invloed heeft op de zorgverdeling, dan wordt de zorgverdeling opnieuw bekeken. Ouders
komen overeen dan [de minderjarige] in [woonplaats1] naar de (basis)school gaat en dat, op het moment dat
[de minderjarige] naar school toe gaat, ze in [woonplaats1] (blijven) wonen. Mocht een van beide ouders toch
buiten [woonplaats1] komen te wonen zal [de minderjarige] alsnog in [woonplaats1] naar de basis(school) gaan.”

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft bij de rechtbank gesteld dat de co-ouderschapsregeling niet in stand kan blijven, omdat de vader van [woonplaats1] naar [woonplaats2] is verhuisd. Zij heeft daarom – onder meer – verzocht om de zorgregeling te wijzigen in die zin dat dat [de minderjarige] om de week (in de oneven weken) van vrijdagmiddag 16.30 uur tot zondagavond bij vader zal verblijven, waarbij de wisseling plaatsvindt in de woning van de moeder. De rechtbank heeft alle verzoeken van de moeder, waaronder dit verzoek, afgewezen.
4.2
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Daarbij heeft zij het hof verzocht om – bij wijze van een voorlopige voorziening – als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] om de week (in de oneven weken) van vrijdagmiddag 16.30 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de wisseling plaatsvindt in de woning van moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure. Een incidenteel verzoek kan ook strekken tot toewijzing van hetgeen in de hoofdzaak in hoger beroep wordt verzocht, zoals in dit geval aan de orde.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Een voorlopige voorziening is een tijdelijke beslissing, die slechts geldt voor de duur van de procedure. De verzoeker moet in die zin belang hebben bij het verzoek dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Het hof is van oordeel dat de moeder in het verzoek en ook ter zitting geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat zij in die zin belang heeft bij een voorlopige voorziening. Dat het met [de minderjarige] niet goed gaat, zoals de advocaat van de moeder op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, heeft de moeder volstrekt onvoldoende onderbouwd. Dat [de minderjarige] niet met zijn vriendjes van school kan spelen als hij bij de vader is, zoals door de moeder is gesteld en door de vader is betwist, is onvoldoende om tijdelijk de zorgregeling te wijzigen. Dat [de minderjarige] in zijn bed plast als hij bij de moeder is, zoals zij heeft gesteld, vindt het hof ook geen reden om de co-ouderschapsregeling in afwachting van de afloop van de hoofdzaak te wijzigen. De moeder heeft verder niets aangevoerd dat kan leiden tot toewijzing van haar verzoek. Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen.
5.3
De vader heeft het hof verzocht om de moeder in de proceskosten te veroordelen. In de omstandigheid dat het namens de moeder gedane verzoek iedere (relevante) onderbouwing mist, ziet het hof aanleiding de moeder te veroordelen in de kosten van de voorlopige voorziening aan de zijde van de vader (salaris van de advocaat van de vader voor het verweerschrift en de mondelinge behandeling in de voorlopige voorziening). Het hof vindt gezien de aanleiding voor deze kostenveroordeling – een kansloos verzoek – wel dat het de advocaat van de moeder zou sieren indien hij deze kosten voor zijn eigen rekening neemt.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot het bepalen van een voorlopige zorgregeling af;
veroordeelt de moeder tot betaling van het salaris van de advocaat van de vader in deze voorlopige voorziening van € 2.428,- (2 procespunten x tarief II);
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 23 april 2024 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.