Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap was gelast en deze uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Het hof oordeelde dat de vrouw geen belang had bij het hoger beroep, omdat de rechtbank haar verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad had toegewezen. Het hof benadrukte dat het verzoek tot schorsing moet worden afgewezen, ook al had de vrouw niet zelf om de uitvoerbaarverklaring verzocht. De vrouw stelde dat zij belang had bij schorsing omdat zij haar woning zou moeten verkopen en op straat zou komen, maar het hof vond dat zij dit onvoldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat het belang van de man bij uitvoering van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij schorsing. De vrouw had ook nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, maar deze werden door de man gemotiveerd betwist, waardoor het hof hieraan voorbijging. Uiteindelijk wees het hof het verzoek van de vrouw tot schorsing af.