ECLI:NL:GHARL:2024:2787

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.337.836
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een civiele zaak betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap was gelast en deze uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Het hof oordeelde dat de vrouw geen belang had bij het hoger beroep, omdat de rechtbank haar verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad had toegewezen. Het hof benadrukte dat het verzoek tot schorsing moet worden afgewezen, ook al had de vrouw niet zelf om de uitvoerbaarverklaring verzocht. De vrouw stelde dat zij belang had bij schorsing omdat zij haar woning zou moeten verkopen en op straat zou komen, maar het hof vond dat zij dit onvoldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat het belang van de man bij uitvoering van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij schorsing. De vrouw had ook nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, maar deze werden door de man gemotiveerd betwist, waardoor het hof hieraan voorbijging. Uiteindelijk wees het hof het verzoek van de vrouw tot schorsing af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.836
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 533109 & 533503 & 557128)
beschikking van 23 april 2024 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. de Vries te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2023, uitgesproken onder zaaknummers 533109, 533503 en 557128 (verder te noemen: de bestreden beschikking). De vrouw heeft hoger beroep ingesteld.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot schorsing met een productie, ingekomen op 20 februari 2024;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing met een productie;
- een journaalbericht van mr. De Wit-Fachetti van 29 maart 2024 met producties; en
- een journaalbericht van mr. De Vries van 3 april 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Wit-Fachetti; en
- de man, bijgestaan door mr. De Vries.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd.
3.2
Aan de orde is het verzoek van de vrouw om de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover deze de rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.5 betreft, totdat de beslissing over de verdeling, de verrekeningen en de vergoeding in kracht van gewijsde is gegaan, althans door het hof een beslissing op het beroep is genomen. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Hoger beroep schorst de werking van de beschikking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.2
In een geval als dit, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, geldt het volgende beoordelingskader. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
4.3
Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de partij van wie het verzoek door de rechter in eerste aanleg is toegewezen, geen belang heeft bij een hoger beroep. Het rechtsmiddel van hoger beroep dient er niet voor in een dergelijk geval gelegenheid te geven om de beschikking waarbij het verzoek is toegewezen, ongedaan te maken. Zowel de man als de vrouw hebben de rechtbank verzocht om de beschikking over de verdeling van de huwelijksgemeenschap uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen. Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding is om bij de beoordeling van dit schorsingsverzoek van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken. Dat alleen de voormalige advocaat van de vrouw een verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gedaan, en niet de huidige advocaat, zoals mr. De Wit-Fachetti op de mondelinge behandeling heeft gesteld, is niet juist. Mr. De Wit-Fachetti heeft in haar brief van 9 oktober 2023 aan de rechtbank, waarin namens de vrouw aanvullende verzoeken zijn gedaan, nogmaals verzocht om de beschikking uitvoer bij voorraad te verklaren. Het hof zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen.
Ook als de vrouw bij de rechtbank niet zelf om een uitvoerbaarverklaring bij voorraad had verzocht, dan zou het hof van oordeel zijn dat het verzoek tot schorsing moet worden afgewezen. Uit haar verzoekschrift en de toelichting op de mondelinge behandeling is het voor hof duidelijk dat de vrouw het inhoudelijk niet eens is met meerdere beslissingen van de rechtbank. Dat alleen is echter geen reden voor schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. De vrouw heeft gesteld dat zij belang heeft bij schorsing, omdat als zij de bedragen die zij volgens de bestreden beschikking aan de man moet vergoeden, zij haar woning moet verkopen, zij geen andere woning zou kunnen huren of kopen en zij op straat zou komen. De vrouw heeft deze – door de man betwiste – stellingen niet onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat haar belang bij schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring zwaarder weegt dan het belang van de man bij uitvoering van de beschikking.
Verder heeft de vrouw gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag, omdat de rechtbank de nominaliteitsleer heeft toegepast in plaats van de beleggingsleer en Nederlands recht in plaats van Italiaans recht. Het hof volgt de vrouw niet in haar betoog. Dat de vrouw het inhoudelijk niet eens is met deze beslissingen van het hof, maakt niet dat sprake is van een kennelijke misslag. Beoordeling van deze stellingen zal bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde komen. In deze schorsingszaak is daarvoor, gezien het in rechtsoverweging 4.2 genoemde beoordelingskader, geen ruimte.
Ten slotte heeft de vrouw gesteld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waarmee de rechtbank geen rekening heeft gehouden in de beslissing. De man heeft echter gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 23 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.