ECLI:NL:GHARL:2024:2993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.338.946
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, die sinds 4 april 2022 bij pleegouders verblijft. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 16 juni 2024, wat de moeder betwistte in haar hoger beroep. De moeder was het niet eens met het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI), dat stelde dat het opgroeiperspectief van de minderjarige niet bij haar ligt, maar bij het pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geen ruimte biedt voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte, althans ten overvloede, een oordeel heeft gegeven over het perspectiefbesluit, maar dat dit de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen niet verandert. De uithuisplaatsing blijft noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.946
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556268)
beschikking van 30 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder te De Meern,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 juni 2023 en 28 juni 2023 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 december 2023 wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2024, en
  • het verweerschrift van de GI, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de moeder haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • de pleegvader.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft het hof schriftelijk bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2020 in [plaats1] [de minderjarige] geboren.
3.2
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 18 maart 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 15 april 2022. Bij beschikking van 16 juni 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 16 juni 2023. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 juni 2024. Bij beschikking van 18 maart 2022 is ook een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna ook steeds verlengd. Bij de hiervoor genoemde (tussen)beschikking van 28 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 16 december 2023 en is de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds 4 april 2022 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het resterende deel van het verlengingsverzoek van de GI toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 16 juni 2024. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat zij het perspectiefbesluit van de GI van 15 november 2023 onderschrijft en dat zij net als de GI vindt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, maar bij het pleeggezin.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Die grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het perspectiefbesluit. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer. Zij vraagt het hof primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen (artikel 1:265b lid 1 BW). De kinderrechter kan die machtiging alleen geven als dit voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is of als dit nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk of lichamelijk met de minderjarige gaat. De kinderrechter kan op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met maximaal een jaar verlengen (artikel 1:265c BW).
Oordeel van de rechtbank
5.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder het kopje ‘Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing’) geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en er geen verweer is gevoerd tegen het resterende deel van het verzoek van de GI. Daarna (onder het kopje ‘Het perspectiefbesluit’) is de rechtbank ingegaan op het verschil van mening tussen de moeder en de GI over de plek waar [de minderjarige] in de toekomst zal opgroeien, oftewel zijn ‘opgroeiperspectief’. De rechtbank heeft overwogen dat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de rechtbank een perspectiefbesluit kan beoordelen in het kader van onder meer een verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing en dat de rechtbank daarom in de voorliggende zaak ook het perspectiefbesluit zal beoordelen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, maar bij het pleeggezin.
Standpunt van de moeder
5.3
De moeder kan zich wel vinden in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar zij is het niet eens met het oordeel van het rechtbank over de uitkomst van het perspectiefbesluit. Zij voert daarover onder meer het volgende aan. Het perspectiefbesluit is gebaseerd op oude rapporten. Inmiddels gaat het veel beter met de moeder. Zij heeft hard aan zichzelf gewerkt. Het is niet duidelijk of die positieve ontwikkeling is meegenomen in het perspectiefbesluit. De moeder heeft niet de kans gekregen om te laten zien dat zij voor [de minderjarige] kan zorgen. Zij kan tijdens de omgang niet laten zien dat zij zich positief heeft ontwikkeld, daarvoor is er te weinig omgang en duurt de omgang te kort. Het perspectiefbesluit is ook genomen op basis van observaties van de pleegouders tijdens de omgang, maar de pleegouders zijn niet als onafhankelijk te beschouwen. Onderzocht moet worden of terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder niet alsnog mogelijk is. Tot op heden is niet concreet toegewerkt naar een terugplaatsing. Het is voor de moeder niet duidelijk aan welke voorwaarden zij moet voldoen om het mogelijk te maken dat [de minderjarige] weer bij haar kan komen wonen.
Standpunt van de GI
5.4
De GI is van mening dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep, omdat haar grief uitsluitend is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die betrekking hebben op het perspectiefbesluit en niet tegen de in het dictum van de bestreden beschikking opgenomen beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Voor zover het hof daarover anders oordeelt en toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, voert de GI onder meer aan dat het de moeder niet lukt om aan te sluiten bij de primaire basisbehoeften van [de minderjarige] in zijn opvoeding en dat de moeder haar opvoedingsvaardigheden niet voldoende heeft weten te verbeteren.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat deze procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] geen ruimte biedt voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit.
5.6
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 volgt dat de rechter een perspectiefbesluit kan beoordelen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Naar het oordeel van het hof is in deze procedure een beoordeling van het perspectiefbesluit niet noodzakelijk voor de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Duidelijk is dat alle betrokkenen, inclusief de moeder, instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 16 juni 2024. Het hof leest in het beroepschrift ook geen grief tegen de beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Hoewel het hof begrijpt dat de moeder het perspectiefbesluit graag ter toetsing wil voorleggen aan het hof, is dat juridisch niet mogelijk in het kader van onderhavig hoger beroep.
5.7
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte, althans ten overvloede, een oordeel gegeven ten aanzien van het perspectiefbesluit, nu dat gezien de instemming van alle betrokkenen niet noodzakelijk was om te beslissen over het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit maakt de beslissing van de rechtbank over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, waar alle betrokkenen het mee eens zijn, echter niet anders. De uithuisplaatsing blijft tot 16 juni 2024 noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Nu aan het oordeel van de rechtbank over het perspectiefbesluit van de GI geen rechtsgevolgen zijn verbonden, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 december 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 30 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.