ECLI:NL:GHARL:2024:3013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
23/176
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ en de rechtmatigheid van opgelegde gemeentelijke belastingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daaruit voortvloeiende gemeentelijke belastingen. De heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren had de waarde van de woning vastgesteld op € 225.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en aanslagen, maar de Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat er sprake is van dubbele heffing, aangezien ook servicekosten aan de Vereniging van Eigenaars (VVE) worden betaald. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de woning terecht als een afzonderlijk te waarderen onroerende zaak heeft aangemerkt en dat de waarde in overeenstemming is met de marktprijs. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van dubbele heffing, omdat gemeentelijke belastingen en VVE-bijdragen verschillende doeleinden dienen.

Het Hof heeft de overschrijding van de hogerberoepstermijn verschoonbaar geacht, maar heeft het hoger beroep inhoudelijk ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/176
uitspraakdatum: 30 april 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2022, nummer UTR 22/409, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 73 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 225.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing opgelegd (hierna tezamen: de aanslagen).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [naam1] (hierna: de echtgenoot), alsmede [naam2] en [naam3] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een appartement uit 1964 met berging.
2.2.
Belanghebbende heeft de woning op 10 februari 2020 gekocht voor € 227.500. In die koopsom is een aandeel in het reservefonds van de Vereniging van Eigenaars (hierna: VVE) begrepen ten bedrage van € 4.206,14.
2.3.
De beschikking waarbij de waarde is vastgesteld op € 225.000 is ten aanzien van belanghebbende gegeven. Ook de aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd. (Mede) namens belanghebbende heeft de echtgenoot hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de uitspraak op bezwaar gericht aan de echtgenoot. Uit die uitspraak volgt dat het de beslissing betreft op het (mede) namens belanghebbende gemaakte bezwaar. Hiertegen heeft de echtgenoot (mede) namens belanghebbende beroep ingesteld. De Rechtbank heeft de zaak geregistreerd onder de naam van de echtgenoot in plaats van belanghebbende ( [belanghebbende] ).
2.4.
De uitspraak van de Rechtbank, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, is ten name van de echtgenoot gedaan op 10 november 2022. Een afschrift van deze uitspraak is op 17 november 2022 per aangetekende post aan partijen toegezonden.
2.5.
Het (pro forma) hogerberoepschrift waarmee de echtgenoot (mede) namens belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld is op 30 december 2022 per e-mail ter griffie van het Hof ontvangen.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in de eerste plaats in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Verder is in geschil of de heffingsambtenaar de aanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2.
Met betrekking tot de waarde van de woning heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
  • Een appartementsrecht kan niet worden aangemerkt als zelfstandige onroerende zaak;
  • Het waardebegrip aan de hand waarvan de waarde wordt vastgesteld gaat volledig voorbij aan de huidige situatie op de woningmarkt, waarin de gekte regeert, en moet worden losgelaten;
  • De heffingsambtenaar is bij de vaststelling van de waarde uitgegaan van onjuiste afmetingen van de woning.
3.3.
Voor wat betreft de aanslagen is volgens belanghebbende sprake van dubbele heffing, aangezien ook maandelijks VVE-bijdragen worden betaald (in de vorm van servicekosten) die zien op dezelfde voorzieningen.

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Vooraf: belanghebbende in deze procedure en de ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1.
De beschikking en aanslagen staan op naam van [belanghebbende] , als eigenaar van de woning. Zij is de belanghebbende in deze procedure. Door de echtgenoot is (mede) namens belanghebbende bezwaar gemaakt en (hoger) beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep abusievelijk geregistreerd onder de naam van de echtgenoot in plaats van belanghebbende. Op naam van de echtgenoot is ook uitspraak gedaan. Dat had de naam van belanghebbende moeten zijn. Voor partijen kan hierover echter geen misverstand hebben bestaan, aangezien de uitspraak van de Rechtbank louter betrekking heeft op de beschikking en aanslagen die ten name van belanghebbende zijn gegeven en opgelegd. Daarom leest het Hof de uitspraak van de Rechtbank als gedaan op het beroep van belanghebbende, waartegen belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld met de echtgenoot als gemachtigde.
4.2.
Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ontvangen. Uitgaande van de verzenddatum van de uitspraak van de Rechtbank (17 november 2022), is het hogerberoepschrift één dag na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep, en dus te laat, ontvangen.
4.3.
Ter zitting heeft de echtgenoot (mede) namens belanghebbende toegelicht dat zij niet tijdig hoger beroep hebben kunnen instellen wegens hun mentale en fysieke gesteldheid tegen het einde van de hogerberoepstermijn. In die (onweersproken) omstandigheden ziet het Hof aanleiding om de overschrijding van de hogerberoepstermijn verschoonbaar te achten (artikel 6:11 Awb). Dat betekent dat de te late indiening van het hogerberoepschrift belanghebbende niet wordt aangerekend en het hoger beroep inhoudelijk wordt behandeld.
Appartementsrecht als zelfstandig WOZ-object
4.4.
Op grond van artikel 16 van de Wet WOZ wordt - voor zover hier van belang - voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt een gebouwd eigendom (sub a), een ongebouwd eigendom (sub b) en een gedeelte van gebouwde en ongebouwde eigendommen dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt (sub c).
4.5.
Belanghebbende heeft als eigenaar van een appartementsrecht het uitsluitende gebruik van een gedeelte binnen het appartementencomplex, dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt (overeenkomstig artikel 5:106 BW). Dat wordt door belanghebbende niet bestreden. De heffingsambtenaar heeft de woning derhalve terecht als een afzonderlijk te waarderen onroerende zaak aangemerkt als bedoeld in artikel 16, sub c, Wet WOZ.
Waardebegrip en waarde
4.6.
De waarde van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
4.7.
Belanghebbende verzet zich hiertegen met het betoog dat de vastgoedmarkt buiten de normale marktwerking is getreden, met een absurde prijsontwikkeling van onroerende zaken tot gevolg. Het is in deze tijden niet (langer) eerlijk om bij deze definitie van waarde aan te sluiten voor de verdeling van de (gemeentelijke) lasten. Belanghebbende vindt dat de rechter moet ingrijpen.
4.8.
Anders dan belanghebbende veronderstelt, is het de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet – in dit geval de Wet WOZ en het daarin gehanteerde waardebegrip – te beoordelen. De rechter moet volgens de wet rechtspreken, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat het voormelde wettelijke waardebegrip hiermee in strijd komt.
4.9.
In het onderhavige geval was belanghebbende de meestbiedende koper die kort na de waardepeildatum in de vrije markt € 227.500 (inclusief aandeel VVE-reserve) voor de woning heeft betaald. Volgens de heffingsambtenaar vertaalt die eigen aankoopprijs zich in een waarde van € 225.000 op de waardepeildatum. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende aangegeven zich niet te verzetten tegen die waarde als zodanig, wanneer zijn betoog tot verwerping van het waardebegrip niet wordt gevolgd.
Afmetingen van de woning
4.10.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling is uitgegaan van onjuiste afmetingen van de woning (oppervlakte c.q. inhoud), kan hem dit niet baten. Ook wanneer belanghebbende gelijk zou hebben en de woning inderdaad kleiner zou zijn dan waarvan de heffingsambtenaar in zijn stukken is uitgegaan, is de eigen aankoopprijs - in dat geval - voor die kleinere woning betaald. Voor de waarde van de woning per de waardepeildatum is dat daarom verder niet relevant.
De aanslagen
4.11.
Voorts voert belanghebbende grieven aan met betrekking tot de aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing en onroerendezaakbelasting die op het aanslagbiljet zijn vermeld. Belanghebbende betwist niet dat het belastbare feit – zoals in de specifieke verordeningen omschreven – zich telkens heeft voorgedaan, maar stelt - kort gezegd - dat sprake is van dubbele heffing aangezien ook servicekosten aan de VVE worden betaald. Uit die servicekosten worden binnen het verband van de VVE voorzieningen betaald die op een lijn zijn te stellen met gemeentelijke voorzieningen, ter financiering waarvan - ook van belanghebbende - gemeentelijke belastingen worden geheven. Zo zorgt de VVE (onder meer) voor het onderhoud van de parkeervoorziening op het eigen terrein, in welke kosten en lasten de leden van de VVE bijdragen in de vorm van servicekosten. De gemeente zorgt voor parkeervoorzieningen op openbare terreinen. De daarmee samenhangende kosten worden uit de algemene middelen voldaan, waaraan belanghebbende middels de gemeentelijke belastingen bijdraagt. Op die wijze betalen leden van een VVE voor zowel de parkeervoorziening op het eigen terrein als de parkeervoorzieningen op openbare terreinen, aldus nog steeds belanghebbende.
4.12.
Dit betoog kan niet worden gevolgd, omdat van een dubbele heffing geen sprake is. Servicekosten worden bij wijze van voorschot betaald voor kosten en lasten die het gezamenlijke eigendom van de VVE aangaan. De leden van de VVE dienen hierin naar rato bij te dragen. Dit betreft een private aangelegenheid. De gemeentelijke belastingen worden geheven ter bekostiging van de gemeentelijke voorzieningen. Dit betreft een publieke aangelegenheid. Die private en publieke aangelegenheden staan los van elkaar en zijn noch feitelijk, noch juridisch op één lijn te stellen.
Zorgvuldigheidsbeginsel 3:2 Awb
4.13.
Belanghebbende stelt dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door gebrek aan materie deskundigheid en door geen constructief overleg te voeren met belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel echter geenszins gebleken. De heffingsambtenaar heeft hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in zijn (her)overwegingen betrokken, maar is daarbij – evenals de rechter – gebonden aan het hetgeen de (gemeentelijke) wetgever in dezen aan wettelijke kaders heeft gegeven.
Overige stellingen belanghebbende
4.14.
Al het overige wat belanghebbende in zijn stukken dan wel ter zitting van het Hof heeft aangevoerd, doet aan voorgaande niet af.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
De griffier, De raadsheer,
C.M.R. Bouwman V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 1 mei 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.