ECLI:NL:GHARL:2024:3014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
23/1348
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De Rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 468, maar belanghebbende is van mening dat de aanslag te hoog is vastgesteld. De zaak draait om de waardering van een gebruikte auto, een Mazda CX-3, die door belanghebbende is aangekocht en waarvoor BPM is aangifte gedaan. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 1.654, gebaseerd op een taxatierapport en de handelsinkoopwaarde van de auto. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat er rekening gehouden moet worden met waardevermindering door schade aan de auto. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat de taxatiemethode niet kan worden toegepast. Het Hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 18 en kent proceskosten toe aan belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, behoudens de beslissingen over immateriële schade, proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1348
uitspraakdatum: 30 april 2024
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 4 april 2023, nummer AWB 21/3763, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 468 en een vergoeding voor immateriële schade toegekend. Ook heeft de Rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024. Namens belanghebbende zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] en [naam4] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 2 maart 2020 aangifte gedaan van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister van een gebruikte auto van het merk en type Mazda CX-3 2.0 SkyActiv-G 120 Sport Selected (hierna: de auto).
2.2.
De auto is voor het eerst toegelaten tot het verkeer op 15 mei 2019. Belanghebbende heeft de auto op 24 februari 2020 in Duitsland gekocht voor € 14.200 (vrij van btw). De auto heeft volgens de aangifte een CO2 uitstoot van 141 gram per kilometer, gemeten volgens de NEDC methode.
2.3.
Ten behoeve van het bepalen van de in artikel 10 van de Wet BPM bedoelde vermindering van belasting is bij de aangifte een taxatierapport van LEBO Autotaxatie gevoegd. Blijkens dit rapport is de auto beoordeeld op 26 februari 2020 van 11.00 tot 11.15 uur en is het rapport afgerond om 11.26 uur.
2.4.
Volgens het taxatierapport bedraagt de historische nieuwprijs in 2019 (netto catalogusprijs + btw + BPM) € 27.745. De hierin begrepen (historische) bruto BPM bedraagt € 8.136 (tarief 2019 op basis van 141 gram/kilometer CO2 uitstoot).
2.5.
De handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare auto bedraagt volgens een in het rapport opgenomen uitdraai van koerslijst X-Ray Marge € 16.842. Informatie van andere koerslijstaanbieders is niet in het rapport opgenomen. Bij de waardering van de auto in het taxatierapport is uitgegaan van een koerslijstwaarde van € 16.500, welke waarde vervolgens is verminderd met een bedrag wegens schade. Volgens het taxatierapport is sprake van meer dan normale gebruiksschade, bestaande uit schade aan de carrosserie en aan het lakwerk, zijn de ruiten in goede staat en verkeert de auto overigens in een redelijke tot goede conditie. In het rapport zijn 27 foto’s van de auto opgenomen. De reparatiekosten bedragen volgens de bij het rapport gevoegde schadecalculatie € 7.665 (inclusief btw). Na aftrek van een bedrag van € 265 voor herstel van normale gebruiksschade wordt hiervan € 7.400 in aanmerking genomen. Als reden voor het in aanmerking nemen van 100% van de herstelkosten wordt genoemd de jonge leeftijd van de auto en de lage kilometerstand. Tevens wordt opgemerkt dat sprake is van ex verhuur of lease. De in aanmerking genomen handelsinkoopwaarde bedraagt aldus € 9.100.
2.6.
Belanghebbende heeft de verschuldigde BPM berekend op 9.100 / 27.745 x 8.136 = € 2.667 en heeft dit bedrag op 2 maart 2020 op aangifte voldaan.
2.7.
De Inspecteur heeft belanghebbende opgeroepen de auto op 6 maart 2020 bij de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te tonen. Belanghebbende heeft niet aan deze oproep voldaan. DRZ heeft op basis van het taxatierapport en de bijgevoegde foto’s geconcludeerd dat geen sprake is van andere schade dan normale gebruiksschade. DRZ heeft de historische nieuwprijs en de historische bruto BPM overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 27.745 respectievelijk € 8.136. De handelsinkoopwaarde heeft DRZ aan de hand van koerslijst Eurotaxglass’s (hierna: Eurotax) vastgesteld op € 16.929, zijnde de laagste handelsinkoopwaarde volgens drie koerslijsten.
2.8.
Op 21 september 2020 is de auto tenaamgesteld in het kentekenregister.
2.9.
De Inspecteur heeft de conclusie van DRZ overgenomen en op 8 februari 2021 een naheffingsaanslag BPM van € 1.654 opgelegd. Deze aanslag is berekend door uit te gaan van een historische nieuwprijs van € 27.745, een handelsinkoopwaarde van € 16.842 en een bruto BPM van € 8.136.
2.10.
Belanghebbende heeft op 4 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
2.11.
In beroep heeft belanghebbende onder meer aangevoerd dat in ieder geval de wijziging van artikel 9 van de Wet BPM per 1 juli 2020 tot een lagere heffing leidt. Het belastbaar feit doet zich voor op 21 september 2020 door tenaamstelling van de auto. Door toepassing van de met ingang van 1 juli 2020 voorgeschreven nieuwe WLTP-meetmethode (uitkomend op een CO2 uitstoot van 149 g/km) en toepassing van het vanaf die datum geldende (actuele) tarief bedraagt de (actuele) bruto BPM € 6.030. Hierdoor moet de naheffingsaanslag verminderd worden tot (in €):
16.842 / 27.745 x 6.030 = 3.660 -/- 525 (leeftijdskorting) = 3.135 -/- 2.667 (aangifte) = 468.
2.12.
De Rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot de toepassing van artikel 9 van de Wet BPM in het gelijk gesteld en de naheffingsaanslag verminderd tot € 468. De overige grieven van belanghebbende, onder andere met betrekking tot de gestelde schade en het gestelde huurverleden, heeft de Rechtbank ongegrond geacht. De Rechtbank heeft aan belanghebbende een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn toegekend van € 500. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.674 (2 punten x € 837 x weging 1). Voor de bezwaarfase heeft de Rechtbank geen vergoeding toegekend omdat belanghebbende de klacht over toepassing van artikel 9 van de Wet BPM al voor het opleggen van de naheffingsaanslag had kunnen inbrengen. Ten slotte heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Primair omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met waardevermindering wegens schade. Ter zitting is namens belanghebbende daaraan toegevoegd dat zij subsidiair het standpunt inneemt dat het haar is toegestaan de waarderingsmethode te wijzigen van taxatie in toepassing van een koerslijst en dat de aanslag om die reden te hoog is vastgesteld.
3.2.
Daarnaast is in geschil of belanghebbende aanspraak heeft op vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde
4.1.
Op grond van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM wordt de op grond van artikel 9 van die wet verschuldigde belasting bij registratie van een gebruikte personenauto berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering bedraagt volgens het tweede lid van dit artikel de afschrijving uitgedrukt in een percentage van de (kort gezegd) historische nieuwprijs van die auto. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van de registratie van een gebruikte personenauto en er daarbij voor gekozen de afschrijving te bepalen met behulp van de in artikel 10, lid 8 bepaalde methode van taxatie.
4.2.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een waardevermindering wegens schade, daarvan de bewijslast draagt [1] . Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat sprake is van een waardevermindering door meer dan normale gebruiksschade en dat belanghebbende de hoogte daarvan aannemelijk moet maken.
4.3.
Met het ingebrachte taxatierapport is belanghebbende niet geslaagd in deze bewijslast. Redengevend daarvoor is het volgende. Ondanks het verzoek daartoe heeft belanghebbende de auto niet bij DRZ getoond. Gelet op de bewijslastverdeling brengt dit mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat uit de in het taxatierapport opgenomen foto’s blijkt dat sprake is van ruitschade en hagelschade die niet meer als normale gebruiksschade kan worden aangemerkt. De door belanghebbende verstrekte foto’s overtuigen het Hof daarvan echter niet. Op één van de foto’s is weliswaar te zien dat sprake is van een beschadiging van de voorruit, maar de omvang daarvan is niet goed te zien. Of deze beschadiging met een kleine reparatie kan worden verholpen of dat, zoals belanghebbende betoogt, deze beschadiging dwingt tot volledige vervanging van de voorruit, is daarom niet te beoordelen. Daarnaast heeft de taxateur van belanghebbende in zijn taxatierapport expliciet vermeld dat de ruiten in goede staat zijn. Ook de foto’s van de gestelde hagelschade overtuigen het Hof niet. Weliswaar zijn enkele kleine zwarte vlekken zichtbaar, maar de foto’s zijn door de vele schitteringen, weerkaatsingen en krijtstrepen zodanig slecht te beoordelen dat niet kan worden vastgesteld of in enigszins betekenende mate sprake is van hagelschade. Ten slotte weegt het Hof mee dat belanghebbende geen reparatienota’s of andere bescheiden heeft overgelegd waaruit het herstel van de gestelde gebreken zou kunnen blijken, hoewel de Inspecteur daar in de loop van de procedure al op heeft gewezen. Gelet hierop maakt belanghebbende niet aannemelijk dat sprake is geweest van een waardevermindering door meer dan normale gebruiksschade.
4.4.
Belanghebbende heeft zich ter zitting voor dat geval subsidiair op het standpunt gesteld dat haar moet worden toegestaan dat zij haar afschrijvingsmethode wijzigt van taxatiemethode naar koerslijstmethode. Zij stelt dat zij alsnog mag uitgaan van de door de Inspecteur toegepaste Eurotax koerslijstwaarde (€ 16.929) en daarop nog correcties wegens dealer- en marktsituatie mag toepassen.
4.5.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016 [2] volgt dat het een belastingplichtige is toegestaan om bij het aanwenden van rechtsmiddelen te kiezen voor een andere in of bij de Wet BPM voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan, dan wel een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de BPM, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. Op basis van dit arrest heeft de Belastingdienst een kennisgroepstandpunt met dezelfde strekking gepubliceerd [3] , waarin ook is vastgelegd dat de door belanghebbende voorgestane correcties mogen worden toegepast.
4.6.
Het Hof overweegt dat, anders dan de Inspecteur bepleit, de auto wel in de koerslijst Eurotax is opgenomen. Uit het rapport van DRZ en de daarbij gevoegde uitdraai van Eurotax blijkt dat immers al. Op grond van voornoemde jurisprudentie en voornoemd beleid kan de handelsinkoopwaarde dan worden vastgesteld op: € 16.661 (basiswaarde -/- km-correctie) x 85% (15% aftrek wegens markt- en dealersituatie) + € 268 (opties) = € 14.429.
4.7.
De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 18. Dit kan als volgt worden toegelicht. De BPM op het moment van aangifte bedraagt: (14.429 / 27.745) x 6.030 = € 3.135. De tabelafschrijving bedraagt op het moment van aangifte 29,444% (10 maanden) en op het moment van tenaamstelling 39,552% (17 maanden). De herrekende bruto BPM bedraagt: 3.135 x 100 / (100 – 29,444) = € 4.444. De extra leeftijdskorting bedraagt: 10,108% x 4.444 = € 450. De naheffing bedraagt dan: 3.135 – 450 = 2.685 – 2.667 (op aangifte voldaan) = € 18.
4.8.
De vraag of, zoals de Inspecteur heeft gesteld, het rapport niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat om die reden de taxatiemethode niet kan worden toegepast, behoeft geen beantwoording meer.
Overige klachten inzake de handelsinkoopwaarde
4.9.
Ten slotte zal het Hof nog ingaan op enkele andere door belanghebbende bij de Rechtbank aangevoerde grieven welke niet expliciet door haar zijn ingetrokken. De klacht van belanghebbende over de onafhankelijkheid en deskundigheid van DRZ faalt op de gronden die zijn vermeld in de uitspraak van het Hof van 7 november 2023 [4] . De Rechtbank heeft het standpunt van belanghebbende dat sprake is van een ex-verhuurauto terecht ongegrond verklaard, nu ook in hoger beroep onderbouwing van dit standpunt achterwege is gebleven.
Proceskosten in bezwaar
4.10.
Ter zitting in hoger beroep heeft de Inspecteur zijn standpunt, dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten in bezwaar, laten vallen. In zoverre is het beroep van belanghebbende daarom ook gegrond. Het Hof zal deze kosten vaststellen op € 620 (2 punten).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875).
Opmerking verdient dat de in de onderdelen 4.10 en 5 genoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4, Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over (vergoeding van) immateriële schade, proceskosten en griffierecht,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag BPM tot een bedrag van € 18,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar tot een bedrag van € 620,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.750,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 april 2024
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(A.I. van Amsterdam)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: 1 mei 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.6
2.HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421
3.Kennisgroep standpunt KG:013:2023:5, gepubliceerd op www.kennisgroepen.belastingdienst.nl