ECLI:NL:GHARL:2024:3084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
Wahv 200.334.523/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • Swart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende sanctie aan kentekenhouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een sanctie van € 250,- die aan de kentekenhouder is opgelegd voor het niet verlenen van voorrang aan een bestuurder op een kruising met 'haaientanden'. De gedraging vond plaats op 8 mei 2022 in ʼs-Gravenhage. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de sanctie ten onrechte is opgelegd, omdat de ambtenaar met de bestuurder had gesproken, wat volgens hem een reële mogelijkheid tot staande houden impliceert. Het hof oordeelt echter dat de omstandigheden, waaronder de ambtenaar in privétijd en in burger gekleed was, niet voldoende waren om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. De ambtenaar had geen politielegitimatie bij zich en de bestuurder voelde zich geïntimideerd, wat de kans op medewerking van haar kant verkleinde.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De sanctie is terecht aan de kentekenhouder opgelegd, omdat er geen reële mogelijkheid was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, zoals vereist door artikel 5 van de Wahv. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het opleggen van sancties en de noodzaak voor ambtenaren om zich te legitimeren in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.334.523/01
CJIB-nummer
: 249305879
Uitspraak d.d.
: 1 mei 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 14 september 2023, betreffende

[de betrokkene] N.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “bij op wegdek aangebrachte "haaientanden" geen voorrang verlenen aan bestuurders op kruisende weg”. Deze gedraging zou zijn verricht op 8 mei 2022 om 12.50 uur op de Kwaklaan in ʼs-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene geeft aan dat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de kantonrechter en herhaalt daarbij dat wat in administratief beroep en in beroep bij de kantonrechter is aangevoerd, zonder aan te geven waarom de kantonrechter niet juist heeft beslist. Naar vaste rechtspraak van het hof kan dit niet worden aangemerkt als een beroepsgrond.
3. Verder voert de gemachtigde aan dat de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd. De bestuurder heeft de ambtenaar gesproken waardoor wel degelijk een reële mogelijkheid tot staande houden bestond. Daarbij wordt gewezen op een arrest van het hof van 24 januari 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:632). Daarnaast stelt de gemachtigde dat de betrokkene in haar verdedigingsbelang is geschaad doordat de bestuurder niet is staandegehouden en geen verklaring heeft kunnen afleggen. De gemachtigde stelt zich dan ook op het standpunt dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.
4. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt zodat aan hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
5. De verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Ik, verbalisant, zat op mijn privé bromfiets en was in privétijd en gekleed in burger. Ik (…) reed over het fietspad en zag ter hoogte van de Kwaklaan (…) een voertuig mij van rechts naderen. Ik (…) had voorrang op het fietspad. (…) Ik zag dat het voertuig de snelheid niet minderende en doorreed zonder mij de voorrang te verlenen. (…) Ik (…) ben vervolgens doorgereden en ter hoogte van de Noorderweg (…) zag ik het genoemde voertuig voor het verkeerslicht stilstaan. Ik (…) heb de bestuurster aangesproken en vertelde dat zij het fietspad met behoorlijke snelheid had overgestoken zonder mij voorrang te verlenen en dat zij mij bijna aangereden had. Tevens heb ik bestuurster verteld dat daar veel kinderen aan het spelen waren dat zij beter rustig moest rijden. Ik hoorde bestuurster zeggen dat ik niet aangereden ben door haar en of ik niets beters te doen had. Ik (…) had mijn politielegitimatiebewijs niet bij mij en kon mij niet legitimeren als politieambtenaar. Hierop ben ik doorgereden om verder discussie met bestuurster te voorkomen. (…) Ik (…) had niet de beschikking over de middelen om een veilige manier een staandehouding te kunnen verrichten.”
6. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, brengt de omstandigheid dat de bestuurster en de ambtenaar elkaar hebben gesproken, niet altijd mee dat er een reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder van het betreffende voertuig vast te stellen. De ambtenaar verklaart dat hij in privétijd in burger gekleed op een privévoertuig reed en geen politielegitimatiebewijs bij zich had. Uit de verklaring van de betrokkene in administratief beroep volgt dat de ambtenaar volgens haar (ook) niet in functie was, de betrokkene zich geïntimideerd voelde toen zij door hem werd aangesproken, zij heeft aangegeven dat hij haar met rust moest laten en heeft gevraagd of hij niets beters te doen had. Onder deze omstandigheden kan het hof de ambtenaar volgen in zijn keuze om niet verder met de bestuurster in gesprek te gaan, omdat niet aannemelijk is dat de bestuurster in dit geval een legitimatiebewijs aan de ambtenaar had overhandigd of op andere wijze had meegewerkt om haar persoonsgegevens vast te kunnen stellen.
7. De vergelijking van de gemachtigde met genoemd arrest van 14 januari 2019 gaat in dit geval reeds niet op omdat de ambtenaar zich in die zaak bij de bestuurder als politieambtenaar had gelegitimeerd. Ook de omstandigheid dat de bestuurster geen verklaring tegenover de ambtenaar heeft kunnen afleggen, kan de betrokkene niet baten. De betrokkene kan in administratief beroep haar standpunt naar voren brengen en daarbij naar voren brengen wat de bestuurder van het voertuig tegenover de ambtenaar had willen verklaren, zoals ook in deze zaak is gebeurd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de betrokkene in haar belangen is geschaad. De sanctie is terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder opgelegd.
8. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.