ECLI:NL:GHARL:2024:3164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.321.199
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv in zaak over afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling gezamenlijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een incident op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van een gezamenlijke woning tussen partijen die met elkaar getrouwd zijn geweest. De man, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerder vonnis van de rechtbank Gelderland, heeft de vrouw als verweerder in het incident. De vrouw heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om inzage in bepaalde documenten, waaronder bankafschriften die betrekking hebben op een vordering op de rechtspersoon [naam1]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat deze vordering op de peildatum, 30 december 2019, nog bestond.

Het hof heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen. Het hof oordeelt dat de vrouw geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, omdat zij niet voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde documenten steun kunnen bieden voor haar stelling. De vrouw vermoedt slechts dat de vordering op de peildatum nog niet was afgelost, maar heeft dit niet voldoende aangetoond. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met eerder overgelegd bewijs door de man, waaruit blijkt dat er op de peildatum geen vordering op [naam1] meer bestond.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw de kosten van het incident moet dragen en dat de hoofdzaak in hoger beroep wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt. Verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.199
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 393728
arrest in het incident van 7 mei 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als verweerder in het incident
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld en optreedt als eiseres in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. J.A.N. Lap

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 10 augustus 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het arrest van 14 februari 2023
  • het verslag (proces-verbaal) van de enkelvoudige mondelinge behandeling die op 4 april 2023 is gehouden
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en incidentele vordering ex artikel 843a Rv
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
  • het arrest van 5 maart 2024
  • de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. De hoofdzaak ziet op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gezamenlijke woning.
2.2.
De rechtbank heeft op basis van het finale verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden overwogen dat een verrekening dient plaats te vinden alsof partijen in algehele gemeenschap van goederen getrouwd waren. Als peildatum voor de beschrijving van de vermogens van partijen heeft de rechtbank gehanteerd de datum van de indiening van het verzoek tot echtscheiding, namelijk 30 december 2019. De vrouw stelt dat de man op de peildatum een vordering had op de rechtspersoon [naam1] en dat die vordering in de verrekening moet worden meegenomen. Volgens de man was de vordering op [naam1] op de peildatum al afgelost. De rechtbank heeft de gestelde vordering op [naam1] niet betrokken in de verrekening. Naar het oordeel van de rechtbank had de vrouw onvoldoende onderbouwende stukken voor haar stellingen overgelegd.
2.3.
De vrouw heeft in hoger beroep een incident ingesteld op grond van artikel 843a Rv. Zij vordert om de man te veroordelen om binnen 14 dagen na de betekening van het in deze te wijzen arrest aan de vrouw op last van een dwangsom de volgende stukken af te geven:
- bankafschriften waaruit de aflossing van de vordering op [naam1] blijkt;
- overige stukken waaruit het bestaan en de stand van zaken van de vordering op
[naam1] per 30 december 2019 blijkt.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de incidentele vordering van de vrouw afwijzen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.2.
Artikel 843a Rv kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage in documenten te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd naar gegevens die interessant zouden kunnen zijn (een zogenoemde
fishing expedition). De wet stelt de volgende eisen:
- de verzoeker moet met de ander een juridische relatie hebben;
- hij moet een rechtmatig belang hebben bij die gegevens voor zijn bewijslevering in een conflict met die ander;
- het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als op een andere manier net zo goed bewijs kan worden geleverd of als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
3.3.
De vrouw heeft geen rechtmatig belang bij de door haar gevorderde stukken. De vrouw heeft onvoldoende toegelicht dat de gevraagde stukken steun kunnen geven aan haar stelling dat op de peildatum nog een vordering bestond op [naam1] . De vrouw vermoedt slechts dat de vordering op de peildatum nog niet was afgelost, omdat er in 2018 nog een vordering openstond. Met de gevraagde stukken wil de vrouw bezien of daarin de informatie staat die zij veronderstelt, terwijl zij die veronderstelling niet voldoende heeft onderbouwd. In het licht van onder meer de door de man al bij de rechtbank overgelegde aangifte Inkomstenbelasting over 2020, waarop ten aanzien van de datum 1 januari 2020 geen vordering op [naam1] te zien is, had van de vrouw een duidelijkere toelichting verwacht mogen worden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.