In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de vernietiging van een overeenkomst en een convenant die zijn opgesteld ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de eenvoudige gemeenschap van een woning. De partijen, [verzoekster] en [verweerster], zijn op 24 september 2018 een geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben op 3 december 2018 samen een woning gekocht. Na de beëindiging van hun relatie hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van hun vermogen, vastgelegd in een convenant. [verzoekster] verzocht de rechtbank om het geregistreerd partnerschap te ontbinden en de overeenkomsten te vernietigen, terwijl [verweerster] het verzoek om ontbinding steunde en de vermogensrechtelijke gevolgen volgens het convenant wilde afwikkelen. De rechtbank ontbond het partnerschap en verklaarde het convenant geldig.
In hoger beroep heeft [verzoekster] betoogd dat de overeenkomst van 27 november 2020 tot stand is gekomen onder misbruik van omstandigheden en bedreiging. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, omdat [verzoekster] niet kon aantonen dat haar wil om de overeenkomst aan te gaan gebrekkig was. Evenmin was er bewijs van bedreiging, aangezien [verweerster] niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof bevestigde de geldigheid van het convenant en oordeelde dat [verweerster] de kat aan [verzoekster] moest afgeven, maar dat er geen schadevergoeding verschuldigd was wegens ongerechtvaardigde verrijking. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, met uitzondering van de bepaling over de kat, die aan [verzoekster] moest worden teruggegeven.