ECLI:NL:GHARL:2024:3376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.334.396/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot echtscheiding en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2023 aangevochten, waarin zijn verzoek om wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De man en vrouw zijn de ouders van drie kinderen, waarvan de jongste meerderjarig is. Bij de echtscheiding in 2020 zijn afspraken gemaakt over de kinderalimentatie, die in een ouderschapsplan zijn vastgelegd. De man verzoekt de alimentatie te verlagen, terwijl de vrouw verweer voert en de eerdere beschikking wil laten bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en vrouw bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de kinderalimentatie. De man stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd, omdat de vrouw inmiddels een inkomen heeft, maar het hof oordeelt dat de man nog steeds in staat is om de overeengekomen alimentatie te betalen. De vrouw is sinds september 2023 arbeidsongeschikt, maar ontvangt nog steeds een salaris. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een zodanige wanverhouding tussen de financiële situatie van de man en de vrouw die een wijziging van de alimentatie zou rechtvaardigen. De grieven van de man falen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de gemaakte afspraken en de verantwoordelijkheden van beide ouders in de zorg voor de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij de man verplicht blijft de overeengekomen kinderalimentatie te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.396
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 553391)
beschikking van 16 mei 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Crans,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.Th. Maanicus,
en
[de jong-meerderjarige] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de jong-meerderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 augustus 2023 en hersteld bij beschikking van 12 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 november 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Crans van 11 maart 2024 met producties 7 tot en met 21;
- een journaalbericht van mr. Crans van 11 maart 2024 met producties 22 en 23;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 20 maart 2024 met producties H1 tot en met H3;
- een journaalbericht van mr. Crans van 26 maart 2024;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 27 maart 2024 met producties H1 tot en met H9.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 april 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de man en vrouw is [in] 2020 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
• [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2006 te [plaats1] ;
• [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [plaats2] ;
• [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [plaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij de echtscheidingsprocedure hebben partijen onderling regelingen getroffen in hun echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst van 20 december 2019 en het ouderschapsplan dat door partijen getekend is op 21 december 2019. Zowel het echtscheidingsconvenant als het ouderschapsplan is gehecht aan de
echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
21 januari 2020 en maakt daar onderdeel van uit.
3.4
Artikel 7.1 van het ouderschapsplan luidt als volgt:
“De kosten van de
kinderen zijn door de ouders in onderling overleg begroot op € 500,- per kind per maand”.
In artikel 7.2 van het ouderschapsplan staat:
“Op het moment van effectueren van de scheiding en tot dat het kind meerderjarig is, is de vader aan de moeder bij vooruitbetaling een alimentatie voor de kinderen van € 500,- per kind per maand verschuldigd”.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de zorgregeling gewijzigd en het verzoek van de man om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (de kinderalimentatie) te wijzigen afgewezen.
4.2
De man vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw bij
beschikking in hoger beroep te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van
1 september 2020 € 301,- per kind per maand betaalt, met ingang van 1 januari 2021 € 289,- per kind per maand, met ingang van l januari 2022 € 299,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2023 € 278,- per kind per maand, danwel een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij
voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingediende beroep althans dit beroep af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2023, hersteld en aangevuld bij beschikking van
12 september 2023, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kern van het geschil is of sprake is van een geval waarin de afgesproken kinderalimentatie kan worden gewijzigd en zo ja, of er ook genoeg goede redenen bestaan om dat te doen. De wet zegt het volgende over de maatstaven die daarvoor gelden.
Op grond van artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Van dit laatste is sprake als er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en de bijdrage die partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens, dus niet bewust, van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Is bewust ten gunste van de minderjarige kinderen afgeweken, dan is wijziging op grond van art. 1:401 lid 5 BW in beginsel niet mogelijk (HR 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422). In dat geval kan wel wijziging op grond van art. 1:401 lid 1 BW plaatsvinden, maar daarbij geldt wel de veel strengere maatstaf dat de rechter slechts tot een wijziging van de kinderalimentatie zal mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de onderhoudsplichtige ouder nog langer aan de overeenkomst te houden (vgl. art. 6:248 lid 2 BW dan wel art. 6:258 BW) (HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 438).
5.2
Partijen zijn bij het maken van de afspraken over de kinderalimentatie van de wettelijke maatstaven afgeweken, daar bestaat geen discussie over. De vraag is of dat bewust is gedaan. Volgens de man is dat niet zo, volgens de vrouw wel. Het hof is, net als de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en, na eigen weging, tot de zijne maakt, van oordeel dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Partijen zijn bij de scheiding en het treffen van een regeling daarover bijgestaan door gespecialiseerde advocaten. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat zij op de hoogte waren van de wettelijke maatstaven. In het ouderschapsplan staat dat partijen het bedrag hebben begroot en een bedrag hebben afgesproken dat de man totdat de kinderen 18 jaar zijn zal voldoen. Hierbij is geen uitzondering gemaakt voor het geval het inkomen van de vrouw, dat ten tijde van de echtscheiding nihil was, zou wijzigen. Ook is niet afgesproken dat een andere zorgregeling zou leiden tot aanpassing van de door de man te betalen kinderalimentatie. Uit artikel 4 van het echtscheidingsconvenant blijkt de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van het jong-meerderjarig kind in overleg tussen de ouders zal worden bepaald. Vanaf dan zullen de ouders naar rato van hun salarissen, zoals zij die alsdan zullen hebben, bijdragen in de kosten van studie en levensonderhoud. Er is dus voorzien in een afgebakende periode dat de hoogte van een eventueel inkomen van de vrouw geen effect heeft op de bijdrage van de man, en een afgebakende periode waarin partijen in verhouding tot hun inkomen gaan bijdragen. Uit de aanwezigheid van deskundige bijstand en de inhoud van de gemaakte afspraken is af te leiden dat partijen hierover bij het maken van de afspraken bewuste keuzes hebben gemaakt. Voor zover de man aanvoert dat ten tijde van de echtscheiding tijdelijke afspraken zijn gemaakt en dat die ook konden worden aangepast acht het hof die stelling, bij betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.
5.3
Dit alles betekent dat de strengere maatstaf geldt bij het beantwoorden van de vraag of de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Het hof zal moeten beoordelen of de
omstandigheden zo ingrijpend zijn gewijzigd dat de man naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid niet langer aan de gemaakte afspraak mag worden gehouden. De wetgever heeft gedacht aan een ‘
zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden’. Er moet dan, kort gezegd, sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan de afspraak zou houden.
Volgens de man is dit het geval. Uitgangspunt daarbij is dat de behoefte van de kinderen niet lager is (geweest) dan afgesproken en de man kan de kinderalimentatie probleemloos
betalen, maar het gaat de man zo blijkt uit de gegeven toelichting om iets anders.
Uitgangspunt van de wet is dat partijen samen de financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen hebben. De gemaakte afspraken moeten worden bezien tegen de
achtergrond dat ten tijde van het huwelijk tot aan het uiteengaan van partijen de vrouw niet of nauwelijks over een eigen inkomen heeft beschikt. Dat is sterk veranderd sinds de
echtscheiding, omdat de vrouw daarna wel inkomsten uit arbeid is gaan genieten. Het valt volgens de man niet te rijmen met haar verantwoordelijkheid als ouder dat nog steeds alleen de man en bijdrage in de kosten van de kinderen levert. Het is deze omstandigheid welke volgens de man een wanverhouding oplevert. De vrouw weerspreekt dit standpunt van de man. Bovendien merkt zij op dat volgens haar de reële maandelijkse kosten van de kinderen de bijdrage die de man betaalt overstijgen en draagt zij van meet af aan al het meerdere.
5.4
Het hof ziet in dit alles geen aanleiding om de afgesproken kinderalimentatie te
wijzigen. Ten tijde van het aangaan van de afspraak over de kinderalimentatie was de vrouw net begonnen te werken in het basisonderwijs en had alleen de man een bestendig inkomen. Dit was een inkomen uit dienstverband en ook dividendinkomsten, tezamen een zeer
aanzienlijk maandinkomen. De man heeft dit inkomen nog steeds en is prima in staat de overeengekomen bijdrage voor de kinderen te betalen. Inmiddels heeft ook de vrouw een baan en ontvangt zij loon.
Het hof is van oordeel dat gelet op de – zeer hoge - draagkracht van de man in relatie tot de draagkracht van de vrouw er geen sprake is van een zodanige wanverhouding tussen wat
partijen zijn overeengekomen en de huidige situatie dat dit een wijziging op grond van de
redelijkheid en billijkheid zou rechtvaardigen. Immers de man heeft salaris van meer van
€ 10.000,- netto per maand, te vermeerderen met dividend (de rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van € 312.270 per jaar en de man stelt € 44.737 per jaar). De vrouw is sinds september 2023 volledig arbeidsongeschikt, maar heeft, blijkens de salarisstroken van januari en februari 2024, over deze periode nog haar salaris van ongeveer € 3.200,- netto per maand ontvangen. Onweersproken is dat de vrouw ongeneeslijk ziek is en dat haar toekomstige mogelijkheden om een eigen inkomen te verwerven zeer ongewis zijn.
Ook de gewijzigde zorgregeling leidt niet tot een wijziging van de gemaakte afspraken waarbij een bedrag van € 500,- per kind per maand tot 18-jarige leeftijd is overeengekomen.
5.5
Het hof merkt naar aanleiding van hetgeen op de zitting omtrent de bijdrage voor [de jong-meerderjarige] naar voren is gebracht op dat het aan de man en de vrouw is om in onderling overleg de bijdrage van de man te bepalen en (dus) niet in onderling overleg tussen de man en de kinderen. Zolang de kinderen na hun 18-jarige leeftijd nog bij de moeder thuis wonen ligt het ook voor de hand dat de man de bijdrage rechtstreeks aan de vrouw betaalt althans er voor zorgt dat deze bijdrage aan de vrouw – die de kosten maakt – ten goede komt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 augustus 2023 en hersteld bij beschikking van 12 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, R. Feunekes en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.