ECLI:NL:GHARL:2024:3569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.330.159
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en grove miskenning van wettelijke maatstaven in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om een wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2019, waarin afspraken zijn gemaakt over de partneralimentatie en kinderalimentatie. De man was van mening dat de overeengekomen alimentatiebedragen niet meer in overeenstemming waren met de wettelijke maatstaven, en dat er sprake was van een grove miskenning van deze maatstaven bij het aangaan van het convenant. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de alimentatieovereenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, waardoor de overeengekomen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw kan worden gewijzigd. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om zijn draagkracht opnieuw vast te stellen en heeft een nieuwe mondelinge behandeling gepland. De beslissing over de wijziging van de alimentatieverplichting is aangehouden, en partijen zijn opgeroepen om voor de volgende zitting aanvullende stukken in te dienen. De zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.159
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548014)
beschikking van 28 mei 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. van Gestel te Hilversum,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf te Soest.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (verder ook: de rechtbank) van 4 mei 2023, uitgesproken onder zaaknummer 548014, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 juli 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 15 november 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Gestel van 28 november 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Gestel van 29 november 2023 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 1 december 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 19 februari 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 21 februari 2024;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 26 februari 2024 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Van Gestel van 6 maart 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Gestel van 11 maart 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 11 maart 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 18 maart 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van de rechtbank van 20 december 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 1995 in [plaats1] , Frankrijk,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 1998 in [plaats2] , Spanje,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2002 in [plaats2] , Spanje.
3.3
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking hoort een convenant. In het convenant, ondertekend op 14 juli 2019, hebben partijen, onder andere, afspraken gemaakt over de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige3] (hierna ook: kinderalimentatie) en de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie). Ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de minderjarige3] spraken partijen af dat de man een bedrag van € 300,- per maand aan de vrouw zou betalen. Ten aanzien van de partneralimentatie spraken partijen af dat de man aan de vrouw een bijdrage zou betalen van € 3.500,- bruto per maand.

4.Het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft de man een wijziging van de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de door hem te betalen partneralimentatie verzocht. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man om:
- te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2019 een bedrag van € 764,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als partneralimentatie, met de bepaling dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie tot 1 november 2022 van € 105.960,- bruto binnen twee weken na de te geven beschikking aan de man moet terugbetalen;
- te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2022 een bedrag van € 336,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als partneralimentatie, met de bepaling dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie tot de datum van de beschikking aan de man moet terugbetalen;
- de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 maart 2026 op nihil te bepalen;
afgewezen. Daarnaast is de man in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van de vrouw in totaal begroot op € 2.108,-.
4.2
De man is het niet eens met die beslissing en is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2019 en het convenant van partijen van 14 juli 2019 te wijzigen in die zin dat:
- met ingang van 1 juli 2019 de partneralimentatie wordt verlaagd naar € 242,- bruto per maand en subsidiair naar € 764,- bruto per maand, met de uitdrukkelijke bepaling dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie tot 1 november 2022 van € 105.960,- bruto binnen 2 weken na de te wijzen beschikking aan de man dient terug te betalen;
- met ingang van 1 november 2022 de partneralimentatie wordt verlaagd naar € 336,- bruto per maand, subsidiair op € 1.122,- en meer subsidiair € 1.285,- bruto per maand, met de veroordeling van de vrouw om het te veel betaalde vanaf 1 november 2022 tot de datum van de te wijzen beschikking aan de man terug te betalen;
- met ingang van 1 maart 2026 de partneralimentatie op nihil wordt gesteld;
althans een partneralimentatie te bepalen die het hof redelijk acht.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de vrouw het hof de man te veroordelen in de feitelijke kosten van het hoger beroep, door de vrouw begroot op € 6.075,30, althans in de gebruikelijk proceskosten.

5.De overwegingen voor de beslissing

Grove miskenning / bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst die betrekking heeft op levensonderhoud, worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat om gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Bij een wijziging of intrekking moet de rechter zoveel mogelijk aansluiten bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond, dit vanwege de vrijheid die mensen hebben om zelf de financiële gevolgen van hun echtscheiding te regelen en vanwege het mogelijke verband met andere afspraken (HR 12 september 2003, NJ 2004, 6, LJN AF 9468).
5.2
Het vijfde lid is niet van toepassing als partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte. In dat geval kan de alimentatie slechts worden gewijzigd op de grond van het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW, waarin is bepaald dat wijziging slechts mogelijk is op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de alimentatieplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. De strenge maatstaf van artikel 1:159 lid 3 BW wordt dan naar analogie toegepast.
5.3
Het hof zal om proceseconomische redenen en conform hetgeen met partijen ter mondelinge behandeling is besproken eerst een beslissing nemen over de vraag of het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven of dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de in het convenant overeengekomen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op grond van artikel 1: 401 lid 5 BW gewijzigd kan worden. Gebleken is dat partijen op basis van het advies van
mr. Kuijken bedacht hebben dat de kosten van de kinderen teruggebracht konden worden
(van € 1.760,- per maand naar € 300,- per maand), zodat de partneralimentatie kon worden verhoogd (van € 1.326,- bruto per maand naar € 3.500,- bruto per maand). Achteraf blijkt het advies en de alimentatieberekening van mr. Kuijken echter fouten te bevatten er uit bestaande dat van een te hoog inkomen van de man is uitgegaan (€ 108.000,- bruto per jaar in plaats van € 90.000,- bruto per jaar), niet is uitgegaan van salaris maar van winst uit onderneming met ondernemersaftrek terwijl de man dat niet heeft, er geen ruimte was om aanvullend dividend uit te keren, en de rente en aflossing van de rekening courantschuld niet zijn meegenomen. Daardoor is van een te hoge draagkracht van de man uitgegaan.
De vrouw heeft in haar verweerschrift in eerste aanleg ook erkend dat mr. Kuijken zich heeft vergist maar stelt dat wel bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Het hof is echter van oordeel dat uit niets is gebleken dat partijen op de hoogte waren van de alimentatienormen en dat zij bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Binnen het aldus geschetste kader is de draagkracht van de man verdeeld en zijn er afspraken gemaakt, echter gebaseerd op onjuiste gegevens. De ruimte is zelf geoptimaliseerd door partijen maar het was niet de bewuste bedoeling van de man om door die optimalisatie meer te gaan betalen dan waar hij toe volgens de berekening gehouden was. Daarmee staat vast dat bij de totstandkoming van het convenant sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven waardoor sprake is van een wanverhouding.
5.4
De man heeft verzocht om herberekening van de partneralimentatie per 1 juli 2019, de ingangsdatum van de betalingsverplichting uit het convenant. De vrouw heeft in de procedure bij de rechtbank subsidiair betoogd dat herberekening op zijn vroegst kan per 14 november 2022, de datum waarop de man zijn verzoekschrift tot wijziging heeft ingediend. Het hof zal met ingang van 9 april 2020 opnieuw de draagkracht van de man vaststellen. In zijn eindbeschikking zal het hof vervolgens beslissen welke ingangsdatum zal hebben te gelden voor een eventueel gewijzigde onderhoudsverplichting.
5.5
In overeenstemming met wat partijen op de mondelinge behandeling is besproken zal het hof de vrouw in de gelegenheid stellen om met inachtneming van de beginselen van een goede procesorde op de laatste stukken en stellingen van de man (6 maart 2024 en 11 maart 2024) te reageren. Het hof zal daartoe een nieuwe mondelinge behandeling plannen waarbij partijen 14 dagen voor de zitting slechts nog stukken in het geding mogen brengen die niet redelijkerwijs voor de mondelinge behandeling van 21 maart 2024 in het geding konden worden gebracht, vergezeld van draagkrachtberekeningen van de man.
5.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat het, bij de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2019 behorende, echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de in het convenant overeengekomen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op grond van artikel 1: 401 lid 5 BW gewijzigd kan worden;
en
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen;
bepaalt dat partijen 14 dagen voor de nader te bepalen zitting slechts nog stukken in het geding mogen brengen die niet redelijkerwijs voor de mondelinge behandeling van 21 maart 2024 in het geding konden worden gebracht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Feunekes en H. Phaff, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 28 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.