ECLI:NL:GHARL:2024:3640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.335.591/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en ingangsdatum in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een kind met de vrouw, verweerster in hoger beroep, en is in eerste aanleg niet verschenen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 12 september 2023 bepaald dat de man vanaf 1 maart 2021 een bijdrage van € 250,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft grieven ingediend, waarbij hij verzoekt om de alimentatie te verlagen naar € 25,- per maand met een ingangsdatum van 12 september 2023 of de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg, 24 maart 2022. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoek af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2024 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen, aangezien de vrouw en het kind in Nederland wonen. Het hof bespreekt de ingangsdatum van de alimentatieverplichting en concludeert dat de man pas vanaf de datum van de bestreden beschikking op de hoogte was van het verzoek om alimentatie. Het hof oordeelt dat de man niet meer kan bijdragen dan de door hem aangeboden € 25,- per maand, rekening houdend met zijn financiële situatie en de alimentatieplicht voor twee andere kinderen uit een eerdere relatie.

Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie en bepaalt dat de man met ingang van 12 september 2023 € 25,- per maand moet betalen aan de vrouw, met de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beschikking is uitgesproken op 30 mei 2024 in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.591
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 537077)
beschikking van 30 mei 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.M. Bueters te Bussum.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 december 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bruin van 29 december 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bueters van 12 april 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bruin van 15 april 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bruin van 18 april 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [plaats1] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en woont met [de minderjarige] in Nederland. De man heeft de Venezolaanse nationaliteit.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang,
- uitvoerbaar bij voorraad- beslist dat de man met ingang van 1 maart 2021 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van [de minderjarige] moet betalen van € 250,- per maand.
4.2
De man is in eerste aanleg niet verschenen. Hij is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ingangsdatum en de hoogte van de door de man te betalen kinderalimentatie.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te betalen van € 25,- (het hof neemt aan per maand) met ingang van 12 september 2023 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg, 24 maart 2022.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd om over het verzoek te oordelen omdat de vrouw in Nederland woont. Op het verzoek is Nederlands recht van toepassing omdat de vrouw en [de minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.2
Het hof zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de alimentatieverplichting bespreken.
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De –gewijzigde – verplichting kan ingaan op de datum dat:
  • de omstandigheden zijn gewijzigd,
  • de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
  • het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
  • de bestreden beschikking werd gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
5.3
Het hof is van oordeel dat de datum van de bestreden beschikking, 12 september 2023, als ingangsdatum moet worden gehanteerd, omdat voldoende is komen vast te staan dat de man pas vanaf toen op de hoogte was van het door de vrouw gedane verzoek om een bijdrage voor [de minderjarige] . De man heeft genoegzaam aangetoond dat hij voordien niet op de hoogte is geweest van het door de vrouw ingediende verzoek en dus geen rekening heeft kunnen houden met een alimentatieverplichting voor [de minderjarige] . Het enkele feit dat de man eerder contact heeft gehad met de [naam1] is voor het hof onvoldoende om de alimentatie op een eerder tijdstip vast te stellen omdat daar aan de vrouw werd geadviseerd om een verzoek in te dienen in Nederland en er nog geen sprake was van een bestaande alimentatie-verplichting. Dat de man eerder vrijwillig bijdragen heeft betaald doet evenmin ter zake nu de man deze bedragen niet in het kader van kinderalimentatie heeft betaald.
5.4
Het hof kan kort zijn over het verzoek van de vrouw. Het hof constateert dat de man op grond van de overgelegde cijfers van zijn garagebedrijf en rekening houdend met het feit dat hij nog twee andere kinderen uit een eerdere relatie heeft waarvoor hij alimentatieplichtig is, niet méér kan bijdragen dan de door hem aangeboden € 25,- per kind per maand.
Een bespreking van de hoogte van de behoefte van [de minderjarige] kan daarom achterwege blijven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de kinderalimentatie betreft, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
12 september 2023, voor zover het de kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang 12 september 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en A.E. Grosscurt, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 30 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.