In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg op € 301.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de toezendverplichting van de heffingsambtenaar aan de orde is gekomen.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft echter betoogd dat de benodigde informatie tijdig is verstrekt. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de grondstaffels heeft verstrekt en dat belanghebbende niet heeft aangegeven dat deze informatie onvoldoende was. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van een schending van de toezendverplichting en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak bevestigt dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat belanghebbende niet voldoende specifiek heeft verzocht om aanvullende gegevens. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.