ECLI:NL:GHARL:2024:3780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
22/1722
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toezendplicht gegevens op grond van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg op € 301.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de toezendverplichting van de heffingsambtenaar aan de orde is gekomen.

Tijdens de procedure heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft echter betoogd dat de benodigde informatie tijdig is verstrekt. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de grondstaffels heeft verstrekt en dat belanghebbende niet heeft aangegeven dat deze informatie onvoldoende was. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van een schending van de toezendverplichting en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak bevestigt dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat belanghebbende niet voldoende specifiek heeft verzocht om aanvullende gegevens. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1722
uitspraakdatum: 4 juni 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 3 juni 2022, nummer AWB 21/4279, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Elburg(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 301.000. Tegelijk met de beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting 2021 aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen mr. H. Vloet, gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de heffingsambtenaar, [naam1] , bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1971 gebouwde twee-onder-een-kapwoning met een gebruiksoppervlakte van 136 m². De onroerende zaak heeft zonnepanelen, een garage, een berging, twee overkappingen en twee dakkapellen. De kaveloppervlakte is 254 m².
2.2.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift van 11 maart 2021, voor zover van belang, vermeld:
“Tevens verzoek ik u conform artikel 40 wet WOZ en artikel 7:4 Awb om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder in ieder geval de onderbouwing van de taxatie, inzichtelijk te verstrekken. Ik verzoek u, conform voorgaande zin, van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren te overleggen. Bij een afwijking van de gemiddelde KOUDV-factoren ontvang ik graag inzicht in de gehanteerde correcties. (…).
Graag ontvang ik deze stukken in een overzichtelijke taxatiekaart. Hieromtrent verwijs ik naar
ECLI:NL:RBNHO:2020:8608 waarin is geoordeeld dat artikel 7:4 Awb niet alleen een inzagerecht beschrijft, maar ook een plicht om op verzoek deze stukken toe te zenden. Een overzichtelijke taxatiekaart kan dan het taxatieverslag vervangen.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 mei 2021 het bezwaar aangevuld. In deze brief wordt, voor zover van belang, vermeld:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft een dag vóór de hoorzitting de volgende grondstaffel aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt:
0 m² - 300 m² 100%
301 m² - 500 m² 50%
501 m² - 1.000 m² 25%
1.001 m² - 2.000 m² 10%
2.001 m² - 1%
2.5.
In de uitspraken op bezwaar is genoemde grondstaffel ook opgenomen.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is tussen partijen de waarde niet meer in geschil. In geschil is of de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat in de bezwaarfase is verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de grondstaffel, te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende niet aan dit verzoek voldaan omdat, wil er sprake zijn van een grondstaffel, het noodzakelijk is dat daarbij in ieder geval één grondwaarde dient te worden verstrekt, bijvoorbeeld van de eerste meters in de grondstaffel. De heffingsambtenaar kon daarna wel volstaan door vervolgens per knikpunt aan te geven in percentages, welk percentage van de grondwaarde dient te worden genomen voor wat betreft de meters tussen deze knikpunten in, aldus belanghebbende. Het is volgens belanghebbende niet mogelijk geweest om de grondwaarden te berekenen van de onroerende zaak of van de vergelijkingsobjecten.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft verwezen naar de grondstaffels die een dag vóór de hoorzitting (zie 2.4) en in de uitspraken op bezwaar (zie 2.5) zijn verstrekt. Daarnaast zijn in de beroeps- en de hogerberoepsfase de grondstaffels in het taxatierapport (aanvullend), inclusief de grondwaarde, verstrekt, aldus de heffingsambtenaar.
4.3.
Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, dient aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
4.4.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2).
4.5.
Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens na een voldoende specifiek verzoek te verstrekken (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794). Dat zou anders zijn indien belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had ingetrokken (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571). Dat is hier echter niet aan de orde.
4.6.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase tweemaal de grondstaffels heeft verstrekt. Aangezien belanghebbende in de bezwaarfase, na de verstrekking van de grondstaffel, de heffingsambtenaar niet heeft laten weten dat de verstrekte grondstaffels niet voldoende waren, is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een voldoende specifiek verzoek. Het Hof komt tot de conclusie dat artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, niet is geschonden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024
De griffier is verhinderd de uitspraak De raadsheer,
te ondertekenen.
J. Hollander B.F.A. van Huijgevoort
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 juni 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.