In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de woning vastgesteld op € 325.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, waarbij hij een waarde van € 286.000 verdedigde. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de digitale zitting op 21 maart 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de referentieobjecten, die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt ter onderbouwing van de waarde, goed vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De taxateur heeft overtuigend verklaard dat de verschillen in vierkante meterprijzen verklaard kunnen worden door verschillen in onderhoudstoestand en grootte.
Het Hof heeft geconcludeerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij overlast ondervindt van een nabijgelegen vuilcontainer, en dat de taxatie van de heffingsambtenaar op basis van de referentieobjecten terecht was. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.