ECLI:NL:GHARL:2024:4173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
Wahv 200.335.063/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in Mulderzaken en wegingsfactoren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de proceskostenvergoeding in een Mulderzaak. De kantonrechter had eerder de proceskostenvergoeding toegewezen tot een bedrag van € 433,13, maar had daarbij een wegingsfactor van 0,25 toegepast, wat het hof onjuist achtte. Het hof oordeelde dat de kantonrechter een onjuiste invulling had gegeven aan het begrip 'gewicht van de zaak'. Het hof benadrukte dat het gewicht van een Mulderzaak, waarin de rechtzoekende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld, doorgaans 0,5 is. De kantonrechter had ten onrechte de geringe inspanningen van gemachtigden als bepalend voor het gewicht van de zaak genomen. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en stelde de proceskostenvergoeding vast op € 1.124,25, waarbij het hof de wegingsfactor 0,5 toepaste voor de administratieve en hoger beroepsprocedures. Het hof concludeerde dat de kantonrechter een nieuwe lijn moest aanhouden in de beoordeling van proceskostenvergoedingen in Mulderzaken, gezien de eenvoud en voorspelbaarheid van deze zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.335.063/01
CJIB-nummer
: 246736517
Uitspraak d.d.
: 20 juni 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 3 november 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijke gegrond verklaard en de inleidende beschikking in zoverre gewijzigd dat de feitcode en de omschrijving van de gedraging worden gewijzigd. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 433,13.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Het hoger beroep is beperkt tot de door de kantonrechter gegeven beslissing op het verzoek om een proceskostenvergoeding. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de proceskostenvergoeding onjuist is vastgesteld. De kantonrechter heeft bij de toekenning van de vergoeding ten onrechte wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) gehanteerd.
2. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de feitcode en omschrijving van de gedraging moeten worden gewijzigd. Hiermee is de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk gesteld en wordt een proceskostenvergoeding toegekend. De kantonrechter heeft bij de toekenning van de proceskostenvergoeding de wegingsfactor 0,25 toegepast en ter motivering verwezen naar de uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 21 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:14204). In deze, op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak, heeft de kantonrechter in die zaak ten aanzien van de proceskostenvergoeding onder meer overwogen:

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de rechtbanken hebben tot nu toe steeds wegingsfactor 0,5 (‘licht’) toegepast bij de berekening van de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. De kantonrechter ziet aanleiding voor een nieuwe lijn.
Verkeersboetes variëren van enkele tientjes tot maximaal € 450,-. In 2022 was het gemiddelde boetebedrag € 84,16.5Volgens de wetgever gaat het om lichte overtredingen van ethisch neutrale verkeersvoorschriften die als zodanig geen ernstige blaam op de overtreder werpen.6De Europese rechter heeft het over minor traffic offences. Dit alles laat zien dat het belang in Mulderzaken gering is. Zeker als dit soort zaken wordt vergeleken met andere zaken die in het bestuursrecht thuishoren. Denk aan vergunningen, uitkeringen, toeslagen en subsidies. Dit zijn bewerkelijke zaken waar (structurele) bestaanszekerheid op het spel staat.
Verder zijn de meeste Mulderzaken feitelijk en juridisch eenvoudig van aard. Het dossier bestaat uit een aantal pagina’s, waarvan het zaakoverzicht het belangrijkst is. Steeds geldt een vast beoordelingsstramien. Ook komen dezelfde thema’s langs. Bijvoorbeeld door rood rijden, staandehouding, parkeren waar dat niet mag, aanwezigheid van bebording en overmacht. De beoordeling van een Mulderzaak is dan ook meestal overzichtelijk en voorspelbaar. Dit blijkt ook wel uit het werkproces zoals de gemachtigde dat ter zitting heeft toegelicht. Zo wordt gewerkt met IT-systemen en worden bij de officier van justitie en de rechtbanken standaardgronden aangevoerd. Deze gronden zijn niet op de individuele zaak toegespitst, maar zodanig algemeen geformuleerd dat zij met copy-paste telkens opnieuw kunnen worden aangevoerd.7De toelichting van de rechtzoekende wordt letterlijk overgenomen. Op de zitting wordt weinig nieuws toegevoegd. De kantonrechter weet uit eerdere zaken dat andere no cure no pay-bureaus op dezelfde of vergelijkbare wijze procederen. Of zij dienen juist beroepschriften met slechts een paar volzinnen in. Voor de goede orde: Hier is op zichzelf niets mis mee. Maar het is juist de geautomatiseerde en gestandaardiseerde werkwijze die de eenvoud van Mulderzaken verklapt.
Al het voorgaande maakt dat de kantonrechter het gewicht van Mulderzaken voortaan bij wijze van uitgangspunt als zeer licht aanmerkt. Dit gewicht komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank. Op een dagdeel staan namelijk ongeveer 35 zaken gepland met elk een behandelduur van 5 minuten. De kantonrechter zal daarom in de gevallen waarin hij overgaat tot een proceskostenveroordeling als uitgangspunt voortaan voor het administratief en het kantonberoep wegingsfactor 0,25 toepassen. Dit leidt tot een betere balans in het gedifferentieerde systeem van wegingsfactoren zoals de rechtbank Midden-Nederland dat onlangs uiteen heeft gezet.8Daarbij heeft de kantonrechter met een schuin oog gekeken naar het Wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en bpm.
De uitkomst van dit alles is dat de proceskostenvergoeding nog steeds te hoog is, maar in elk geval aanzienlijk evenrediger met de prestatie van een no cure no pay-bureau dan het tot nu toe geldende maximale bedrag van € 1.284,75. Het is aan de wet- en/of regelgever om hier verder nog wat aan te doen. Daartoe heeft de kantonrechter op 17 maart 2023 al opgeroepen.9
5.Bron: www.rijksoverheid.nl.
6.Kamerstukken II 1988/89, 20 329, nr. 3, p. 21.
7.Vgl. de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12059.
8.Zie rechtbank Midden-Nederland 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481 en 4482.
3. Op de veroordeling in de proceskosten in Wahv-zaken is, gelet op de laatste volzin van artikel 13a, eerste lid van de Wahv, het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van overeenkomstige toepassing. De wegingsfactor (bijlage C1 bij het Bpb) duidt het gewicht van de zaak aan. Mede gelet op het belang van een uniforme toepassing van het Bpb toetst het hof de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de toe te passen wegingsfactor niet marginaal, maar beoordeelt het hof of de kantonrechter de juiste wegingsfactor heeft toegepast. In geval een andere wegingsfactor is toegepast dan 0,5 (gewicht van de zaak = licht), beoordeelt het hof of er duidelijke redenen zijn die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt (vgl. het arrest van het hof van 12 mei 2022, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:3775).
4. Het begrip 'gewicht van de zaak' dient te worden opgevat als het belang en de ingewikkeldheid van de in administratief beroep of in de (hoger) beroepsfase als geheel voorliggende geschilpunten. Daarbij dient te worden gekeken naar de aard van de zaak, waaronder begrepen het soort zaak, de omvang van het dossier en het onderwerp van geschil. Het gaat daarbij - met het oog op een uniforme en voorspelbare toepassing van het recht - om het gewicht van een zaak, zoals deze zich doorgaans voordoet. De meeste Mulderzaken zijn feitelijk en juridisch gezien vrij eenvoudig van aard. Dit komt tot uitdrukking in vaste jurisprudentie waarbij in Mulderzaken, waarin de rechtzoekende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld, als wegingsfactor 0,5 wordt gehanteerd. In zaken waarin een rechtszoekende slechts op het punt van de toekenning van een proceskostenvergoeding in het gelijk wordt gesteld, is het gewicht van de zaak 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht).
5. De motivering van de kantonrechter om de wegingsfactor 0,25 ook in Mulderzaken waarin een rechtszoekende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld toe te passen is niet deugdelijk.
Die motivering komt er - kort samengevat - op neer dat het gewicht van (inhoudelijke) Mulderzaken valt af te leiden uit de geringe inspanningen die rechtsbijstandverleners die op basis van no-cure-no-pay werken in Mulderzaken, verrichten. Op zichzelf genomen kunnen de door rechtsbijstandverleners doorgaans in een Mulderzaak te verrichten inspanningen een zekere aanwijzing zijn voor het gewicht van een Mulderzaak. De kantonrechter heeft echter de inspanningen die door deze gemachtigde of door een categorie van gemachtigden daadwerkelijk worden verricht bepalend laten zijn voor het gewicht van de zaak. Daarmee heeft de kantonrechter een onjuiste invulling gegeven aan het begrip 'gewicht van de zaak'. De omvang van de in een concrete zaak verrichte inspanningen kan - in het midden latend of de door de kantonrechter omschreven werkwijze van de gemachtigde de conclusie rechtvaardigt dat zijn inspanningen gering zijn - mogelijk relevant zijn bij een eventuele toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb.
6. Voor zover de kantonrechter heeft verwezen naar het Wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en bpm merkt het hof op dat met ingang van 1 januari 2024 artikel 13a van de Wahv is gewijzigd. In artikel 13a, tweede lid, van de Wahv is bepaald dat, na toepassing van het Bpb, indien kosten zijn gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het Bpb een verminderingsfactor wordt toegepast. Deze wetswijziging laat de door de rechter te bepalen wegingsfactor van een Mulderzaak ongemoeid.
7. Het hof ziet geen aanleiding om te oordelen dat het gewicht van een Mulderzaak waarin een rechtzoekende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld niet langer 0,5 (gewicht van de zaak = licht) moet zijn.
8. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen ten aanzien van de toegekende proceskostenvergoeding en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal bepalen dat aan de betrokkene de volgende proceskostenvergoeding zal worden toegekend.
9. Aan het indienen van een administratief beroepschrift en een beroepschrift bij de kantonrechter dienen in totaal twee punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 624,- en voor het (hoger) beroep € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 905,50 (= (1,5 x € 624,- x 0,5) + (1 x € 875,- x 0,5)).
10. Naar het oordeel van het hof bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 875,-. Nu in hoger beroep het geschil slechts betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt voor de vaststelling van de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten € 218,75 (= 1 x € 875,- x 0,25).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.124,25
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Wijma in tegenwoordigheid van
mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.