Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor erkenning van vaderschap en een voorlopige omgangsregeling. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, en de man, verweerder in hoger beroep, zijn de biologische ouders van twee minderjarigen. De man heeft de oudste minderjarige erkend, terwijl de vrouw alleen het gezag heeft over de jongste. De rechtbank Gelderland had eerder aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de jongste minderjarige en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De vrouw ging hiertegen in hoger beroep met vijf grieven, onder andere met de stelling dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de jongste minderjarige in het gedrang komen door de erkenning door de man.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2024 zijn beide partijen, hun advocaten en de bijzondere curator aanwezig geweest. De vrouw heeft haar verzoek om een DNA-test ingetrokken en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de man vervangende toestemming voor erkenning van de jongste minderjarige moet krijgen. Het hof oordeelt dat de emotionele weerstand van de vrouw niet opweegt tegen het belang van de jongste minderjarige bij erkenning. De voorlopige omgangsregeling is aangepast, waarbij de man vanaf 27 mei 2024 wekelijks omgang heeft met de jongste minderjarige bij de vrouw thuis. De beschikking van de rechtbank is voor wat betreft de voorlopige omgangsregeling vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.