ECLI:NL:GHARL:2024:4234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.336.245/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning vaderschap en voorlopige omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor erkenning van vaderschap en een voorlopige omgangsregeling. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, en de man, verweerder in hoger beroep, zijn de biologische ouders van twee minderjarigen. De man heeft de oudste minderjarige erkend, terwijl de vrouw alleen het gezag heeft over de jongste. De rechtbank Gelderland had eerder aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de jongste minderjarige en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De vrouw ging hiertegen in hoger beroep met vijf grieven, onder andere met de stelling dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de jongste minderjarige in het gedrang komen door de erkenning door de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2024 zijn beide partijen, hun advocaten en de bijzondere curator aanwezig geweest. De vrouw heeft haar verzoek om een DNA-test ingetrokken en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de man vervangende toestemming voor erkenning van de jongste minderjarige moet krijgen. Het hof oordeelt dat de emotionele weerstand van de vrouw niet opweegt tegen het belang van de jongste minderjarige bij erkenning. De voorlopige omgangsregeling is aangepast, waarbij de man vanaf 27 mei 2024 wekelijks omgang heeft met de jongste minderjarige bij de vrouw thuis. De beschikking van de rechtbank is voor wat betreft de voorlopige omgangsregeling vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.245
(zaaknummer rechtbank Gelderland 422136)
beschikking van 25 juni 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve in Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.F. Vonk in Ede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de bijzondere curator
[naam1],
kantoorhoudende in Arnhem,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 januari 2024;
- het verweerschrift;
- het rapport van de bijzondere curator van 14 februari 2024;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 3 april 2024 met productie (het raadsrapport van 22 maart 2024);
- een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 8 mei 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 14 mei 2024 met brief.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

De vrouw en de man zijn de (biologische) ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2021 in [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2023 in [woonplaats1] .
De man heeft [de minderjarige1] erkend. De vrouw en de man zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
De vrouw is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- aan de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van [de minderjarige2] ;
- een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] vastgesteld van een uur per week exclusief reistijd bij de man.
De rechtbank heeft de procedure verder aangehouden en de raad verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren over een definitieve zorg- of omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] en over het gezag over [de minderjarige2] . Door de raad is in de procedure bij de rechtbank op 22 maart 2024 een rapport uitgebracht.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de aan de man verleende vervangende toestemming voor erkenning en op de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] . Ook heeft zij het hof verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de voorlopige omgangsregeling te schorsen.
4.3
Dit hof heeft bij beschikking van 22 februari 2024 de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover dit de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] betreft en het verzoek van de man om bij wege van voorlopige voorziening een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige2] te bepalen afgewezen.
4.4
Op de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft de vrouw haar verzoeken om een DNA-test te gelasten en om aan de bijzondere curator op te dragen een definitief advies in het geding te brengen, ingetrokken.
4.5
De vrouw verzoekt het hof:
- de bestreden beschikking voor wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning te vernietigen en het verzoek daartoe alsnog af te wijzen;
- de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde voorlopige omgangsregeling te vernietigen en het verzoek van de man om een omgangsregeling met [de minderjarige2] alsnog af te wijzen, althans een begeleide omgangsregeling vast te stellen van een uur per week van vrijdag 9.00 uur tot 10.00 uur.
4.6
De vader voert verweer en hij vraagt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

vervangende toestemming erkenning vaderschap
juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Daarbij zal het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning moeten worden afgewogen tegen het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind en van het kind bij niet-erkenning. Van schade aan het belang van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s ontstaan dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de vrouw is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de vrouw negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
standpunten
5.3
De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank de man vervangende toestemming tot erkenning heeft gegeven. Zij vindt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige2] worden geschaad en de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige2] in het gedrang komt. Volgens de vrouw is de situatie van [de minderjarige2] niet te vergelijken met die van zijn zus [de minderjarige1] . [de minderjarige1] is door de man erkend, er is gezamenlijk gezag en een zorgregeling. Maar toen [de minderjarige1] geboren werd hadden de vrouw en de man nog een relatie. [de minderjarige1] was in tegenstelling tot [de minderjarige2] gewenst door de man. De vrouw biedt bewijs aan van haar stelling door het horen van de verloskundige en het opvragen van het dossier [de minderjarige1] bij het consultatiebureau. Als ondersteuning van haar standpunt verwijst de vrouw verder naar een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:11347).
5.4
De man is het niet eens met de vrouw. Als [de minderjarige2] zou moeten leven zonder zijn vader terwijl [de minderjarige1] wel haar vader in haar leven heeft, dan maakt dat volgens de man juist dat zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling in het gedrang komt. De man ziet net als de raad in zijn onderzoek de waarde van het horen van de verloskundige niet in: de start van de zwangerschap is niet relevant voor het welzijn [de minderjarige2] . De man ziet ook de meerwaarde van het opvragen van een dossier bij het consultatiebureau niet in. Hij zorgt in goed overleg met de vrouw voor [de minderjarige1] , de ene week twee dagen, de andere week een dag.
De beschikking waar de vrouw naar verwijst is niet vergelijkbaar met deze zaak. In die zaak kreeg een vader geen vervangende toestemming voor erkenning na een veroordeling voor stalking en bedreiging van de moeder. Dat speelt hier niet.
adviezen bijzondere curator en raad
5.5
De bijzondere curator en de raad adviseren het hof de beslissing om de man vervangende toestemming te geven voor erkenning van [de minderjarige2] in stand te laten.
oordeel hof
5.6
Het hof is - na eigen onderzoek - net als de rechtbank van oordeel dat de man vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige2] moet worden verleend. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.7
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de man de verwekker is van [de minderjarige2] . Voor het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de vrouw als gevolg van de erkenning in een zodanige onevenwichtige toestand komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat zij niet in staat is [de minderjarige2] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft en dat [de minderjarige2] daardoor in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. De vrouw heeft verteld dat het goed gaat met [de minderjarige2] , hij ontwikkelt zich goed. Zij heeft verteld dat de man haar rondom de zwangerschap van [de minderjarige2] en het verbreken van de relatie enorm heeft gekwetst. Zij heeft hier nog veel last van en heeft hulp van een psycholoog voor de verwerking daarvan. Inmiddels is zij echter zo ver dat ze een gesprek met de man kan aangaan. De man heeft verteld daartoe bereid te zijn. Dit ziet het hof als een positieve stap. Een ouderschapsbemiddelingstraject is nog niet van de grond gekomen, maar beide partijen hebben op de mondelinge behandeling gezegd hun best te zullen doen om hiermee te beginnen en een oplossing te zullen zoeken voor de praktische bezwaren die er waren bij het maken van afspraken. Met de raad is ook het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat de man zijn juridische vader zal zijn, net zoals de man dat is van zijn zusje. De emotionele weerstand die de vrouw voelt weegt niet op tegen het belang van [de minderjarige2] bij erkenning.
5.8
Het hof passeert het bewijsaanbod van de vrouw. Zelfs als het bewijs van de verloskundige en het consultatiebureau het standpunt van de vrouw over de gang van zaken bij de moeizame start van de zwangerschap en na de geboorte van [de minderjarige2] onderbouwt, dan zal dit niet leiden tot een andere beslissing over deze zaak.
voorlopige omgangsregeling
5.9
Op de mondelinge behandeling zijn de vrouw en de man de volgende voorlopige omgangsregeling overeengekomen: de man heeft met ingang van 27 mei 2024 een keer per week op maandag van 17.00 uur tot 18.00 uur omgang met [de minderjarige2] bij de vrouw thuis. Dit is aansluitend aan de zorgregeling met [de minderjarige1] en de vrouw kan er dan, op de achtergrond, bij zijn. Het hof begrijpt hieruit dat de vrouw haar verzoek in hoger beroep aldus heeft gewijzigd en zal beslissen zoals de ouders zijn overeengekomen.
5.1
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover het de voorlopige omgangregeling betreft, en voor het overige zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2023, voor zover dit de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige2] dat de man met ingang van 27 mei 2024 een keer per week op maandag van 17.00 uur tot 18.00 uur omgang heeft met [de minderjarige2] bij de vrouw thuis, waarbij de vrouw op de achtergrond aanwezig is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt die beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, S. Kuijpers en A. Ernes, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, en is op 25 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.