ECLI:NL:GHARL:2024:4305

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.335.921
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving basisschool en wijziging aanvrager kinderbijslag in gezagskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil tussen een vader en een moeder over de inschrijving van hun minderjarige kind op een basisschool en de wijziging van de aanvrager van de kinderbijslag. De vader, vertegenwoordigd door mr. G.M. Koert, verzocht het hof om vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van hun kind op een protestants-christelijke basisschool, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. F. van den Heuvel, verzet aantekende tegen deze wijziging en de bestreden beschikking wilde laten bekrachtigen.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar de moeder vervangende toestemming kreeg om het kind in te schrijven op een basisschool in haar woonplaats. De vader was het hier niet mee eens en stelde dat de wijziging van de aanvrager van de kinderbijslag een gezagskwestie betreft, wat volgens hem in het belang van het kind zou zijn. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen, evenals het advies van de raad voor de kinderbescherming.

Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind niet wenselijk is om van school te wisselen, aangezien het kind goed functioneert op de huidige openbare basisschool en daar vriendjes heeft. Bovendien oordeelde het hof dat de wijziging van de aanvrager van de kinderbijslag geen gezagskwestie is en dat de financiële argumenten van de vader onvoldoende zijn om de belangen van het kind te onderbouwen. De grieven van de vader werden verworpen, en het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, waarbij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.921
(zaaknummer rechtbank Gelderland 401539)
beschikking van 27 juni 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.M. Koert
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. van den Heuvel

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hersteld bij herstelbeschikking van 28 december 2023. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 20 december 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. G.M. Koert van 27 mei 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. F. van den Heuvel van 28 mei 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats1] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
In het ouderschapsplan van 23 juli 2021 hebben partijen afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De ouders zijn – onder meer – overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
3.3
Het ouderschapsplan maakt deel uit van de beschikking ontbinding geregistreerd partnerschap van 20 september 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover hier van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] op de basisschool ‘ [school1] ’ in [woonplaats2] in te schrijven. Het verzoek van de vader, om partijen te gelasten dat de vader aanvrager zou zijn van de kinderbijslag, is afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de beslissing ter zake van de te ontvangen kinderbijslag en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool. De vader verzoekt het hof:
- partijen te gelasten dat de vader de aanvrager zal zijn van de kinderbijslag, zodat hij vervolgens het kindgebonden budget ontvangt;
- de vader vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de basisschool ‘ [school2] ’ in [woonplaats1] , dan wel op de basisschool ‘ [school3] ’ in [plaats2] .
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

wat staat er in de wet?
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
standpunten
5.3
De vader wil dat [de minderjarige] naar een protestants-christelijke basisschool gaat. Volgens de vader wordt [de minderjarige] vanaf zijn geboorte protestants-christelijk opgevoed en hij vindt het belangrijk dat de basisschool hierbij aansluit. De openbare basisschool waar [de minderjarige] sinds hij vier is geworden in november naartoe gaat sluit niet aan bij de opvoeding van [de minderjarige] .
De vader vindt het daarnaast in het belang van [de minderjarige] om de van overheidswege financiële tegemoetkomingen te maximaliseren. Omdat er geen andere kinderen op het adres van de vader ingeschreven staan, zal de vader naast de kinderbijslag een hoger bedrag aan kindgebonden budget ontvangen dan de moeder nu voor [de minderjarige] ontvangt. De vader verzoekt het hof daarom een oordeel te geven over de vraag wie de aanvrager van de kinderbijslag zal mogen zijn, omdat aan diegene ook het kindgebonden budget voor [de minderjarige] zal worden toegekend.
5.4
De moeder wil niet dat [de minderjarige] naar een protestants-christelijke basisschool gaat. [de minderjarige] wordt door de vader pas sinds kort protestants-christelijk opgevoed, aldus de moeder. Gedurende de samenwoning van partijen was dat niet het geval. De moeder is niet gelovig, zij wil bovendien niet dat [de minderjarige] alleen wordt opgevoed met de protestants-christelijke geloofsovertuiging. Volgens de moeder heeft [de minderjarige] het naar zijn zin op de openbare basisschool waar hij nu naartoe gaat. Hier wordt aandacht besteedt aan alle geloofsovertuigingen. Het is ook niet in zijn belang hem van school te laten veranderen.
Voor wat betreft het tweede verzoek van de vader merkt de moeder het volgende op. De vader betaalt geen kinderalimentatie voor [de minderjarige] . De moeder betaalt (met het door haar te ontvangen kindgebonden budget en de kinderbijslag) alle verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige] . Partijen hebben dat zo afgesproken. Als het verzoek van de vader wordt toegewezen en de vader dus alle verblijfsoverstijgende kosten moet betalen zal dit tot strijd leiden omdat de ouders niet goed met elkaar kunnen communiceren. Bovendien zal de moeder op korte termijn ook in inkomen achteruit gaan, waardoor het door haar te ontvangen bedrag aan toeslagen weer zal veranderen, dus ook het kindgebonden budget.
5.5
De raad vindt een wisseling van school niet in het belang van [de minderjarige] . Hij gaat inmiddels al naar een basisschool in de buurt van de moeder en heeft hier vriendjes. Voor de raad zijn er geen redenen aangevoerd die maken dat een wisseling van school in het belang van [de minderjarige] is.
wat vindt het hof?
5.6
Evenals de raad ziet het hof geen enkele aanleiding om [de minderjarige] op een andere basisschool te plaatsen. Het staat niet ter discussie dat [de minderjarige] het naar zijn zin heeft op de school waar hij nu zit. Hij heeft hier vriendjes gemaakt en is inmiddels aan deze school gewend. Dat [de minderjarige] nu naar een openbare basisschool gaat, staat niet in de weg aan het meegeven van de protestants-christelijke waarden en normen. Tijdens de omgangsmomenten met de vader is er voldoende gelegenheid om de geloofsovertuiging van de vader met [de minderjarige] te delen. Het wisselen van school vindt het hof daarom niet in het belang van [de minderjarige] .
5.7
Het hof is van oordeel dat het wijzigen van de aanvrager van de kinderbijslag geen gezagskwestie in de zin van artikel 1:253a BW betreft. Anders dan in de door de vader aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 september 2023 [1] , raakt het wijzigen van de aanvrager van de kinderbijslag de belangen van [de minderjarige] niet. Het argument dat de vader een hoger kindgebonden budget dan de moeder zou ontvangen, omdat hij een lager inkomen heeft - derhalve een financieel argument -, is hiervoor naar het oordeel van het hof op zichzelf onvoldoende. Dit geldt temeer omdat door de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof onbetwist is gesteld dat zij geen (kinder)alimentatie van de vader ontvangt en dat zij alle verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige] betaalt uit de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Nu de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft benadrukt dat hierin geen verandering komt, is het voor het hof onduidelijk hoe het wijzigen van de aanvrager van de kinderbijslag de belangen van [de minderjarige] raakt, of, beter gezegd, in het belang van [de minderjarige] is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
21 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.H.F. van Vugt en K. Mans, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, is op 27 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.