In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de gemeente Buren, de heffingsambtenaar. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het jaar 2020 vastgesteld op € 275.000 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 is de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft geoordeeld dat het principale hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is, ondanks het standpunt van de heffingsambtenaar dat er geen procesbelang zou zijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken, wat heeft geleid tot de toekenning van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende.
Het Hof heeft de hoogte van de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 3.901,25, inclusief het griffierecht van € 134 dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het de beslissing inzake de proceskosten betreft, maar verder bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.