ECLI:NL:GHARL:2024:6014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.342.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake toevertrouwing en zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing en zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2013, van wie de ouders in 2019 zijn gescheiden. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Vleesch du Bois, verzocht om de toevertrouwing van de minderjarige aan haar en een wijziging van de zorgregeling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.L. van As, verweer voerde en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland wilde bekrachtigen. De rechtbank had eerder de minderjarige voorlopig aan de vader toevertrouwd en een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder slechts twee uur per week omgang had onder begeleiding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 werd duidelijk dat de minderjarige al zes maanden bij de vader verbleef en geen contact had gehad met de moeder, wat zorgwekkend werd bevonden door de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om het contact met de moeder te herstellen, maar dat een onmiddellijke verandering van de woonplek niet wenselijk was. Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de toevertrouwing aan de vader bekrachtigd, maar de voorlopige zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige met onmiddellijke ingang twee uur per week omgang met de moeder heeft onder begeleiding van een organisatie.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de ouders geadviseerd om een handschriftonderzoek te laten uitvoeren naar de omstandigheden rondom een dreigend briefje dat op de kleding van de minderjarige was aangetroffen. De ouders zijn verantwoordelijk voor de kosten van dit onderzoek, afhankelijk van de uitkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.798
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434421)
beschikking van 24 september 2024 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Vleesch du Bois,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.L. van As.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2024, uitgesproken onder zaaknummer 434421, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 juni 2024, met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- een journaalbericht van mr. Van As van 30 augustus 2024 met producties 10 tot en met 13;
- een journaalbericht van mr. Vleesch du Bois van 30 augustus 2024 met producties 30 tot en met 34.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Engelse taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de moeder en de vader is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 mei 2019 onder meer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgelegd.
3.4
Bij de beschikking van 7 mei 2020 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2019 bekrachtigd ten aanzien van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de zorgregeling. Daarnaast heeft het hof als zorgregeling een driewekelijkse regeling vastgesteld die inhoudt dat [de minderjarige] in week 1 van maandag uit school tot maandag voor school en in de weken 2 en 3 één weekend van zondag 10.00 uur tot maandag voor school bij de vader verblijft en vastgesteld dat [de minderjarige] de helft van de vakanties, door partijen in onderling overleg te verdelen, bij de vader verblijft.
3.5
De ouders hebben voorgaande zorgregeling in onderling overleg aangepast, waardoor [de minderjarige] al enkele jaren van de drie weken ongeveer twee weken aaneengesloten bij de moeder verbleef en één week bij de vader.
3.6
[de minderjarige] heeft van 11 maart 2022 tot 11 maart 2024 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Gelderland.
3.7
In de jas van [de minderjarige] en door hem gevonden op 25 maart 2024, is het volgende briefje aangetroffen:
Op diverse kledingstukken van [de minderjarige] , als ook op zijn orthopedische schoenen zijn teksten geschreven met scheldwoorden.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de door de moeder en de vader op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzochte voorlopige voorzieningen ten aanzien de toevertrouwing van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2019 gewijzigd in die zin dat bij wijze van voorlopige voorziening voor de periode dat de rechtbank nog geen definitieve beslissing heeft gegeven, [de minderjarige] aan de vader is toevertrouwd. Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van dit hof van 7 mei 2020 gewijzigd in die zin dat bij wijze van voorlopige voorziening voor de periode dat de rechtbank nog geen definitieve beslissing heeft gegeven, als voorlopige zorgregeling is vastgesteld dat [de minderjarige] twee uur per week omgang met de moeder heeft onder begeleiding van [naam1] , [naam2] , [naam3] of een andere vergelijkbare organisatie. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
In de bodemprocedure onder zaaknummer 434415 heeft de rechtbank in dezelfde beschikking de raad verzocht onderzoek te doen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling met [de minderjarige] en iedere beslissing aangehouden tot 15 oktober 2024 pro forma.
4.3
De moeder is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover daarin zoals onder 4.1 is vermeld is beslist op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking op die onderdelen te vernietigen en de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder het hof om bij wijze van voorlopige voorziening de vader te veroordelen tot nakoming van de beschikking van dit hof van 7 mei 2020 ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, aldus dat [de minderjarige] aan de moeder wordt toevertrouwd en per drie weken twee weken bij de moeder zal verblijven en vervolgens één week bij de vader, waarbij wordt gewisseld op de maandag als [de minderjarige] uit school komt. Verder verzoekt de moeder het hof om te bepalen dat de vader voor iedere keer dat hij hiermee in strijd handelt een dwangsom verbeurt van € 250,- per keer. Ten slotte verzoekt de moeder om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4
De vader voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast vraagt de vader om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De beoordeling van het verzoek

Rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Italiaanse nationaliteit. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
5.2
De voorliggende verzoeken betreffen de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) die in deze zaak van toepassing is, zijn ten aanzien van de ouderlijke
verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 8 april 2024, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, komt de Nederlandse rechter op basis van artikel 8 van Brussel II-bis in deze zaak rechtsmacht toe.
5.3
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past het hof het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De verzoeker moet belang hebben bij het verzoek in die zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure (zie ECLI:NL:HR:2014:3533).
Toevertrouwing [de minderjarige]
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad laten weten dat het in de bodemzaak in eerste aanleg bepaalde raadsonderzoek binnenkort zal zijn afgerond en dat er vóór de pro forma datum 15 oktober 2024 een advies zal komen. Het hof vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om voor de naar verwachting relatief korte periode tot de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling met [de minderjarige] een verandering in de woonplek van [de minderjarige] aan te brengen. [de minderjarige] verblijft inmiddels zes maanden bij de vader en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [de minderjarige] in die tijd geen contact heeft gehad met zijn moeder. Het hof is met de raad van oordeel dat een verandering van de woonplek van [de minderjarige] op dit moment naar verwachting dan ook veel spanning bij [de minderjarige] zal oproepen. Dat is niet in zijn belang.
5.6
Het hof zal het verzoek van de moeder om [de minderjarige] aan haar toe te vertrouwen gelet op het voorgaande dan ook afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de toevertrouwing van [de minderjarige] aan de vader bekrachtigen.
De voorlopige zorgregeling
5.7
Het hof acht het zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] dat er in de afgelopen zes maanden geen contact is geweest tussen hem en zijn moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad benadrukt dat het ongezond is dat [de minderjarige] op dit moment duidelijk kiest voor de vader. Dit komt voort uit de strijd tussen de ouders. De brief die [de minderjarige] aan de rechtbank heeft geschreven is een uiting van een kind in een ernstig loyaliteitsconflict dat een uitweg zoekt, aldus de raad. Zoals ook de moeder, de vader en de raad tijdens de mondelinge behandeling hebben benadrukt, is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder op korte termijn weer wordt hersteld. Omgang tussen [de minderjarige] en zijn moeder dient dan ook per direct te worden opgestart. Het hof benadrukt dat het afwachten van de (eind)beslissing in eerste aanleg daar, anders dan DIT-coaching veronderstelt, niet voor nodig is.
5.8
Omdat er al lang geen contact tussen de moeder en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden en het voor [de minderjarige] in eerste instantie naar verwachting spannend zal zijn om de moeder weer te zien, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang in eerste instantie begeleid zal plaats vinden en wordt beperkt tot twee uur per week. Het hof is met de raad van oordeel dat de omgang als deze goed verloopt op korte termijn kan worden uitgebreid. Daarnaast is het hof van oordeel dat wanneer er bij [de minderjarige] geen spanningen (meer) worden gezien in het contact met zijn moeder, de omgang onbegeleid kan gaan plaatsvinden. De beoordeling hiervan zal naar het advies van de raad aan de begeleidende instantie worden overgelaten.
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige zorgregeling vernietigen en beslissen als hierna opgenomen in het dictum.
5.1
Het hof overweegt ten overvloede:
Hulpverlening [naam4]
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de hulpverlening door [naam4] . Nu is gebleken dat [de minderjarige] nog volop wordt belast door de strijd tussen de ouders, is het van belang dat hij bij hulpverlening terecht kan. In het verleden is al veel hulpverlening betrokken geweest bij [de minderjarige] . Het hof vindt het daarom niet wenselijk om opnieuw een andere hulpverlener te betrekken als dit niet noodzakelijk is. In hetgeen de moeder heeft verteld ziet het hof geen aanleiding om aan de professionaliteit van [naam4] te twijfelen. [naam4] is een stabiele basis voor [de minderjarige] geweest en [de minderjarige] heeft een vertrouwensband met haar opgebouwd. Van belang is dat deze vertrouwensband wordt gehandhaafd. Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de hulpverlening van [naam4] , bestaande uit wekelijkse gesprekken, zo snel mogelijk wordt herstart.
Handschriftonderzoek
[de minderjarige] is elf jaar. Het behoeft geen betoog dat het zeer ernstig is dat zijn kleding wordt beklad en wordt blootgesteld aan teksten zoals hiervoor is opgenomen. Alle grenzen worden hier overschreden. Beide ouders zijn stellig in hun standpunt dat zij of iemand uit hun netwerk niet degene is geweest die het dreigende briefje van 25 maart 2024 heeft geschreven, die de kleding van [de minderjarige] kapot heeft gemaakt of beklad en de schoenen van [de minderjarige] heeft bekrast. Tijdens de mondelinge behandeling is daarom gesproken over de mogelijkheid om een deskundige in te schakelen om een handschriftonderzoek te verrichten. Hoewel het hof een dergelijk onderzoek in deze voorlopige voorzieningen procedure niet noodzakelijk vindt, vindt het hof het wel van belang dat duidelijk wordt wie het briefje heeft geschreven en de kleding en schoenen van [de minderjarige] beschrijft en bekrast. Waarheidsvinding kan hier helpen omdat deze ernstige gedragingen tussen de ouders in blijft staan en zorgt voor een groots wederzijds wantrouwen dat zijn weerslag heeft op [de minderjarige] . De ouders hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn een handschriftonderzoek te laten verrichten waarbij ook de vriend van de moeder [naam5] en de partner van de vader [naam6] worden betrokken. Het hof adviseert dan ook dat bij de ouders en voornoemde personen voor de ogen en op instructie van een deskundige een schrijfproef wordt afgenomen. De ouders kunnen dat zelf organiseren om ook uit deze impasse te komen. Het hof merkt op dat er verschillende voorwerpen zijn die mogelijk meegenomen kunnen worden in dit onderzoek, namelijk het dreigende briefje van 25 maart 2024, de beschreven kleding en de bekraste schoenen. Ten aanzien van de kosten van dit onderzoek geldt dat het in de rede ligt (zoals ook beide ouders op de mondelinge behandeling hebben erkend) dat deze voor rekening van de moeder of de vader komen, afhankelijk van wie(ns zijde) (moeder of vriend dan wel vader of partner) door het onderzoek als dader wordt aangewezen of van wie(ns zijde) weigering bestaat om (volledig) aan het onderzoek deel te nemen, en dat deze kosten voor de helft voor rekening van de moeder en voor de helft voor rekening van de vader komen wanneer onduidelijk blijft wie verantwoordelijk is.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
30 mei 2024, voor zover deze gaat over het voorlopig toevertrouwen van [de minderjarige] aan de vader (7.1 van het dictum);
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 mei 2024, voor zover deze gaat over de voorlopige zorgregeling (7.2 van het dictum), en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige] in die zin dat bij wijze van voorlopige voorziening voor de periode tijdens het geding gedurende welke de rechtbank nog geen definitieve beslissing heeft gegeven, als voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld dat [de minderjarige] met onmiddellijke ingang twee uur per week omgang met de moeder heeft onder begeleiding van DIT coaching of een andere vergelijkbare organisatie, waarbij geldt dat de organisatie die de omgang begeleidt de omgang dient uit te breiden en kan beslissen dat de omgang niet langer zal worden begeleid wanneer dit in het belang is van [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.