Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing en zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2013, van wie de ouders in 2019 zijn gescheiden. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Vleesch du Bois, verzocht om de toevertrouwing van de minderjarige aan haar en een wijziging van de zorgregeling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.L. van As, verweer voerde en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland wilde bekrachtigen. De rechtbank had eerder de minderjarige voorlopig aan de vader toevertrouwd en een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder slechts twee uur per week omgang had onder begeleiding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 werd duidelijk dat de minderjarige al zes maanden bij de vader verbleef en geen contact had gehad met de moeder, wat zorgwekkend werd bevonden door de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om het contact met de moeder te herstellen, maar dat een onmiddellijke verandering van de woonplek niet wenselijk was. Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de toevertrouwing aan de vader bekrachtigd, maar de voorlopige zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige met onmiddellijke ingang twee uur per week omgang met de moeder heeft onder begeleiding van een organisatie.
De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de ouders geadviseerd om een handschriftonderzoek te laten uitvoeren naar de omstandigheden rondom een dreigend briefje dat op de kleding van de minderjarige was aangetroffen. De ouders zijn verantwoordelijk voor de kosten van dit onderzoek, afhankelijk van de uitkomst.