ECLI:NL:GHARL:2024:609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
21/937
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en toezendplicht gegevens door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 33a te [plaats1], voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 317.000, maar na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 257.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waarde en heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde, maar de heffingsambtenaar wel opdroeg het griffierecht te vergoeden.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om op verzoek gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, zoals bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar inderdaad in gebreke is gebleven, omdat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Dit gebrek aan informatie heeft geleid tot een schending van de procespositie van belanghebbende, die pas in de beroepsfase kennis heeft kunnen nemen van de relevante gegevens.

Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, evenals het betaalde griffierecht. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.750. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en het Hof bevestigt de waarde van de woning zoals vastgesteld na de uitspraak op bezwaar, maar erkent de tekortkomingen van de heffingsambtenaar in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/937
uitspraakdatum: 23 januari 2024
Uitspraak van de zevende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 16 juni 2021, nummer AWB 20/6154, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 33a te [plaats1] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 317.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aanslagen vastgesteld, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde verminderd tot € 257.000 en – naar het Hof begrijpt – de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. R. Schalke, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] (taxateur).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslagen. In haar bezwaarschrift heeft zij opgenomen:
“Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze beschikking en verzoek u de WOZ-waarde te verlagen met € 60.000.
(…)
Ik verzoek u mij het taxatieverslag en grondstaffel te sturen, zodat ik de waarde nader kan beoordelen.
Mocht u evengoed voornemens zijn dit bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren dan wil ik graag gehoord worden. (…)”
2.2.
In een e-mail van 12 november 2020 aan de heffingsambtenaar heeft belanghebbende geschreven:
“Afgelopen jaar heb ik meerdere keren verzocht om o.a. het taxatieverslag. Thans medio november heb ik nog geen enkel op de zaak betrekking hebbend document van u mogen ontvangen. Slechts per mail een ontvangstbevestiging.
Graag wil ik de gevraagde stukken ontvangen, zodat ik de waarde nader kan beoordelen en een definitief standpunt kan innemen m.b.t. de juiste waarde.
Ik sluit niet uit dat na ontvangst van bijvoorbeeld het taxatieverslag ik een aanvulling wens in te dienen. Daarvoor moet ik eerst de gegevens ontvangen van u.”
2.3.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar de verzochte gegevens niet aan belanghebbende verstrekt. Een hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden. In de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 heeft de heffingsambtenaar onder meer opgenomen:
“U doet een waardevoorstel van € 257.000.
(…)
De door u gestelde WOZ-waarde weerspiegelt goed de waarde van de woning in het economische verkeer op de waardepeildatum 1 januari 2019 en zal dienovereenkomstig aangepast worden.”
De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar niet ingegaan op het verzoek van belanghebbende om haar het taxatieverslag en de grondstaffel te sturen.
2.4.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift geschreven dat de waarde in geschil is, alsmede of de uitspraak voldoende is gemotiveerd. Verder heeft zij daarin geklaagd dat zij het taxatieverslag en de grondstaffel niet heeft ontvangen. Over de waarde heeft belanghebbende in het beroepschrift opgenomen:
“Zonder gegevens over de inhoud van de woning, de bijgebouwen of verkoopcijfers van min of meer vergelijkbare woningen is het mogelijk dat de waarde ook € 220.000 kan bedragen. (…) Ik verzoek u de waarde te verlagen naar € 220.000. Indien ik na ontvangst van het taxatieverslag en grondstaffel tot de conclusie kom dat de waarde van € 257.000 juist is, zal ik mijn grieven met betrekking tot de waarde intrekken.”
2.5.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, met een taxatiematrix waarin de woning en de referentie-objecten, alsmede de grondstaffel zijn opgenomen. Volgens het proces-verbaal van de zitting is de grondstaffel door een fout bij de Rechtbank niet voor de zitting aan belanghebbende doorgestuurd. Belanghebbende heeft ter zitting een kopie van de grondstaffel ontvangen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard:
“De waarde van de woning is, nu ik op de zitting alsnog de overgelegde grondstaffel heb beoordeeld, niet langer in geschil.”
2.6.
De Rechtbank heeft beslist dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting op grond van artikel 7:4, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat hij geen inzage heeft gegeven in de gevraagde gegevens. Daardoor heeft de heffingsambtenaar niet voldaan aan de eis van inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de vastgestelde waarde. Omdat belanghebbende in de beroepsfase de beschikking heeft gekregen over de gevraagde stukken, heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet is geschaad in haar processuele positie. De Rechtbank passeert het niet voldoen aan die verplichting daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, maar ziet daarin wel aanleiding voor een vergoeding van het betaalde griffierecht.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ om belanghebbende op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Als de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden, is in geschil wat het gevolg moet zijn van die schending.
3.2.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een schending en dat dit had moeten leiden een veroordeling in proceskosten voor de beroepsprocedure, waarbij een gemiddeld gewicht van de zaak geldt in verband met de discussie over de toezendplicht.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schending. Voor het geval wel sprake is van een schending, kan voor de beroepsfase worden volstaan met de vergoeding van het betaalde griffierecht en moet een veroordeling in de proceskosten achterwege blijven. Voor het geval het Hof wel tot een veroordeling in de proceskosten komt, voert de heffingsambtenaar aan dat geen punt moet worden toegekend voor de zitting voor de Rechtbank, omdat belanghebbende door een fout van de Rechtbank de grondstaffel pas ter zitting heeft ontvangen, en dat het gewicht van de zaak maximaal 0,5 bedraagt.
3.4.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende haar stelling dat de schending had moeten leiden tot gegrondverklaring van het beroep ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk prijsgegeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 augustus 2023 [1] geoordeeld dat op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het – in 2.1 geciteerde – verzoek van belanghebbende om bepaalde gegevens te verstrekken voldoende specifiek was en dat de gevraagde gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ was gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om haar een afschrift van het taxatieverslag en de grondstaffel te verstrekken. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het verzoek van belanghebbende in haar bezwaarschrift om de waarde met € 60.000 te verminderen (zie 2.1) maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift immers expliciet gevraagd om de gevraagde gegevens te sturen, zodat zij de waarde nader kan beoordelen. Niet is gebleken dat belanghebbende haar verzoek om verstrekking van die gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. [2] Belanghebbende heeft haar verzoek op 12 november 2020, vlak voor de uitspraak op bezwaar, juist herhaald. Het Hof is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar aan de toezendplicht uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet heeft voldaan. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft de in de bezwaarfase verzochte gegevens in de beroepsfase verstrekt in de vorm van een taxatierapport. Na ontvangst van deze gegevens heeft belanghebbende haar standpunt over de waarde van de woning in de beroepsfase ingetrokken. Het Hof acht daarmee aannemelijk dat het gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar ertoe heeft geleid dat belanghebbende na afloop van de bezwaarfase kennis heeft genomen van de gegevens waar zij al in de bezwaarfase om had gevraagd, terwijl die gegevens van belang zijn om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. [3] Daarom bestaat aanleiding om, ook al blijft de waarde - zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar - in stand, de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in (hoger) beroep (zie hierna onderdeel 5).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 875 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 875) en € 875 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 875), ofwel in totaal op € 1.750. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, waarin is geoordeeld dat in afwijking van de bijlage bij het Bpb de waarde per punt in WOZ-zaken in beroep en hoger beroep op € 875 (tarief 2024) moet worden vastgesteld. Het Hof ziet, anders dan de heffingsambtenaar, in de omstandigheid dat belanghebbende de grondstaffel door een fout van de Rechtbank pas ter zitting heeft ontvangen geen aanleiding om de zitting bij de Rechtbank niet mee te tellen als proceshandeling. De wegingsfactor 0,5 in beroep is gelegen in de omstandigheid dat belanghebbende in beroep niet inhoudelijk is ingegaan op de WOZ-waarde (zie 2.4 en 2.5). Zij heeft haar grief over de waarde in haar beroepschrift niet inhoudelijk gemotiveerd en heeft deze grief na ontvangst van de gevraagde gegevens ingetrokken. Daarna resteerde enkel de grief dat belanghebbende door het handelen van de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase kosten in beroep heeft moeten maken. Het belang en de ingewikkeldheid van de zaak in beroep zijn daarmee gering en de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener in beroep is daarmee minimaal geweest. [4] De wegingsfactor 0,5 in hoger beroep is gelegen in de omstandigheid dat de inzet van het hoger beroep slechts ziet op de nevenvordering van de proceskosten. [5]
Opmerking hierbij verdient nog dat de per 1 januari 2024 in werking getreden Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm in deze zaak op dit punt niet van toepassing is, maar dat het bedrag van de vergoeding voor griffierecht en proceskosten op grond van het per 1 januari 2024 onmiddellijk in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.750, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.
De griffier, De raadsheer,
E.D. Postema M.M. Breij
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571.
3.Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 4.3.2.
4.Vgl. HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.
5.Vgl. het als bijlage bij de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 opgenomen richtsnoer proceskostenvergoeding.