In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 33a te [plaats1], voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 317.000, maar na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 257.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waarde en heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde, maar de heffingsambtenaar wel opdroeg het griffierecht te vergoeden.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om op verzoek gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, zoals bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar inderdaad in gebreke is gebleven, omdat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Dit gebrek aan informatie heeft geleid tot een schending van de procespositie van belanghebbende, die pas in de beroepsfase kennis heeft kunnen nemen van de relevante gegevens.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, evenals het betaalde griffierecht. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.750. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en het Hof bevestigt de waarde van de woning zoals vastgesteld na de uitspraak op bezwaar, maar erkent de tekortkomingen van de heffingsambtenaar in de procedure.