ECLI:NL:GHARL:2024:6140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/1151
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 489.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 augustus 2024 is de gemachtigde van belanghebbende niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en of de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de toezendplicht van gegevens zoals bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en de artikelen 7:4, lid 2, 3 en 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven en dat de indexeringspercentages die zijn gehanteerd voor de waardevaststelling niet als op de zaak betrekking hebbende stukken hoeven te worden verstrekt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1151
uitspraakdatum: 1 oktober 2024
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2023, nummer ZWO 22/1265, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het GBLT, gemeente- en waterschapsbelastingen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 16 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 489.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur. De gemachtigde van belanghebbende is met telefonische kennisgeving niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Hij heeft de woning op 25 oktober 2019 gekocht voor € 447.500. De waarde is voor het jaar 2022 voor de Wet WOZ vastgesteld op € 489.000. Als waardepeildatum geldt 1 januari 2021.
2.2.
In het bezwaarschrift tegen de waardevaststelling is het volgende opgenomen:
“Belanghebbende heeft de woning gekocht in april 2020 voor € 447.500. Na aankoop is de woning niet gemoderniseerd, ook niet op toestandsdatum 1 januari 2022. Op waardepeildatum 1 januari 2022 lagen de prijzen op de woningmarkt wel hoger dan in april 2020, maar de indexering die u heeft toegepast in het onderhavige geval is veel te hoog.
Daarom verzoek ik u mij te sturen op welke verkoopcijfers u de indexering van de onderbouwingen naar waardepeildatum onderbouwd. Derhalve verzoek ik u op grond van het Maassluisarrest en de jurisprudentie van de rechtbank Overijssel in vergelijkbare zaken de waarde te verlagen naar € 460.000.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft hierop de taxatiekaart gestuurd. De taxatiekaart is een waardeopbouw met de verkoopcijfers van drie referentiewoningen, waaronder de woning zelf. De kaart bevat een weergave van de primaire objectkenmerken van de in de bezwaarfase gehanteerde referentiewoningen zoals bouwjaar, gebruiksoppervlakte en perceeloppervlakte en van de secundaire objectkenmerken, te weten liggings-, voorzieningen -, kwaliteits- en onderhoudsniveau. De taxatiekaart laat zien dat de verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar waardepeildatum 1 januari 2021. De volgende gegevens wat betreft de indexerering voor de woning zijn in de taxatiekaart opgenomen:
-
[adres2] 6, transactiedatum 16 maart 2020, transactieprijs € 405.000, geïndexeerde prijs € 429.100,
- [adres2]
19, transactiedatum 17 januari 2020, transactieprijs € 402.000, geïndexeerde prijs € 430.800,
-
[adres1] 16, transactiedatum 9 april 2020, transactieprijs € 447.500, geïndexeerde prijs € 472.000.
2.5.
De gemachtigde van belanghebbende is gehoord op 1 juni 2022. In de uitspraak op bezwaar is opgenomen wat in het hoorgesprek is besproken:
“Het verzoek is om inzichtelijk te maken hoe de indexering van de verkoopprijzen tot stand zijn gekomen na peildatum. In verband met eigen aankoopcijfer is de waarde te hoog.”
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. Op het bezwaar van de indexering is in de uitspraak niet ingegaan. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend, hoewel ze van oordeel is dat, waarbij voor ‘verweerder’ de heffingsambtenaar moet worden gelezen:
“het zorgvuldiger was geweest als de heffingsambtenaar het indexeringspercentage op verzoek had verstrekt. Dit neemt niet weg dat de gemachtigde uit de matrix, met name uit de kolommen “Transactie” en “en "1) Geïnd Trans Koopdatum", dit percentage heeft kunnen afleiden en ook of verweerder het eigen aankoopcijfer juist heeft geïndexeerd naar de waardepeildatum.”

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsprocedure. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de artikelen 40, lid 2, van de Wet WOZ en 7:4, lid 2, lid 3 en lid 4, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn geschonden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
Of de waarde voor de Wet WOZ te hoog is vastgesteld en in het bijzonder of de gehanteerde indexeringspercentage juist is, is niet (meer) in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Schending artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt [1] .
4.2.
Uit de formulering van het bezwaarschrift en de samenvatting van het hoorgesprek maakt het Hof op dat belanghebbende juist in de omstandigheid dat hij de woning niet ver vóór de waardepeildatum had aangekocht inzicht wilde krijgen in de onderbouwing van de door de heffingsambtenaar gehanteerde percentages, waarmee de verkoopprijzen van referentiewoningen en zijn woning naar waardepeildatum zijn geïndexeerd. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat het verzoek alleen zag op toezending van de in de taxatiekaart vermelde verkoopcijfers van de referentiewoningen of dat het verzoek niet duidelijk was, volgt het Hof niet.
4.3.
Uit de taxatiekaart is eenvoudig af te leiden welk indexeringspercentage de heffingsambtenaar voor de referentiewoningen en de woning hanteert, zodat het afzonderlijk toezending van dit percentage overbodig was. Wat betreft de onderbouwingen van de indexeringspercentages is het Hof van oordeel dat deze niet aan de waardevaststelling ten grondslag liggen en daarmee buiten de reikwijdte van artikel 40, lid 2, Wet WOZ vallen [2] . De stelling van belanghebbende dat het niet verstrekken van de onderbouwing van de indexeringspercentages hiervan een schending van de toezendplicht oplevert, slaagt derhalve niet.
Schending artikel 7:4, lid 2, lid 3 en lid 4, Awb
4.4.
Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase - op grond van artikel 7:4, lid 2 en lid 4, van de Awb - gehouden is om voorafgaand aan het horen de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen en daarvan, op verzoek van belanghebbende, afschriften te verstrekken. Bij de oproeping voor het horen dient de heffingsambtenaar volgens lid 3 van artikel 7:4 Awb te wijzen op het inzagerecht. Er bestaat geen recht op het verkrijgen van afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, indien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht [3] .
4.5.
Gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) hebben in beginsel op de zaak betrekking voor zover zij van belang zijn voor, en voor de heffingsambtenaar raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld. Indien een door de heffingsambtenaar genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces - zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ - en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet de heffingsambtenaar zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens [4] .
4.6.
Het Hof is van oordeel dat indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. De voor een bepaalde referentiewoning gehanteerde prijscorrectie blijkt uit de in de taxatiekaart opgenomen verkoopprijs en vastgestelde WOZ-waarde van die referentiewoning [5] . Gesteld noch gebleken is dat er in de bezwaarfase andere stukken aanwezig waren ter onderbouwing van de indexeringspercentages dan voormelde gegevens van de modelmatige waardebepaling. Belanghebbende had in bezwaar op eenvoudige wijze de indexeringspercentages van de referentiewoningen kunnen afleiden uit de in de taxatiekaart vermelde gegevens en de openbaar gemaakte WOZ-waarden van de referentiewoningen. In zijn hogerberoepschrift heeft hij dit ook gedaan. Het Hof is van oordeel dat de in de onderhavige zaak gevraagde onderbouwingen van de indexeringspercentages geen op de zaken betrekking hebbende stukken zijn, zodat deze niet ter inzage gelegd hadden hoeven worden. Of de heffingsambtenaar heeft gewezen op het inzagerecht doet er daarom niet toe. Voor het geval de heffingsambtenaar wel heeft gewezen op het inzagerecht is niet gebleken dat belanghebbende daarvan gebruik heeft gemaakt, zodat ook daarom het niet verstrekken van de onderbouwingen van de indexeringspercentages niet kan leiden tot een schending van artikel 7:4, lid 2 en 4, Awb.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
(De griffier is verhinderdDe voorzitter,
deze uitspraak te ondertekenen.)
A.E. Keulemans
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 2 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14 en 4.15
3.Hoge Raad 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:289
4.Vgl. Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.2 en 2.3.3
5.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14