ECLI:NL:GHARL:2024:2837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
21/1504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en toezendplicht gegevens door de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in Woerden. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2019 vastgesteld op € 214.000. Belanghebbende, de eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en stelt dat deze te hoog is vastgesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting is de toezendplicht van de heffingsambtenaar aan de orde gekomen, waarbij belanghebbende aanvoert dat de heffingsambtenaar niet alle relevante gegevens heeft verstrekt die ten grondslag lagen aan de waardebepaling. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden door bepaalde gegevens niet tijdig te verstrekken, maar dat dit niet heeft geleid tot benadeling van belanghebbende. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1504
uitspraakdatum: 23 april 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 23 augustus 2021, nummer UTR 20/3999, in het geding tussen belanghebbende en
De heffingsambtenaar van de gemeente Woerden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 79 B 29 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 214.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in een geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting van de tweeëntwintigste enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] namens belanghebbende, alsmede [naam3] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam4] , taxateur. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof een nader stuk ingediend. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft deze enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben (op voorhand) afgezien van een nadere mondelinge behandeling.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 2006 gebouwd appartement. De woning heeft een oppervlakte van 80 m2 en beschikt over een berging van 5 m2.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 4 april 2020 bezwaar aangetekend tegen de onder 1.1. genoemde beschikking en aanslag. In dit bezwaarschrift is, voor zover relevant, het volgende verzoek opgenomen:
‘Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Ook verzoek ik u het gehanteerde indexeringspercentage, om de waarde van de referentiepanden op waardepeildatum te bepalen, te verstrekken inclusief de onderbouwing van het door u gehanteerde indexeringspercentage. Mocht u in de uitspraak op bezwaar de waarde van het onderhavige object aan de hand van andere referentiepanden dan op het door u verstrekte taxatieverslag onderbouwen dan verzoek ik u in de uitspraak op bezwaar bovenstaande punten van de andere referentiepanden te verstrekken.’
2.3.
In het taxatieverslag dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende heeft toegestuurd, is een toelichting opgenomen waarin over een aantal taxatiebegrippen en over de gang van zaken rondom de taxatie onder meer het volgende is vermeld:
‘Wij moeten alle woningen en andere onroerende zaken elk jaar opnieuw taxeren. Hiervoor gebruiken wij speciale geautomatiseerde systemen. Deze manier van taxeren wordt aangeduid als modelmatige waardebepaling.
(…)
Het kenmerk van deze systemen is dat een computer hiervoor grote hoeveelheden gegevens over de woningmarkt (zoals verkoopprijzen) analyseert. De geanalyseerde gegevens worden gebruikt om voor alle woningen taxatiewaarden te berekenen. Deze berekening gebeurt met de kenmerken die zijn geregistreerd van alle woningen.
(…)
Dankzij de computer kunnen wij een getaxeerde woning in feite vergelijken met alle andere woningen in de gemeente. Meer specifiek: met alle woningen in de gemeente waarvan een verkoopprijs beschikbaar is. Bij de taxatie zijn dus veel meer verkoopprijzen gebruikt dan de verkopen die op dit taxatieverslag zijn vermeld.
(…)
Om alle woningen met elkaar te kunnen vergelijken, beschikken wij (de taxateur) over heldere informatie om te bepalen in welke mate woningen op elkaar lijken. Dit laatste gebeurt zo veel mogelijk op basis van objectieve kenmerken van de woningen zoals type, grootte van de woning, bouwjaar, ligging en grootte van de kavel. Waar nodig worden ook minder objectieve kenmerken (zoals kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning) gebruikt om te vergelijken. Al deze kenmerken worden aangeduid als 'objectkenmerken'. Wij houden deze objectkenmerken steeds actueel.
(…)
De WOZ-waarden die de computer berekent, worden uitgebreid door ons gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd.’
2.4.
Daarnaast heeft de heffingsambtenaar op 19 juni 2020 een e-mail aan belanghebbende gestuurd met hierin de volgende bijlagen: ‘grondstaffels oudewater’, ‘grondstaffels woerden’, ‘taxatiekaart 2020 oudewater’, ‘taxatiekaart 2020 woerden’ en ‘correcties vve woerden’.
2.5.
In het dossier bevindt zich een afdruk van de taxatiekaart van de woning. Deze taxatiekaart bevat een weergave van primaire objectkenmerken, zoals bouwjaar, bouwlaag, inhoud en oppervlakte, en secundaire objectkenmerken van de woning, te weten het liggings, voorzieningen-, kwaliteits- en onderhoudsniveau van de woning. Verder staan op de taxatiekaart enkele primaire objectkenmerken vermeld van vergelijkbare woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht. Daarnaast staan twee modelwaarden van de woning op de taxatiekaart vermeld: € 202.305 per waardepeildatum 1 januari 2018 en € 214.977 per waardepeildatum 1 januari 2019. De modelwaarden voor bijgebouwen bedraagt op de beide waardepeildatums € 2.250.
2.6.
In het beroepschrift in eerste aanleg heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld, dat het door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobject [adres1] 79 B 20 een lagere waarde onderbouwt, dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden, dat bij de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk is hoe er rekening wordt gehouden met het aandeel in de reserve van de VvE en dat de heffingsambtenaar hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden, dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten [adres2] 5 en 7 niet goed vergelijkbaar zijn en dat de ligging van de woning boven een scholencomplex voor geluidsoverlast zorgt. Daarnaast heeft belanghebbende in beroep aangevoerd dat [adres1] 79 A 6 een goed vergelijkbaar pand is en dat de verkoopopbrengst van € 265.000 volgens hem aantoont dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar, op basis van de in de beroepsfase overlegde taxatiematrix en hetgeen ter zitting daarover is toegelicht, de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Tevens heeft de Rechtbank geoordeeld dat met de e-mail met bijlagen, als beschreven onder 2.4., het gebrek dat is ontstaan door het niet verstrekken van de zogenoemde KOUDV- en liggingsfactoren voor de uitspraak op bezwaar is hersteld en met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden gepasseerd. Ten aanzien van de indexeringspercentages heeft de Rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, aangezien er in de bezwaarfase volgens de heffingsambtenaar geen gebruik is gemaakt van indexeringspercentages.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is geschonden en zo ja, welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden. Daarbij staat in hoger beroep tussen partijen vast dat in de bezwaarfase de KOUDV- en liggingsfactoren van de vergelijkingsobjecten, de KOUDV- en liggingscorrecties [1] en de indexeringspercentages [2] inclusief de onderbouwing van die percentages niet door de heffingsambtenaar aan belanghebbende zijn verstrekt. Belanghebbende stelt dat de toezendplicht is geschonden en dat dit moet leiden tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten en het griffierecht in beroep en hoger beroep. Volgens de heffingsambtenaar is met de stukken die hij heeft verstrekt aan de toezendplicht voldaan en is van benadeling van belanghebbende overigens geen sprake.
3.2.
Verder is in geschil de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende bepleit een waarde van € 195.000, de heffingsambtenaar bepleit de beschikte waarde.
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat de grief tegen de correctie vanwege het aandeel in de VvE-reserves per abuis is opgenomen in het hogerberoepschrift, aangezien dat geschilpunt ter zitting van de Rechtbank reeds is ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De bij de waardebeschikking vastgestelde waarde wordt in vele gevallen modelmatig bepaald. De modelmatige waardebepaling wordt in het algemeen nog handmatig gecontroleerd, maar deze controle is noodzakelijkerwijs veelal globaal van karakter.
4.2.
Als tegen de waardebeschikking bezwaar wordt gemaakt, vindt op de grondslag van het bezwaarschrift een heroverweging van de waardebeschikking plaats. [3] In het kader van die heroverweging wordt de bij de waardebeschikking vastgestelde waarde veelal handmatig en individueel gecontroleerd. De bij de modelmatige waardebepaling gehanteerde gegevens worden dan gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd. Ook wordt daarbij gebruik gemaakt van aanvullende gegevens die in de bezwaarfase ter beschikking komen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, wordt de vastgestelde waarde verminderd. [4]
4.3.
Op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ verstrekt de heffingsambtenaar aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. In de praktijk worden veel van die gegevens verstrekt in het taxatieverslag. [5] Die verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in een taxatieverslag dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. [6] Ook overigens kan het een goede behandeling van het bezwaar ten goede komen als deze gegevens in de loop van de bezwaarbehandeling worden verstrekt.
4.4.
Deze bepaling strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. [7] Dat leidt tot een zekere spanning. Het beroep is immers gericht tegen de bij bezwaar gehandhaafde of verminderde waarde, die kan zijn onderbouwd met meer of andere gegevens dan die ten grondslag liggen aan de initiële waardebeschikking. Anderzijds verplicht voornoemd artikel 40 tot verstrekking van de aan de waardebeschikking ten grondslag liggende gegevens, hoewel deze gegevens na de heroverweging in bezwaar niet altijd meer relevant, actueel en volledig zijn. Tezamen met (de motivering [8] van) de uitspraak op bezwaar zullen deze gegevens echter de belanghebbende in staat stellen te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen.
4.5.
Dit alles brengt het Hof tot de slotsom dat de heffingsambtenaar deze gegevens moet verstrekken uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar. Een uitzondering geldt als het verzoek om die gegevens is gedaan op een zodanig tijdstip dat de heffingsambtenaar die gegevens redelijkerwijs niet meer kan verstrekken bij de uitspraak op bezwaar.
Toezendplicht artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden was om, overeenkomstig het verzoek in het bezwaarschrift (zie 2.2.), de KOUDV- en liggingsfactoren, de KOUDV- en liggingscorrecties, de indexeringspercentages en de onderbouwing van de indexeringspercentages aan hem toe te zenden van zowel de woning als van de vergelijkingsobjecten.
4.7.
Bij het beoordelen van de grieven over de schending van de toezendplicht hanteert het Hof het volgende beoordelingskader.
4.8.
De heffingsambtenaar dient op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. [9] Volgens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling worden onderliggende taxatiegegevens niet altijd vastgesteld in een afzonderlijk taxatierapport, terwijl het zonder die gegevens niet mogelijk is om een waarde te bepalen. Uit die geschiedenis volgt verder dat naar het oordeel van de wetgever deze gegevens op verzoek aan de belastingplichtige dienen te worden verstrekt. Het voorschrift van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ strekt ertoe een dergelijke verplichting wettelijk vast te leggen. Die verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in een taxatieverslag dat is vastgesteld in overeenstemming met het modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling). [10] Dit brengt mee dat wanneer degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de waardebeschikking, aan deze persoon een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt. [11] De gevraagde gegevens kunnen eveneens betrekking hebben op de vergelijkingsobjecten die voor de waardevaststelling zijn gebruikt [12] of die door belanghebbende zijn aangedragen. [13]
4.9.
De heffingsambtenaar is op grond van artikel 4, lid 1, onder a, van de Uitvoeringsregeling gehouden de waarde vast te stellen door middel van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Uit de onder 2.3. opgenomen passages uit de toelichting in het taxatieverslag op de modelmatige waardebepaling blijkt dat deze vaststelling van de waarde van woningen door middel van systematische vergelijking geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, waarbij de door de heffingsambtenaar gehanteerde taxatiesoftware een modelwaarde voor alle woningen in de gemeente berekent door rekening te houden met de verschillen in de geregistreerde objectkenmerken, welke berekende waarden worden gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd. Dit veronderstelt dat verschillen in objectkenmerken de berekende modelwaarde beïnvloeden, zodat de heffingsambtenaar moet zorgdragen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens die gebruikt worden bij dit geautomatiseerde proces. [14]
4.10.
Bij de beoordeling of stukken onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen maakt het Hof onderscheid tussen enerzijds de door de heffingsambtenaar aan de taxatiesoftware beschikbaar gestelde gegevens, waar bepaalde keuzes en aannames aan ten grondslag kunnen liggen, en anderzijds de zuiver rekenkundige uitkomsten van de taxatiesoftware.
Primaire objectkenmerken
4.11.
De primaire objectkenmerken zijn de objectief bepaalbare kenmerken van een woning zoals de grootte van de woning en het perceel, het bouwjaar, het adres, het woningtype en de “bijgebouwen”, zoals een garage, tuinhuis, dakkapel of balkon. Bij de berekening van de modelwaarde van een woning maakt de taxatiesoftware gebruik van deze kenmerken en de voor die kenmerken (door taxateurs) bepaalde of (door de taxatiesoftware) berekende (in voorkomend geval afnemende) eenheidsprijzen, zoals bijvoorbeeld een grondstaffel. Dit betekent dat de primaire objectkenmerken en de voor die kenmerken gehanteerde eenheidsprijzen gegevens zijn die aan de waardebepaling ten grondslag liggen.
KOUDV- en liggingsfactoren
4.12.
De secundaire objectkenmerken kunnen zijn onderverdeeld in kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging. Met behulp van deze kenmerken wordt (door taxateurs) een inschatting van de woning of de omgeving van de woning tot uitdrukking gebracht door het toekennen van scores voor die kenmerken, door belanghebbende aangeduid als KOUDV- en liggingsscores. Hetzelfde geldt voor de vergelijkingsobjecten die (al dan niet) ter onderbouwing van de vastgestelde waarde zijn gebruikt. De heffingsambtenaar kent dergelijke scores toe bij het verrichten van de permanente marktanalyse om onderlinge verschillen tussen woningen tot uiting te brengen. Bij de berekening van de modelwaarde van een woning houdt de taxatiesoftware rekening met verschillen tussen deze geregistreerde objectkenmerken. Dit betekent dat bij registratie van de secundaire objectkenmerken gegevens worden gebruikt en aannames en keuzes door de heffingsambtenaar worden gemaakt die aan de waardebepaling ten grondslag liggen.
KOUDV- en liggingscorrecties
4.13.
Bij de berekening van de modelwaarde van een woning past de taxatiesoftware (gemiddelde) correcties (procentueel of nominaal) toe per KOUDV- en liggingsfactor, zodanig dat bij een lagere KOUDV- of liggingsscore een lagere eenheidsprijs voor het woondeel respectievelijk de kavel wordt berekend en een hogere eenheidsprijs bij een hogere score. Deze correcties hangen zo nauw samen met de ingeschatte KOUDV- en liggingsscores, waardoor voor die correcties eveneens geldt dat sprake is van aannames en keuzes van de heffingsambtenaar die aan de waardebepaling ten grondslag liggen, ook als die correcties zuiver rekenkundig door de taxatiesoftware worden bepaald uit de beschikbare marktgegevens.
Indexeringspercentages
4.14.
Naar het Hof begrijpt uit de door de heffingsambtenaar ingediende stukken en zijn verklaringen ter zitting, berekent de taxatiesoftware voor iedere woning in de gemeente op basis van de uitkomsten van de permanente marktanalyse modelwaarden op de waardepeildatum, waarbij niet recent verkochte woningen op systematische wijze worden vergeleken met verkooptransacties die omstreeks de waardepeildatum hebben plaatsgevonden van door de heffingsambtenaar geselecteerde referentiewoningen. Daartoe moet elke referentieverkoop naar de waardepeildatum worden gecorrigeerd met de in de tussentijd voor die woning opgetreden prijsontwikkeling, door belanghebbende aangeduid als indexeringspercentages. Deze prijscorrecties worden door de taxatiesoftware per referentiewoning berekend en kunnen, indien uitgedrukt in een jaarpercentage, voor de betreffende referentieverkopen onderling verschillen, doordat de verkooptransacties op verschillende momenten tot stand komen en de prijsontwikkeling niet gelijkmatig hoeft te verlopen. Uit de verkooptransacties van alle referentiewoningen tezamen kan weliswaar een jaarlijkse (gemiddelde) prijsontwikkeling worden berekend, maar een dergelijk percentage wordt niet gebruikt voor de modelmatige waardebepaling van woningen. Dit betekent dat de indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. De voor een bepaalde referentiewoning gehanteerde prijscorrectie blijkt uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijs en vastgestelde WOZ-waarde van die referentiewoning.
Reikwijdte toezendplicht
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar verplicht is desgevraagd een overzicht te verschaffen van de onder 4.11. tot en met 4.13. besproken primaire en secundaire objectkenmerken van bepaalde, door de belanghebbende in zijn verzoek specifiek aan te wijzen onroerende zaken alsmede van de manier waarop bij de waardebepaling rekening is gehouden met die kenmerken en de onderlinge verschillen. Indexeringspercentages vallen echter niet onder het bereik van de toezendplicht. Dit brengt mee dat de onderbouwingen van die percentages daar evenmin onder vallen.
4.16.
Het Hof merkt op dat het bovenstaande niet tot gevolg heeft dat de heffingsambtenaar bij gelegenheid geen uitleg hoeft te geven over de werking van de gebruikte taxatiesoftware. Dit kan de heffingsambtenaar bijvoorbeeld doen door een verantwoordingsdocument over de werking van de gebruikte taxatiesoftware te publiceren, zoals een toenemend aantal gemeentes doet. De discussie over de uitkomsten van de rekenkundige benadering van de taxatiesoftware en de juistheid van de keuzes, aannames en gegevens die gebruikt worden bij dit geautomatiseerde proces speelt zich echter af in het kader van de aannemelijkheid van de WOZ-waarde en niet in de sfeer van informatievoorziening van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
4.17.
Aan de beperkte reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ doet niet af dat overige gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen zijn in de zin van artikel 7:4, lid 2, en 8:42, lid 1, van de Awb. [15] De strekking van deze bepalingen is immers niet beperkt tot het delen van stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling, maar ziet op alle stukken die de heffingsambtenaar ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [16] De verplichting om in de bezwaarfase, al dan niet door middel van (elektronische) toezending, een afschrift van deze stukken te verstrekken, bestaat volgens de wetsgeschiedenis van artikel 7:4, lid 4, van de Awb echter pas indien gebruik is gemaakt van het inzagerecht. [17]
Gevolgen voor het onderhavige geval
4.18.
Belanghebbende heeft niet betwist dat de taxatiekaart van de woning zich in de bijlagen van de op 19 juni 2020 verstuurde e-mail bevond (zie 2.4.) en daarmee voor de hoorzitting van 25 juni 2020 is verstrekt en niet – zoals door de Rechtbank is geoordeeld - erna. Naar oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de taxatiekaart echter niet aan de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voldaan, nu met de taxatiekaart niet de KOUDV- en liggingsfactoren en -correcties van de vergelijkingsobjecten aan belanghebbende zijn verstrekt, terwijl deze gegevens ten grondslag hebben gelegen aan de waardering van de woning. Belanghebbende heeft een voldoende specifiek verzoek om deze gegevens gedaan.
4.19.
Volgens belanghebbende is hij door de schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet in de gelegenheid gesteld om de onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning in de bezwaarfase te controleren. Hierdoor zag belanghebbende zich genoodzaakt om beroep in te stellen. Belanghebbende verbindt hieraan het gevolg dat de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in beroep en hoger beroep.
4.20.
De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting bij het Hof op de volgende standpunten gesteld. Ten aanzien van de schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ stelt de heffingsambtenaar dat aangezien de hoorzitting heeft plaatsgevonden nadat de in 2.3 en 2.5 bedoelde gegevens waren verstrekt en belanghebbende toen niet nogmaals om de ontbrekende gegevens heeft gevraagd, niet kan worden gezegd dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Daarbij verwijst de heffingsambtenaar naar een uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland. [18] Voorts stelt de heffingsambtenaar dat in het geval het Hof een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vaststelt, daar geen benadeling van de belanghebbende uit voortkomt doordat de hierdoor ontstane informatieachterstand is hersteld in beroep. Daarbij merkt de heffingsambtenaar op dat de gemachtigde van belanghebbende in staat was om op basis van de verstrekte informatie de marktwaarde van de woning te controleren.
4.21.
Het Hof oordeelt als volgt. Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens na een voldoende specifiek verzoek te verstrekken. [19] Dat zou anders zijn indien belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had ingetrokken. [20] Dat is hier echter niet aan de orde. Het voorgaande betekent dat belanghebbende in beroep terecht klaagde dat de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden.
4.22.
Nu sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, komt het Hof aan de vraag toe welke gevolgen aan deze schending dienen te worden verbonden. Als uitgangspunt hierbij geldt dat bij een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ de rechter bevoegd, maar niet verplicht is om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Indien, zoals in dit geval, in hoger beroep wordt geklaagd over een door de Rechtbank toegekende of afgewezen proceskostenvergoeding, toetst het Hof ten volle de proceskostenvergoeding van de vorige procesfase. [21]
4.23.
Het Hof ziet aanleiding het gebrek dat door de schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is ontstaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd (zie 2.6.), acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof ziet namelijk geen verband tussen de niet-verstrekte gegevens en de stelling dat de vergelijkingsobjecten [adres2] 5 en 7 niet goed verglijkbaar zijn of dat de [adres1] 79 A 6 een beter vergelijkbaar pand is. Voornamelijk het door belanghebbende aangedragen alternatieve vergelijkingsobject geeft weer dat belanghebbende op basis van eigen onderzoek aanleiding zag om beroep in te stellen, ongeacht de informatie die de heffingsambtenaar hiertegenover zet. Daarom ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht. Aannemelijk is dat belanghebbende die kosten ook zou hebben gemaakt wanneer de toezendplicht niet zou zijn geschonden.
WOZ-waarde
4.24.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [22] De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Voor het antwoord op de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
4.25.
In hoger beroep bepleit belanghebbende voor de woning een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.26.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegde taxatiematrix. Hierin is de waarde van de woning op € 214.890 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht. Deze waardematrix bevat, voor zover relevant, een oordeel over de secundaire objectkenmerken (door de taxateur tot uiting gebracht in bouwkundige staat, kwaliteit, staat van onderhoud, uitstraling en ligging) van de woning en de vergelijkingsobjecten, alsmede onderdeelwaardes en een prijs per eenheid per onderdeel van de woning en de vergelijkingsobjecten. In de waardematrix staan de volgende gegevens vermeld van de woning en de vergelijkingsobjecten, alle appartementen in [woonplaats] :
  • woning van belanghebbende,bouwjaar 2006, bruto oppervlak 80 m2 met een woningwaarde per m2 van € 2.658, een berging van 5 m2 met waarde per m2 van € 450, gemiddeld voor alle secundaire objectkenmerken,
  • [adres1] 79 A 6, bouwjaar 2006, verkocht op 26 augustus 2019 voor € 262.424, bruto oppervlak 81 m2 met een woningwaarde per m2 van € 2.918, een berging van 5 m2 met waarde per m2 van € 450, een beter dan gemiddelde kwaliteit en gemiddeld voor de overige secundaire objectkenmerken,
  • [adres1] 79 B 20, bouwjaar 2006, verkocht op 22 maart 2018 voor € 233.601, bruto oppervlak 90 m2 met een woningwaarde per m2 van € 2.738, een berging van 5 m2 met waarde per m2 van € 450, gemiddeld voor alle secundaire objectkenmerken,
  • [adres3] 229, bouwjaar 2008, verkocht op 29 augustus 2018 voor € 260.076, bruto oppervlak 81 m2, waarbij het Hof opmerkt dat in de matrix kennelijk bij vergissing 91 m2 vermeld staat, met een woningwaarde per m2 van € 3.186, een berging van 4 m2 met waarde per m2 van € 450, een parkeerplaats met een waarde van € 10.000, een beter dan gemiddelde kwaliteit en gemiddeld voor de overige secundaire objectkenmerken.
4.27.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Gezien het soort object, de locatie, het bouwjaar, de oppervlakte en de overige kenmerken, zijn de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning om hieruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de gezochte waarde. Bij de herleiding van de waarde van de woning uit de naar de waardepeildatum gecorrigeerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, heeft de taxateur voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen.
4.28.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Voor de twee vergelijkingsobjecten met een beter dan gemiddelde kwaliteit, [adres1] 79 A 6 en [adres3] 229, is een geanalyseerde woningwaarde per m² berekend van € 2.918 respectievelijk € 3.186, terwijl voor de waardebepaling van de woning is gerekend met een prijs per m² van € 2.658. Daarmee is bij de waardering van de woning gerekend met een eenheidsprijs die € 260 per m² (10%) respectievelijk € 528 per m² (20%) lager is dan bij die appartementen met een nagenoeg gelijk bruto oppervlak. Verder is de woning vergeleken met [adres1] 79 B 20 met dezelfde kwaliteitsscore als de woning. Bij een 10 m2 groter bruto oppervlak is voor dit vergelijkingsobject een woningwaarde berekend van € 2.738 per m². Daarmee is bij de waardering van de woning gerekend met een lagere eenheidsprijs van € 80 per m². Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de waardematrix aannemelijk gemaakt dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen in kwaliteit tussen de woning en de betreffende vergelijkingsobjecten.
4.29.
Het Hof merkt hierbij nog op dat (de beoordeling van) de onderbouwing van de waarde moet worden onderscheiden van de discussie over de waardegegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de waardevaststelling als zodanig, en daarmee vallen onder de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. In het kader van een dergelijke onderbouwing in (hoger) beroep door de heffingsambtenaar is veelal sprake van maatwerk met een door een taxateur opgesteld taxatierapport of -matrix waarin de waarde wordt gezocht door vergelijking met een beperkt aantal verkochte objecten, terwijl bij de modelmatige waardering die resulteert in een waardebeschikking doorgaans veel meer verkooptransacties zijn gebruikt dan alleen de evenbedoelde selectie. Daardoor hoeft de doorwerking in de waarde van verschillen in KOUDV- en/of liggingsfactoren en de daarmee samenhangende (procentuele of nominale) correcties rekenkundig niet exact herleidbaar te zijn uit de verkoopcijfers van het beperkte aantal vergelijkingsobjecten die door de taxateur zijn geselecteerd. Een taxatierapport of -matrix is immers een onderbouwde schatting van de gezochte waarde door een ter zake deskundige taxateur. Dit neemt niet weg dat de taxateur, in het licht van de betwisting door een belanghebbende, voldoende inzicht moet geven in hoe hij tot die schatting van de waarde is gekomen. Op grond daarvan kan de rechter oordelen of de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. In dit geval heeft de taxateur daaraan voldaan door te wijzen op de verschillen in KOUDV-factoren en de woningwaarden die hij uit de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten heeft herleid.
4.30.
Uit de waardematrix blijkt dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum zijn gecorrigeerd voor de in de tussentijd voor de betreffende woningen opgetreden prijsontwikkeling. De waarde van de woning is bepaald met gecorrigeerde eenheidsprijzen die zijn gebaseerd op (onder meer) die verkooptransacties. Onder 4.14. heeft het Hof aannemelijk geacht dat deze voor elke verkochte woning afzonderlijk bepaalde prijscorrecties, zuiver rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. Belanghebbende heeft niets aangedragen op grond waarvan aan de toegepaste correcties naar de waardepeildatum moet worden getwijfeld. Gelet daarop behoefden die correcties naar het oordeel van het Hof geen (nadere) onderbouwing.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. J van de Merwe en mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024
De griffier, De voorzitter,
J. Hollander J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 april 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.KOUDV- en liggingscorrecties: verdiscontering van de verschillen in de betreffende factoren bij de bepaling van de eenheidsprijzen van de woningdelen (KOUDV) respectievelijk de kavel (ligging).
2.De correcties van verkoopdatum naar waardepeildatum voor de prijsontwikkeling van verkooptransacties waarmee de heffingsambtenaar de waardering onderbouwt.
3.Artikel 7:11, lid 1, van de Awb.
4.Artikel 7:11, lid 2, van de Awb.
5.Artikel 20, tweede lid, van de Wet WOZ jo. artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken jo artikel 6 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.
6.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.2.
7.Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o. 3.2 en Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 4.3.2.
8.Artikel 7:12, lid 1, van de Awb.
9.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.1.
10.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.1 en 3.2.2.
11.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.
12.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.5.
13.Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gelezen in verbinding met HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o. 3.2.
14.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.3.
15.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.3.
16.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2.
17.Hoge Raad 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:289, r.o. 4.2.1.
18.Rechtbank Midden-Nederland 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890.
19.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794.
20.Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571.
21.Hof Arnhem-Leeuwarden 5 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7555, r.o. 4.4.
22.Kamerstukken II, 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.