In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de gemeente Hattem, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. Het geschil betreft de waardevaststelling van een zorgcentrum, gelegen aan [adres1] 36 te [plaats1], voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van het object vastgesteld op € 3.330.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 29 november 2023 zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar de marktwaardesystematiek en de gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW) door elkaar had gehaald. Het Hof oordeelde dat de waarde van het object op basis van de GVW moest worden vastgesteld, zoals ook in de Wet WOZ is voorgeschreven. Het Hof volgde de heffingsambtenaar in zijn waardebepaling en oordeelde dat de restwaarde van het paviljoen, dat deel uitmaakt van het zorgcentrum, correct was vastgesteld volgens de Taxatiewijzer.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de restwaarde van het paviljoen op 10% van de brutovervangingswaarde moest worden vastgesteld. De heffingsambtenaar had zijn waardebepaling voldoende onderbouwd met referenties en taxaties. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.