ECLI:NL:GHARL:2024:7762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.344.483
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in civiele zaak na echtscheiding

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, dat op 27 maart 2024 is uitgesproken. De rechtbank had [appellant] veroordeeld om medewerking te verlenen aan de waardering van bepaalde vermogensbestanddelen die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. [geïntimeerde] meent dat [appellant] relevante vermogensbestanddelen heeft verzwegen en heeft daarom gevorderd dat hij deze informatie verstrekt. De rechtbank heeft [geïntimeerde] gedeeltelijk in het gelijk gesteld en [appellant] veroordeeld tot het verstrekken van informatie over onder andere levensverzekeringen en pensioenen, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor het geval hij hieraan niet voldoet.

In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingediend om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen totdat het hof een beslissing in de hoofdzaak heeft genomen. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Het hof overweegt dat de uitspraak van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wat betekent dat deze kan worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing.

Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de tenuitvoerlegging van het vonnis in ernstige financiële problemen komt. De rechtbank heeft gemotiveerd dat [appellant] gehouden is om de gevraagde informatie te verstrekken, en het hof ziet geen reden om hieraan te twijfelen. De vordering van [appellant] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.483
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/548610
arrest in het incident van 17 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
die eiser is in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M. Amrani
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die verweerster is in het incident
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht op 27 maart 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellant]
  • de memorie van grieven van [appellant] , tevens conclusie in het incident
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde]
Hierna heeft het hof arrest bepaald in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Bij beschikking van 21 januari 2019 heeft de
rechtbank de echtscheiding tussen hen uitgesproken en de wijze van verdeling van de
ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld. [geïntimeerde] meent dat [appellant] relevante vermogensbestanddelen (waaronder meerdere polissen) die tot de huwelijksgemeenschap behoren, heeft verzwegen, waardoor die ten onrechte niet zijn betrokken bij de eerdere verdeling van de gemeenschap en wil alsnog inzage verkrijgen in de waarde van deze vermogensbestanddelen. Daarom heeft zij in deze procedure gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de waardering van bepaalde vermogensbestanddelen door overlegging van bepaalde bescheiden. [appellant] betwist vermogensbestanddelen te hebben verzwegen en is niet bereid de gevraagde medewerking te verlenen of de gevraagde gegevens te verstrekken.
2.2.
De rechtbank heeft [geïntimeerde] gedeeltelijk in het gelijk gesteld en [appellant] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de waardering van:
  • de levensverzekering bij [naam1] met nummer [nummer1]
  • de lijfrentepolis bij [naam1] met nummer [nummer2]
  • het pensioen bij de [naam1] met nummer [nummer3] ( [naam2] )
  • het pensioen [naam3] ,
door overlegging van de onderliggende verificatoire bescheiden waaruit de waarde van deze
vermogensbestanddelen en aanspraken van [geïntimeerde] kunnen worden vastgesteld en daartoe
alle benodigde handelingen te verrichten, waaronder mede begrepen de overlegging van de
informatie genoemd in het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze
zaak van 6 september 2023. Tevens is [appellant] veroordeeld om een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hiervoor uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000 is bereikt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en vordert daarnaast in dit incident dat de uitvoerbaarheid van het vonnis wordt geschorst, totdat in hoger beroep door het hof is beslist.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de vordering van [appellant] tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis afwijzen. Het hof zal zijn beslissing hieronder toelichten.
3.2.
De uitspraak is (voor een deel) uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die nu is, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de uitspraak verbinden. [1] Omdat de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal het hof bij de beoordeling van de vordering van [appellant] alsnog de belangen van partijen afwegen en zijn oordeel motiveren.
3.3.
[appellant] stelt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis totdat in hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dat het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. [appellant] draagt daartoe het volgende aan. Hij dreigt door de tenuitvoerlegging van het vonnis zijn koopwoning kwijt te raken en op straat te komen te staan, met alle negatieve gevolgen voor zijn gezondheid van dien. [appellant] is op leeftijd en heeft verschillende fysieke klachten, waaronder een hartkwaal. De financiële prikkel die [appellant] dwingt de door [geïntimeerde] gevraagde informatie te overleggen, is volgens [appellant] onrechtvaardig. [geïntimeerde] woont in de voormalige echtelijke woning, dat is een riante hoekwoning, voorzien van alle comfort die mede door de financiële inbreng van [appellant] tot stand is gekomen. [appellant] zelf is daarentegen straks waarschijnlijk genoodzaakt om zijn kleine recreatieappartement, waarin hij momenteel woont, te verkopen als gevolg van de uitkomst van deze procedure. Hij zal vervolgens niet in staat zijn andere woonruimte te betalen vanwege het lage pensioen waarop [geïntimeerde] beslag heeft gelegd. Deze gevolgen voor [appellant] staan in geen verhouding tot de relatief kleine vorderingen van [geïntimeerde] , namelijk het verschaffen van informatie over een polis en twee kleine pensioenen. [geïntimeerde] heeft bovendien geen belang (meer) bij executie van het vonnis, omdat [appellant] alle relevante informatie al heeft verstrekt. Ook heeft [appellant] zich bereid verklaard om zich in te zetten om de ontbrekende informatie te verstrekken dan wel [geïntimeerde] daartoe te machtigen.
3.4.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat zijn belang om de situatie te houden zoals die nu is, zwaarder weegt dat het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het standpunt van [appellant] komt er in wezen op neer dat hij alle stukken waarover hij beschikt heeft verstrekt, zodat hij dus niet aan de veroordeling kan voldoen en dat de aan de veroordeling verbonden dwangsom zijn doel daarmee voorbij schiet terwijl [appellant] door het verbeuren van de dwangsom in financiële problemen raakt. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De rechtbank heeft in het vonnis van 27 maart 2024 gemotiveerd dat en waarom [appellant] gehouden is bescheiden over te leggen. [appellant] heeft in een daarop volgend kort geding geprobeerd executie van de dwangsommen te staken, maar de voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 28 juni 2024 geoordeeld dat [appellant] nog niet heeft voldaan aan het vonnis van de bodemrechter en dat [geïntimeerde] dus nog steeds belang heeft bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis. Tegen de achtergrond van dat vonnis had het op de weg van [appellant] gelegen om zijn stelling dat hij niet aan het vonnis van 27 maart 2024 kan voldoen, in het kader van dit incident gespecificeerd te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Het belang van [geïntimeerde] dat er (uitvoerbaar bij voorraad) een financiële prikkel aan de veroordeling tot verstrekking van bescheiden is verbonden, weegt bij die stand van zaken zwaarder. [appellant] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat hij door de tenuitvoerlegging van het vonnis gedwongen wordt zijn woning te verkopen en op straat komt te staan. [appellant] heeft ten slotte niet duidelijk gemaakt waarom zijn gezondheidsproblemen tenuitvoerlegging van het vonnis bezwaarlijk maken. Dat [geïntimeerde] alleen procedeert en executeert om [appellant] dwars te zitten (en zo haar rechten misbruikt) is, gelet op de belangen die op het spel staan, niet gebleken. Of de rechtbank [appellant] terecht veroordeeld heeft de gevraagde informatie te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom en of [appellant] de gevraagde gegevens al heeft verstrekt, zal te zijner tijd worden beoordeeld door het hof in de hoofdzaak en leent zich dus niet voor beoordeling in dit incident.
De conclusie
3.5.
Het hof wijst de incidentele vordering af. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in het incident veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.6.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerde] ter hoogte van:
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, K. Mans en G.R. den Dekker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.