ECLI:NL:GHARL:2024:885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
21/1544
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en de verstrekking van gegevens op grond van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht was vastgesteld op € 291.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 januari 2024 heeft belanghebbende het geschil beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar had wel enkele gegevens verstrekt, maar belanghebbende betwistte of dit voldoende was. Het Hof oordeelde dat, zelfs als er sprake was van een gebrekkige informatieverstrekking, dit niet van doorslaggevende betekenis was voor het instellen van hoger beroep. Het Hof concludeerde dat belanghebbende ook zonder deze schending in hoger beroep zou zijn gegaan.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1544
uitspraakdatum: 6 februari 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2021, nummer UTR 21/786, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 291.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur, en [naam4] .

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een bovenwoning uit 1920 met een gebruiksoppervlakte van 91 m2.

3.Geschil

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het geschil beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens te verstrekken waar om was verzocht. De grieven met betrekking tot de waarde heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Voor zover het gegevens betreft die aan de vastgestelde waarde ten grondslag hebben gelegen, was de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden aan dat verzoek van belanghebbende te voldoen door een afschrift van die gegevens te verstrekken.
4.2.
Naar aanleiding van het verzoek heeft de heffingsambtenaar verschillende gegevens aan belanghebbende verstrekt, waaronder een taxatieverslag waarin de (secundaire) objectkenmerken ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’ zijn vermeld van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten. Verder zijn van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten de objectonderdelen gegeven. Bij uitspraak op bezwaar is voorts het indexeringspercentage gegeven met een uitleg hoe dat percentage is bepaald.
4.3.
Of de heffingsambtenaar met het verstrekken van die gegevens (volledig en tijdig) heeft voldaan aan het verzoek van belanghebbende, kan naar het oordeel van het Hof in dit geval in het midden blijven. Voor zover die informatieverstrekking door de heffingsambtenaar al gebrekkig zou zijn en daardoor sprake is van een schending van artikel 40, lid 2 , van de Wet WOZ, ziet het Hof geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het door hem betaalde griffierecht (vergelijk Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 4.3.2). In (hoger) beroep - tot aan de zitting van het Hof - heeft belanghebbende in de kern de door de heffingsambtenaar toegepaste (modelmatige) vergelijkingsmethode verworpen en betoogd dat voor de waardebepaling moet worden uitgegaan van het naar de waardepeildatum geïndexeerde eigen aankoopcijfer uit september 2017. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat een eventueel gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest om (hoger) beroep in te stellen. Verondersteld moet worden dat belanghebbende ook (hoger) beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.
De griffier, De voorzitter,
C.M.R. Bouwman V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 februari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.