ECLI:NL:GHARL:2025:1140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.342.598
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetaling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2024 aangevochten, waarin de man, verweerder in hoger beroep, was verplicht om kinderalimentatie te betalen. De procedure in hoger beroep is gestart na een eerdere beschikking waarin de man was vrijgesteld van het betalen van kinderalimentatie voor een bepaalde periode en de bedragen die hij moest betalen waren verlaagd. De vrouw verzocht het hof om de kinderalimentatie te verhogen naar € 313,- per maand per kind, terwijl de man in incidenteel hoger beroep verzocht om de alimentatie op nihil vast te stellen. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 25,- per kind per maand, met de bepaling dat de vrouw teveel ontvangen alimentatie moet terugbetalen voor zover de man meer heeft betaald dan € 83,- per maand. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in staat is om meer inkomen te genereren dan zijn uitkering, en dat de vrouw met haar draagkracht niet volledig kan voorzien in de behoefte van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.598
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561091)
beschikking van 27 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.L. Vermeer.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juni 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Vermeer van 7 november 2024 met producties en
  • een journaalbericht van mr. Drenth van 7 november 2024.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 12 augustus 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 augustus 2020 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [plaats1] ,
over wie de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Bij het ouderschapsplan van 13 juli 2020 zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (kinderalimentatie) aan de vrouw zal betalen van € 250,- per kind per maand. Later hebben de man en de vrouw de kinderalimentatie gewijzigd naar een bedrag van € 400,- per maand voor beide kinderen. De kinderalimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2023 ingevolge de wettelijke indexering € 421,46 per maand, met ingang van 1 januari 2024 € 447,59 en met ingang van 1 januari 2025 € 476,68.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de man:
  • over de periode van 4 augustus 2023 tot 1 januari 2024 geen kinderalimentatie aan de vrouw hoeft te betalen;
  • met ingang van 1 januari 2024 tot 1 april 2024 € 56,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen;
  • met ingang van 1 april 2024 tot de zorgregeling met de kinderen volledig is hervat € 79,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en wanneer de zorgregeling volledig is hervat € 29,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 april 2024. Deze grief ziet op de draagkracht (verdiencapaciteit) van de man. De vrouw verzoekt het hof – na gedeeltelijke intrekking van haar hoger beroep bij voornoemd journaalbericht van 7 november 2024 - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2024 – ten minste - € 313,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, althans een hogere kinderalimentatie dan de in de bestreden beschikking vastgestelde bedragen.
4.3
De man voert verweer en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet ook op zijn draagkracht (verdiencapaciteit).
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep het door de vrouw ingestelde hoger beroep af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof opnieuw bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 april 2024 € 32,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan hem (de man) dient te voldoen en de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2024 op nihil vast te stellen.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de man en zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover die beschikking betrekking heeft op de periode tot 1 april 2024. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover die beschikking betrekking heeft op de periode vanaf 1 april 2024 en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vaststellen op een bedrag van € 25,- per kind per maand. Het hof licht dit als volgt toe.
5.2
De bij de bestreden beschikking vastgestelde en naar 2024 geïndexeerde behoefte van € 336,- per kind per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
5.3
Anders dan de vrouw is het hof met de rechtbank van oordeel dat de man niet in staat moet worden geacht is om hetzelfde inkomen te verdienen als hij vroeger had toen hij nog vrachtwagenchauffeur was. Gebleken is dat de man inmiddels drie maal een burn-out heeft gehad; zijn huisarts spreekt van een chronische burn-out. Uit het door de man overgelegde arbeidsdeskundig re-integratieadvies van ArdoSZ (productie IV), de stukken van de UWV (productie I) en uit de beschreven, mislukte pogingen te re-integreren is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de man op 1 april 2024 en ook op dit moment niet in staat moet worden geacht meer inkomen uit arbeid te genereren dan de ZW-uitkering die hij met ingang van 1 april 2024 ontvangt. Zijn contract als begeleider bij [naam1] – een functie die hij sinds januari 2024 bekleedde - is na 19 maart 2024 niet verlengd nadat hij zich ziek had gemeld.
Het is op dit moment onzeker of de man in de toekomst wel weer in staat zal zijn inkomen (uit arbeid) te genereren. Het hof gaat daarom uit van de ZW uitkering van de man zoals die uit de uitkeringsstroken blijkt: over september 2024 van € 370,65 bruto/€ 297,37 netto per week. Dat bedrag stemt overeen met de op die stroken vermelde cumulatieve bedragen. Daarbij gaat het hof uit van SV-loon minus inhoudingen gedeeld door het aantal dagen (130) in het tijdvak maal 5 om tot een weekloon te komen: [(€ 9.491,95 - € 1.822,54) ÷ (130 dagen)] x 5 = € 294,98 Volgens de draagkrachttabel 2024 heeft de man dan de (minimale) draagkracht van € 50,- per maand.
Het hof houdt geen rekening met zorgkorting nu op de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen zorgregeling is met de kinderen, niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen, en de man ter mondelinge behandeling zijn verzoek om de alimentatie te verlagen vanwege zorgkorting heeft ingetrokken.
5.4
De man heeft in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep verzocht om een bijdrage ten laste van de vrouw vast te stellen van € 32,- per maand.
Het hof zal dit verzoek evenwel afwijzen, nu de man naast de door hem te betalen kinderalimentatie van € 50,- per maand geen kosten heeft voor de kinderen en de vrouw met haar draagkracht van € 589,- per maand (zoals door de rechtbank berekend) en de bijdrage van de man: samen € 639,- niet volledig in de behoefte van de kinderen: € 672,- (zie hiervoor onder 5.2) kan voorzien.
5.5
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij bij was met de betaling van de kinderalimentatie tot dat moment. De vrouw heeft dat erkend.
Dat betekent dat de man met ingang van 1 april 2024 € 108 per maand boven zijn draagkracht is belast. Indien de vrouw het teveel betaalde in zijn geheel zou moeten terugbetalen, komen de kinderen € 33 per maand tekort. Daarom zal het hof bepalen dat de vrouw de vanaf 1 april 2024 tot heden teveel ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen voor zover de man meer heeft betaald dan € 83 per maand. De man mag het aldus teveel betaalde verrekenen met de maandelijkse termijnen tot het gehele bedrag is verrekend. Daarna dient hij de bij deze beschikking bepaalde kinderalimentatie van € 25 per kind per maand weer volledig te voldoen.
5.6
Omdat de man met een bijdrage van € 25,- per kind per maand al maximaal wordt belast en de minimale bijdrage ook in 2025 € 50,- voor twee of meer kinderen is, zal het hof de bijdrage niet indexeren op- de voet van artikel 1: 402a BW. Ook in 2025 blijft de bijdrage dus € 25,- per kind per maand.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2024, voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2024 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de vanaf 1 april 2024 tot heden teveel ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen voor zover de man meer heeft betaald dan € 83,- per maand;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en K. Hermsen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 27 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.