ECLI:NL:GHARL:2025:1292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.338.983/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrecht van de vrouw op de huwelijksgemeenschap in letselschadezaak na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van de echtscheiding tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw heeft een letselschade-uitkering ontvangen en stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap van € 185.130,55, omdat zij verknochte gelden uit deze uitkering heeft besteed. De rechtbank heeft eerder bepaald dat zij recht heeft op een vergoeding van € 20.000,-. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de vrouw een deel van de schadevergoeding, namelijk € 20.000,-, kan identificeren als verknocht en dat dit bedrag buiten de gemeenschap valt. Echter, het hof wijst de rest van de vordering van de vrouw af, omdat zij niet voldoende heeft aangetoond dat de overige verknochte gelden nog identificeerbaar zijn. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de vrouw af, waarbij elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.983/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 222503)
arrest van 4 maart 2025
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
hierna:
‘de vrouw’,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Dokkum,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
hierna:
‘de man’,
advocaat: mr. G. Raaben te Assen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het (tussen)vonnis dat de rechtbank op 20 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
de dagvaarding in hoger beroep met de memorie van grieven;
de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
een journaalbericht namens de man van 14 oktober 2024 met bijlagen;
het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 14 januari 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen waren met elkaar gehuwd. Zij procederen over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. Het gaat in deze procedure bij het hof alleen om de vraag of de vrouw een vergoedingsrecht van € 185.130,55 heeft op de huwelijksgemeenschap vanwege de besteding van aan haar verknochte gelden uit een letselschade uitkering. De rechtbank heeft bepaald dat zij recht heeft op vergoeding van € 20.000,-. Het hof zal het bestreden vonnis op dat punt vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw betreffende de vergoedingsrechten ten aanzien van de schadevergoeding geheel afwijzen. Dat wordt hierna uitgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1982 met elkaar gehuwd in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen.
3.2
De vrouw heeft op 19 juli 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 1 november 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 13 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De huwelijksgoederengemeenschap van partijen is op 19 juli 2022 ontbonden. Tot die gemeenschap behoren: de woning van partijen, de aandelen in [naam1] B.V. (een holding die alle aandelen houdt in [naam2] B.V.), de eenmanszaak [naam3] , de inboedel, de auto’s en de bankrekeningen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw heeft – voor zover hier van belang - bij de rechtbank gevorderd dat de rechtbank een verdeling vaststelt waarbij zij een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van € 185.130,55.
4.2
De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – onder 5.1 bepaald dat de vrouw een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van € 20.000,- en heeft de rest van het gevorderde afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat tegen dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
4.3
De vrouw wil in hoger beroep dat de afwijzing van de rest van haar vergoedingsrecht wordt vernietigd en dat alsnog bepaald wordt dat zij een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van € 185.130,55.
4.4
De man wil afwijzing van de vordering van de vrouw in hoger beroep en een veroordeling van de vrouw in de proceskosten van haar hoger beroep. De man wil in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep dat de vordering van de vrouw tot vaststelling van een vergoedingsrecht alsnog helemaal wordt afgewezen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep. Daartegen voert de vrouw weer verweer.

5.Het oordeel van het hof

5.1
Partijen verschillen van mening over de vragen (1) óf en in hoeverre de schadevergoeding van de vrouw verknocht is en buiten de ontbonden en te verdelen gemeenschap van goederen valt en (2) of haar in verband daarmee een vergoedingsrecht op de gemeenschap toekomt. Het hof zal beginnen met beantwoording van de eerste vraag voordat het hof toekomt aan de tweede.
5.1
De vrouw is op 18 juni 2014 betrokken geweest bij een verkeersongeval en ten gevolge van het ongeval heeft zij een schadevergoeding ontvangen van in totaal € 315.250,-. Uit de door de vrouw overgelegde vaststellingsovereenkomst die zij heeft gesloten met [naam4] blijkt dat dit bedrag als volgt is samengesteld:
  • smartengeld € 30.000,-;
  • verlies van arbeidsvermogen € 135.000,-;
  • huishoudelijke hulp en verlies van zelfwerkzaamheid € 135.000,-;
  • en overige kosten (reis, medische en rechtsbijstand of andere kosten) € 15.250,-.
De schadevergoeding is ontvangen vóór de ontbinding van de gemeenschap.
5.1
Partijen waren in de algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in die gemeenschap voor zover die verknochtheid zich daartegen niet verzet (artikel 1:94 lid 3 BW (oud).
5.1
Of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan aan een van de echtgenoten is verknocht, en zo ja in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed dan wel de schuld in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed of die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. [1]
5.1
Een aanspraak op letselschadevergoeding zoals de vrouw die heeft gehad is verknocht voor zover die schade betreft die zij na ontbinding van de huwelijksgemeenschap zal lijden. In dit geval is de vergoeding in geld uitbetaald. Ook dat geldbedrag kan verknocht zijn
“voor zover het daarmee gemoeide bedrag nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten is te identificeren”. [2]
5.1
Partijen zijn het erover eens dat het smartengeld van € 30.000,- verknocht is. Zij zijn het ook erover eens dat van de rest van de letselschade-uitkering een deel van € 155.130,55 ziet op schade die de vrouw na ontbinding van de huwelijksgemeenschap zal lijden en ook verknocht is.
5.1
Partijen zijn het ook erover eens dat van die verknochte gelden op de peildatum van 19 juli 2022 nog een bedrag van € 20.000,- resteert op een bankrekening van de vrouw en dat dat bedrag verknocht is en buiten de gemeenschap valt. Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of ook de rest van het bedrag van € 185.130,55 oftewel € 165.130,55 op de peildatum nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten te identificeren is.
5.1
Op de peildatum is niet meer als verknocht identificeerbaar aanwezig een bedrag van € 20.000,- dat ten laste van de verknochte gelden aan de kinderen is geschonken. Daarnaast is een deel van de gelden van de schadevergoeding, dat overigens niet nader is gespecificeerd, consumptief besteed en verbruikt en ook dat deel is daarom niet langer identificeerbaar als verknocht aanwezig.
5.1
De vrouw heeft in het licht van het verweer van de man niet voldoende onderbouwd gesteld wat er met de rest van de verknochte gelden is gebeurd en waar zij aanwijsbaar nog aanwezig zijn gebleven of waaraan zij besteed zijn, zodat het hof (reeds) daarom niet kan vaststellen dat zij als zodanig in het vermogen nog te identificeren zijn en buiten de (te verdelen) gemeenschap vallen. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.1
Weliswaar heeft de vrouw onbestreden gesteld dat een groot deel van de gelden van de schadevergoeding door de man zijn overgemaakt naar zakelijke bankrekeningen van ondernemingen van de man, maar zij legt niet goed uit dat die verknochte gelden in de ondernemingen dan wel elders op de peildatum nog identificeerbaar aanwezig zijn (geweest). Dat is ook niet komen vast te staan. De vrouw stelt weliswaar dat de gemeenschap of de man nog een vordering heeft op de bv (‘s) en dat die betaald moet worden zodat de gelden alsnog overeenkomstig hun bestemming uitgegeven kunnen worden, maar het hof kan uit de ingebrachte jaarrekening 2022 van Watercourse B.V. die een rekening-courant schuld aan de man vermeldt, noch uit andere stukken, opmaken dat dat verknocht geld betreft. Dat de vrouw of de man een vordering (ter zake van verknocht geld) heeft op [naam2] B.V. blijkt evenmin uit de overgelegde stukken van die onderneming.
De man heeft onbetwist gesteld dat partijen een deel van de gelden van de schadevergoeding ter besparing van BTW via de onderneming(en) hebben uitgegeven, zoals voor het opknappen van het erf, voor de badkamer van de woning, voor de boiler, voor een pipowagen, voor een belastingschuld, voor een factuur van een belastingadviseur en voor drie reizen die zij hebben gemaakt. Wat er verder met de verknochte gelden is gebeurd en/of waaraan de verknochte gelden door of via de ondernemingen verder zijn besteed, heeft de vrouw niet gesteld.
5.1
Gelet op het voorgaande kan het hof van een bedrag van € 20.000,- vaststellen dat het nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten te identificeren is en
buiten de ontbonden (en te verdelen) gemeenschap valt, maar niet van de rest van de verknochte gelden.
5.1
Vervolgens rijst de vraag of de vrouw een vergoeding toekomt. De vrouw stelt onder verwijzing naar HR 5 april 2019 [3] dat ze een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft omdat de verknochte gelden ten gunste van de gemeenschap zijn gekomen. De vrouw stelt dat de besteding van verknochte gelden niet anders dient te worden behandeld dan de besteding van geclausuleerde geërfde of geschonken bedragen en dat niet van belang is of ze zijn besteed overeenkomstig de bestemming die ze verknocht maken. De man bestrijdt dat.
5.1
Vergoedingen kunnen ontstaan bij vermogensverschuivingen tussen echtgenoten onderling of tussen een van de echtgenoten en een tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft door de overmaking van de verknochte gelden op de gezamenlijke rekening een vordering op de bank gekregen ter grootte van de verknochte gelden. Door die overmaking ontstaat – anders dan de vrouw wil – geen vermogensverschuiving tussen haar vermogen en de huwelijksgemeenschap. Het verknochte geld kan immers op dat moment nog worden onderscheiden van de andere op de bankrekening aanwezige gelden en is redelijkerwijs nog als zodanig te identificeren in het vermogen van de echtgenoten.
Zijn van de verknochte gelden van de vrouw uitgaven ten behoeve van de gemeenschap gedaan, dan ontstaan geen vergoedingsrechten. De besteding van verknochte gelden verschilt van de besteding van onder uitsluitingsclausule geërfde of geschonken gelden. Een uitsluitingsclausule blokkeert de boedelmenging definitief. De figuur van de verknochtheid doet dat slechts voor zover het betreffende goed (de gelden van de schadevergoeding) verknocht is; bij verlies van die verknochtheid door bijvoorbeeld besteding van die gelden om schulden van de gemeenschap te betalen verliezen die gelden hun verknochte status en komt de boedelmenging alsnog tot leven.
5.1
De vrouw beroept zich ten slotte nog op ongerechtvaardigde verrijking, als bedoeld in artikel 6:212 BW en stelt dat de gemeenschap en daarmee de man verrijkt is door de besteding van de schadevergoeding ten koste van haar, terwijl daarvoor geen rechtvaardigingsgrond is. De man heeft dat bestreden. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek gesteld dat aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan, zodat ook deze grondslag niet leidt tot toewijzing van haar vordering. Het is overigens (anders dan de vrouw mogelijk meent) niet de ontbinding van de gemeenschap, maar het wegvallen van het verknochte karakter van de gelden dat ertoe leidt dat deze in de gemeenschap vallen. Dit maakt dat geen sprake is van een verarming van de vrouw enerzijds en een verrijking van de gemeenschap anderzijds, laat staan dat die verrijking ongerechtvaardigd is.
De conclusie
5.1
Het onder 5.7 genoemde bedrag van € 20.000,- dat op de peildatum nog identificeerbaar als verknocht aanwezig is op de bankrekening van de vrouw, valt buiten de gemeenschap van goederen en daarom ook buiten de verdeling van die gemeenschap.
De man stelt in zijn hoger beroep terecht dat dat bedrag daarnaast niet ook nog als vergoeding aan de vrouw toekomt. Dat zou dubbelop zijn. Dat betekent dat het hof het bestreden vonnis voor zover het de beslissing onder 5.1 betreft, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de vorderingen van de vrouw betreffende de vergoedingsrechten ten aanzien van de schadevergoeding zal afwijzen.
5.1
Het hof bepaalt dat elke partij de eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (afwikkeling van hun huwelijksvermogen). Het (ongemotiveerde) verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten zal het hof afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt het (tussen)vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 20 december 2023, voor zover het de beslissing onder 5.1 betreft, en wijst opnieuw rechtdoende alsnog de vorderingen van de vrouw betreffende de vergoedingsrechten ten aanzien van de schadevergoeding af;
6.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van dit hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. van Dijk, J.H. Lieber en M.J. van Lingen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, NJ 2013/141, m.nt. L.C.A. Verstappen.
2.HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270, NJ 2018/259 r.o. 4.1.5.
3.HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504, NJ 2019/225 met noot L.C.A. Verstappen.