ECLI:NL:GHARL:2025:1368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.343.204
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en terugbetaling van te veel ontvangen bedragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en de terugbetaling van te veel ontvangen bedragen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie voor zijn kind, [de minderjarige1], vast te stellen op € 350,- per maand. De rechtbank Gelderland heeft dit verzoek toegewezen, maar de man is in hoger beroep gekomen met zes grieven. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie af te wijzen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en vraagt het hof om de kinderalimentatie met ingang van 3 januari 2024 vast te stellen op minimaal € 103,- per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek in het verweerschrift nader toegelicht en haar verzoek verminderd. Het hof heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 27 februari 2024, de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg. Het hof heeft de behoefte van [de minderjarige1] berekend op basis van het inkomen van de man in 2024, dat hoger is dan het inkomen ten tijde van de scheiding. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 60,- per maand met ingang van 27 februari 2024 en € 111,- per maand met ingang van 10 juni 2024. De vrouw heeft een draagkracht van € 423,- per maand.

Het hof heeft geoordeeld dat de ouders voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien. De man zal met ingang van 27 februari 2024 € 22,- per maand en met ingang van 10 juni 2024 € 47,- per maand aan de vrouw betalen. Tevens is bepaald dat de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie aan de man dient terug te betalen. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd en het hof heeft opnieuw beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.204
(zaaknummer rechtbank Gelderland 432815)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M.H. Bloemen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. R.S.F te Kortenaar,
thans mr. B. Anik.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juli 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een akte aanvulling/wijziging beroepschrift namens de man, ingekomen op 23 januari 2025, met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 3 februari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
3. De feiten
3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2010.
3.2
De man heeft uit een eerdere en een latere relatie nog drie kinderen:
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2008,
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2017, en
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2019.
De man en de moeder van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn in een ouderschapsplan overeengekomen dat de man € 100,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
3.3
De vrouw heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) vast te stellen op € 350,- per maand met ingang van 3 januari 2024, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het verzoekschrift is in eerste aanleg op 27 februari 2024 door de rechtbank ontvangen.
3.4
De man is in eerste aanleg niet verschenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 3 januari 2024 vastgesteld op € 350,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen, waarbij het hof, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie met ingang van 3 januari 2024 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg vaststelt op minimaal € 103,- per maand.
4.4
Bij akte aanvulling/wijziging beroepschrift heeft de man het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat de vrouw hetgeen zij op grond van deze beschikking te veel heeft ontvangen aan de man dient terug te betalen.
4.5
Grief 1 mist zelfstandige betekenis. Het hof zal deze grief daarom niet afzonderlijk behandelen.
5. De motivering van de beslissing
Procedureel
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw haar verzoek in het verweerschrift in hoger beroep nader toegelicht. Nadat de vrouw in hoger beroep inzage heeft gekregen in de financiële gegevens van de man heeft de vrouw, gelet op de hoogte van de draagkracht van de man, haar verzoek in eerste aanleg verminderd. De vrouw verzoekt het hof nu om de door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen op maximaal € 103,- per maand.
Ingangsdatum
5.2
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.3
Het hof hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 27 februari 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg. Vanaf deze datum kon de man daadwerkelijk rekening houden met vaststelling van een door hem te betalen kinderalimentatie. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige situatie geen reden bestaat om af te wijken van de hoofdregel om de gewijzigde alimentatie te laten ingaan op het moment van indiening van het verzoekschrift. Dat de vrouw de man op een eerder moment heeft verzocht om financiële gegevens om kinderalimentatie vast te stellen, doet hieraan niet aff. Bovendien heeft de vrouw op dat moment geen inzage gegeven in haar eigen financiële situatie, terwijl dit van haar wel had mogen worden verwacht.
Behoefte
5.4
Partijen zijn verdeeld over de hoogte en de wijze van berekenen van de behoefte van [de minderjarige1] .
5.5
Het hof overweegt dat onder 3.2.8 van het Rapport alimentatienormen de volgende aanbeveling staat opgenomen:

Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders
Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.
5.6
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat hun relatie eindigde in 2012. Blijkens de door partijen overgelegde verklaringen geregistreerd inkomen van de Belastdienst bedroeg het jaarinkomen van de man in 2012 € 1.343,- en het jaarinkomen van de vrouw in 2012 € 15.761,-.
5.7
Het jaarinkomen van de man ligt in 2024 hoger dan het totale inkomen van partijen in 2012. Het hof zal de behoefte van [de minderjarige1] daarom vaststellen op basis van het inkomen van de man in 2024.
5.8
Het hof zal de behoefte van [de minderjarige1] becijferen aan de hand van het inkomen van de man ten tijde van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg. Het inkomen van de man bedroeg toen blijkens de salarisspecificaties over de maanden februari, maart en april 2024 gemiddeld € 2.176,28 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
5.9
Uit aangehechte behoefteberekening blijkt dat het netto besteedbaar inkomen van de man op basis van deze inkomensgegevens € 2.180,- per maand bedroeg in 2024. De daarbij behorende behoefte van [de minderjarige1] bedroeg in 2024 € 301,- per maand.
Na indexering bedraagt de behoefte van [de minderjarige1] in 2025 € 321,- per maand.
Draagkracht
5.1
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige1] dient de draagkracht van zowel de man als de vrouw en de verhouding waarin een ieder tot [de minderjarige1] staat in de beoordeling te worden betrokken.
Draagkracht man
5.1
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt nemen.
5.11
Het hof zal het NBI van de man berekenen over twee periodes, namelijk:
  • met ingang van 27 februari 2024, zijnde de ingangsdatum als overwogen in 5.3;
  • met ingang van 10 juni 2024, omdat de man vanaf dat moment een nieuwe baan heeft met een hoger salaris, zodat dit als rechtens relevante wijziging kan worden gezien.
5.12
Zoals hiervoor is overwogen bedroeg het NBI van de man met ingang van 27 februari 2024 € 2.180,- per maand. Dat leidt tot een draagkracht van € 179,- per maand.
5.13
Blijkens de salarisspecificaties van september, oktober en november 2024 bedraagt het inkomen van de man met ingang van 10 juni 2024 gemiddeld € 2.665,38 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Uit de aangehechte draagkrachtberekening blijkt dat dit leidt tot een NBI van € 2.491,- per maand en een draagkracht van € 332,- per maand.
5.14
De draagkracht van de man moet worden verdeeld over de kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de man met de moeder van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] afspraken heeft gemaakt over een voor hen te betalen bijdrage. De man heeft verder verklaard dat hij incidenteel een bijdrage betaalt voor [de minderjarige2] . Deze betalingen zijn dus niet structureel. Het hof zal de draagkracht van de man onder deze omstandigheden gelijk verdelen over drie kinderen, namelijk [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Door partijen is niet gesteld en ook is niet gebleken dat de behoefte van deze kinderen verschillend is.
5.15
Gelet op het voorgaande bedraagt de draagkracht van de man voor [de minderjarige1] € 60,- per maand met ingang van 27 februari 2024 en € 111,- per maand met ingang van 10 juni 2024.
Draagkracht vrouw
5.16
Partijen zijn ook verdeeld over de draagkracht van de vrouw.
5.17
De vrouw heeft bij het verweerschrift in hoger beroep haar jaaropgave 2023 en de salarisspecificaties over juni, juli en augustus 2024 overgelegd. De man heeft aangevoerd dat de vrouw meer recente inkomensgegevens dient over te leggen. Dit uitgangspunt is in beginsel juist, maar het hof heeft geen aanwijzingen dat het inkomen van de vrouw sinds augustus 2024 is gewijzigd, zodat het hof in dit geval aan de stelling van de man voorbij gaat.
5.18
De vrouw heeft haar draagkracht becijferd op € 423,- per maand. Door de man is, buiten de stelling dat de vrouw meer recente stukken had moeten aanleveren, niet gegriefd tegen de door de vrouw becijferde draagkracht, zodat het hof deze als uitgangspunt zal nemen.
5.19
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog aangevoerd dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij fulltime werkt. Het hof volgt de man niet in deze stelling. Het hof overweegt in dit kader dat de vrouw de volledige zorg voor [de minderjarige1] draagt en dat de vrouw onder deze omstandigheden niet kan worden verplicht om fulltime te werken.
Draagkrachtvergelijking
5.2
De behoefte van [de minderjarige1] bedroeg met ingang van 27 februari 2024 € 301,- per maand. De draagkracht van de man voor [de minderjarige1] bedroeg met ingang van 27 februari 2024 € 60,- per maand en met ingang van 10 juni 2024 € 111,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 423,- per maand. De ouders beschikken daarmee over voldoende draagkracht om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien.
5.21
Partijen dienen daarom in de behoefte van [de minderjarige1] bij te dragen volgens de formule:
5.22
Op grond hiervan bedraagt met ingang van 27 februari 2024:
  • het aandeel van de man (€ 60 ÷ € 483) x € 301 = € 37,- per maand;
  • het aandeel van de vrouw (€ 423 ÷ € 483) x € 301 = € 264,- per maand.
5.23
Met ingang van 10 juni 2024 bedraagt:
  • het aandeel van de man (€ 111 ÷ € 534) x € 301 = € 63,- per maand;
  • het aandeel van de vrouw (€ 423 ÷ € 534) x € 301 = € 238,- per maand.
Zorgkorting
5.24
In het Rapport alimentatienormen is ten aanzien van de zorgkorting de volgende aanbeveling opgenomen:
“De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang. In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.”
5.25
Het hof zal bij de berekening van de kinderalimentatie, overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep, een zorgkorting van 5% hanteren. Weliswaar vindt op dit moment geen omgang plaats tussen de man en [de minderjarige1] , maar de man hoopt dat het contact met [de minderjarige1] zal worden hersteld en het hof oordeelt dit ook wenselijk. Dat er nooit een omgangsregeling is vastgesteld, zoals namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, ontslaat partijen ook niet van het recht op en de verplichting tot contact tussen de man en [de minderjarige1] .
5.26
De zorgkorting bedraagt in 2024 € 15,- per maand en in 2025 € 16,- per maand.
5.27
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de onderhoudsplichtigen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien.
5.28
Na aftrek van de zorgkorting dient de man met ingang van 27 februari 2024 € 22,- per maand en met ingang van 10 juni 2024 € 47,- aan de vrouw te betalen.
Wettelijke indexering
5.29
Het hof zal, om de kinderalimentatie te laten voldoen aan de wettelijke maatstaven, de bijdrage van de man op de voet van artikel 1:402a BW per 2024 indexeren. Dit betekent dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2025 € 50,- per maand bedraagt.
Terugbetaling
5.3
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep eensluidend verklaard dat partijen in onderling overleg hebben afgesproken dat de man met ingang van 27 februari 2024 € 103,- per maand aan kinderalimentatie betaalt. De man heeft deze bijdrage voldaan en ten tijde van de mondelinge behandeling was er geen achterstand in de op dat moment bestaande alimentatieverplichting.
5.31
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, heeft de man te veel kinderalimentatie aan de vrouw voldaan. De man heeft het hof verzocht te bepalen dat de vrouw te veel ontvangen kinderalimentatie aan hem dient terug te betalen.
5.32
De rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet steeds aan de hand van hetgeen in de procedure is gebleken beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Het hof is van oordeel dat in deze situatie in redelijkheid van de vrouw kan worden verwacht dat zij de te veel ontvangen kinderalimentatie aan de man terugbetaalt. Daartoe overweegt het hof dat de vrouw, ondanks het verzoek tot terugbetaling van de man, geen inzage heeft gegeven in haar financiële situatie. Door de vrouw is ook niet gesteld dat dat zij niet in staat is om te veel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen. Tot slot overstijgt de draagkracht van de vrouw de behoefte van [de minderjarige1] . Ook op grond van de door het hof gewijzigde bijdrage houdt de vrouw dus nog draagkracht over waarmee zij kan voldoen aan de terugbetalingsverplichting.
Bewijsaanbod
5.33
De vrouw biedt tot slot bewijs aan van al haar stellingen, door middel van alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het (doen) laten horen van een of meerdere getuigen, doch niet daartoe beperkt.
Het hof is van oordeel dat in hoger beroep van een partij die bewijs aanbiedt, mag worden verwacht dat zij voldoende concreet toelicht op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft. Dat heeft de vrouw niet gedaan waardoor het hof aan dit bewijsaanbod voorbij zal gaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de behoefte van [de minderjarige1] , de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 mei 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zal betalen:
  • € 22,- per maand met ingang van 27 februari 2024;
  • € 47,- per maand met ingang van 10 juni 2024; en
  • € 50,- per maand met ingang van 1 januari 2025;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie aan de man dient terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, S. Kuijpers en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.