ECLI:NL:GHARL:2025:1470

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.343.207
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatie en zorgregeling voor de minderjarige Grot, geboren in 2017. De ouders, de moeder en de vader, zijn in geschil over de kinderalimentatie en de zorgregeling. De rechtbank Gelderland had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld en een voorlopige kinderalimentatie van € 250 per maand bepaald. De moeder verzoekt in hoger beroep om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen op € 423 per maand, terwijl de vader verweer voert en de bestreden beschikking wil bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 zijn de ouders tot een nieuwe zorgregeling gekomen, waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijft. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 januari 2022, met een achterstallige betaling van € 3.915. De vader moet de alimentatie met terugwerkende kracht betalen, en de toekomstige termijnen zijn vastgesteld op € 524,50 per maand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorg- en opvoedingstaken definitief vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.207
(zaaknummer rechtbank Gelderland 375429)
beschikking van 13 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bongers,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2021, 13 april 2021, 18 maart 2022 en
10 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 10 april 2024 zal hierna worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie 1, ingekomen op 5 juli 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie 1;
- een journaalbericht van mr. Bongers van 10 september 2024 met producties 2 en 3;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 4 t/m 12;
- een journaalbericht van mr. van den Heuvel van 30 januari 2025 met een aanvulling/wijziging verzoek hoger beroep met producties 1 t/m 3.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] Grot (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [woonplaats2] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De ouders oefenen samen het gezag over [de minderjarige] uit.
3.3
Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige zorgregeling bepaald tussen [de minderjarige] en de vader, inhoudende:
- de ene week van vrijdagmiddag na school tot en met woensdagochtend naar school;
- de andere week van maandagmiddag na school tot en met woensdagochtend naar school;
- de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg nader te verdelen.
Daarnaast is bepaald dat de vader als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 augustus 2020 een bedrag van € 250 per maand aan de moeder zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Iedere verdere beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de kinderalimentatie heeft de rechtbank aangehouden, in afwachting van de rapportage van de zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject.
3.4
Bij beschikking van 18 maart 2022 heeft de rechtbank de in overweging 3.3 genoemde voorlopige zorgregeling en de voorlopige kinderalimentatie opnieuw vastgesteld, iedere verdere beslissing aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een zorgregeling of co-ouderschapsregeling.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de voorlopige zorgregeling die is vastgesteld bij beschikking van 18 maart 2022, als definitieve zorgregeling vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader met ingang van de datum van de beschikking, 10 april 2024, een bedrag van € 423 per maand aan kinderalimentatie aan de moeder zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.6
Bij kort geding van 30 oktober 2024 zijn de ouders een tijdelijke zorgregeling overeengekomen die geldt tot er in hoger beroep een beschikking is gegeven. De volgende zorgregeling is vastgesteld: [de minderjarige] is eenmaal per veertien dagen in de oneven weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader, waarbij de vader haalt en brengt, alsmede tijdens de helft van alle schoolvakanties.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op het afwijzen van het verzoek van de moeder om te bepalen dat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht wordt vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie met terugwerkende kracht, met ingang van 1 augustus 2020, wordt vastgesteld op € 423 per maand.
4.2
De vader voert hiertegen verweer en stelt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd op het punt van de ingangsdatum van de kinderalimentatie.
De vader is op zijn beurt met twee grieven, waarvan één voorwaardelijke grief, in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op de vastgestelde zorgregeling, waarbij de vader stelt dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij de vader [de minderjarige] van school haalt en naar school brengt.
De voorwaardelijke grief ziet op de situatie wanneer het hof, anders dan de rechtbank, zou beslissen dat er sprake moet zijn van een vaststelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. In dat geval moet de achterstallige alimentatie worden verrekend met de door de vader aan de moeder betaalde bedragen ten behoeve van de opvoeding van [de minderjarige] , in totaal een bedrag van € 3.555,88.
4.3
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en zij verzoekt het hof om een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen op vrijdag vanuit school tot en met dinsdag naar school bij de vader verblijft en als de vrijdag een vrije schooldag is, vanaf 09.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt. Daarnaast dient de moeder een aanvullende grief in. Vanwege het verzoek tot wijziging van de zorgregeling, verzoekt de moeder het hof om bij het vaststellen van de kinderalimentatie rekening te houden met een zorgkorting van 25%, waardoor de kinderalimentatie met ingang van
1 november 2024 wordt vastgesteld op € 527,80 per maand en te bepalen dat over dit bedrag met ingang van 1 januari 2025 de wettelijke indexering dient te worden toegepast.
4.4
Bij bericht van 30 januari 2025 heeft de vader zijn verzoeken gewijzigd. De vader wenst de zorgregeling, zoals bij kort geding van 30 oktober 2024 is vastgesteld, voort te zetten. Gelet op deze regeling zal de zorgkorting moeten worden gewijzigd naar 25%. Met ingang van 1 november 2024 moet de alimentatie worden vastgesteld op € 524,50. De vader handhaaft de voorwaardelijke grief.

5.De motivering van de beslissing

De zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader overeengekomen. De ouders hebben afgesproken dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen op vrijdag vanuit school tot maandagochtend naar school bij de vader is. Wanneer die vrijdag een vrije dag is, dan is [de minderjarige] van vrijdag 09:00 uur tot maandagochtend naar school bij de vader, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen de ouders bij helfte verdeeld.
De kinderalimentatie
Overeenstemming
5.2
De ouders hebben geen bezwaren tegen de manier waarop de rechtbank het te betalen bedrag aan kinderalimentatie heeft berekend. Dat de vader tot 1 november 2024 een bedrag van € 423 aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, is dan ook niet in geschil. De ouders zijn het ook eens over het wijzigen van de zorgkorting. Doordat de zorgregeling per 30 oktober 2024 is gewijzigd, zal met ingang van 1 november 2024 bij het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie worden gerekend met een zorgkorting van 25% in plaats van 35%.
Tussen de bedragen aan kinderalimentatie vanaf 1 november 2024, zoals de ouders hebben verzocht, zit een verschil van ongeveer € 3. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders aangegeven dat dit verschil kan zijn ontstaan door een verschillend gehanteerde afronding of rekenfout door (een van) de ouders en dat dit geen essentieel onderdeel is van het geschil. Met toepassing van een zorgkorting van 25% bepaalt het hof het bedrag aan kinderalimentatie vanaf 1 november 2024 op € 524,50. Vanaf 1 januari 2025 is hierop de wettelijke indexering van toepassing.
In geschil
5.3
De ingangsdatum van de kinderalimentatie voor 1 november 2024 is wel in geschil, evenals het verrekenen van het bedrag van € 3.555,88, in het geval het hof de kinderalimentatie met terugwerkende kracht zal vaststellen, zoals door de vader in het incidenteel hoger beroep voorwaardelijk is verzocht. Het hof zal de verzoeken in het principaal hoger beroep en het verzoek in het incidenteel hoger beroep hierna los van elkaar bespreken.
Het principaal hoger beroep: ingangsdatum van de kinderalimentatie
Standpunten
5.4
De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld met ingang van 10 april 2024, de uitspraakdatum van de bestreden beschikking. De moeder kan zich hiermee niet verenigen en verzoekt de ingangsdatum te bepalen op 1 augustus 2020, de datum van indiening van het verzoekschrift. De moeder stelt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de financiële consequenties voor de vader voldoende reden zijn om geen terugwerkende kracht toe te kennen. De financiële consequenties zijn voor de moeder zwaarder dan voor de vader, omdat de vader een substantieel hoger inkomen heeft, terwijl de moeder de voorgaande jaren ernstig tekort is gekomen. Er is geen reden om aan te nemen dat de vader bij betaling met terugwerkende kracht in financiële problemen zou komen. Bovendien had de vader al jaren rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat de definitieve alimentatie hoger zou worden vastgesteld dan het voorlopige bedrag aan alimentatie. Het is onduidelijk waarom volgens de rechtbank niet is gebleken dat de moeder de kosten van [de minderjarige] niet heeft kunnen betalen. De moeder heeft de alimentatie hard nodig en heeft af en toe aan de vader moeten vragen om financieel bij te springen.
De lange duur voordat tot een eindbeslissing van de rechtbank kon worden gekomen, had mede te maken met het verzoek van de vader om een zorgregeling en het inzetten op een hulpverleningstraject, wat uiteindelijk niet van de grond is gekomen. Daarnaast is een raadsonderzoek gelast. Los van de uitkomst hiervan was duidelijk dat er sprake zou zijn van een vorm van co-ouderschap en dat dus een zorgkorting van 35% moest worden toegepast. Het was niet nodig om op een definitieve vaststelling van een zorgregeling te wachten, op de zitting van 19 december 2022 werd al overeenstemming tussen de ouders bereikt. Er moest worden gewacht op de jaarcijfers van de vader. Het kan de moeder niet worden tegengeworpen dat de uitspraak meer dan 3,5 jaar op zich heeft laten wachten. De vader mag niet worden beloond voor het lang wachten met indienen van juiste jaarcijfers.
5.5
De vader voert verweer. Hij stelt dat de grondslag van de draagkracht ligt in de financiële gegevens over 2022. Het is onredelijk om op grond van deze gegevens vanaf augustus 2020 een verplichting tot betaling van het definitieve bedrag aan kinderalimentatie te laten ontstaan. Wanneer de kinderalimentatie op grond van inkomensgegevens van voorgaande jaren, zoals 2020, zou worden berekend, zou dit leiden tot een lager bedrag aan alimentatie. De moeder heeft nooit laten blijken dat zij niet rond kon komen van de voorlopige alimentatie. Over het tijdsverloop voert de vader aan dat het tijd kost om de jaarcijfers te laten berekenen. Vanwege een fout van de oude boekhouder was het nodig om opnieuw de jaarstukken op te stellen.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De gewijzigde verplichting kan ingaan op de datum dat de omstandigheden zijn gewijzigd, de onderhoudsgerechtigde op de hoogte raakte van de wijziging van omstandigheden, het oorspronkelijke verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend of de bestreden beschikking is gegeven. Het wijzigen van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht is mogelijk, maar de rechter dient volgens vaste jurisprudentie daarbij terughoudendheid te betrachten, vanwege eventuele ingrijpende gevolgen van een dergelijke wijziging, met name doordat mogelijk een terugbetalingsverplichting voor de onderhoudsgerechtigde ontstaat.
5.7
Bij het berekenen van het bedrag dat de vader aan kinderalimentatie moet betalen, is de rechtbank voor de draagkrachtberekening van de vader uitgegaan van de financiële gegevens over 2022. Uit de berekening is gebleken dat de vader in 2022 voldoende draagkracht had om aan zijn alimentatieverplichting van € 423 per maand te voldoen. Het is niet gebleken dat de vader op 1 augustus 2020 ook voldoende draagkracht had om aan deze verplichting te voldoen. De draagkracht is immers berekend over de financiële gegevens van 2022 en niet de gegevens van 2020.
Door de vader is echter geen draagkrachtverweer gevoerd. Dat betekent dat de vader niet heeft betwist dat hij in 2022 voldoende draagkracht had om aan zijn alimentatieverplichting te kunnen voldoen. Bij het bepalen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting neemt het hof de datum waarop de draagkracht aanwezig was als uitgangspunt. Vanaf dat moment was de vader in staat om aan zijn alimentatieverplichting van € 423 per maand te voldoen en had de vader daar ook rekening mee kunnen houden. Het hof stelt daarom de ingangsdatum van de kinderalimentatie vast op 1 januari 2022.
5.8
Zoals in overweging 5.2 is opgenomen, is voor 2024 een bedrag aan kinderalimentatie van € 423 per maand vastgesteld. Nu het hof de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022 vaststelt, zal het hof de bedragen voor 2022 en 2023 met terugwerkende kracht berekenen. Dit doet het hof door middel van verrekening met de wettelijke indexering. Voor 2023 geldt indexeringspercentage van 3,4% en voor 2024 geldt een indexeringspercentage van 6,2%.
Voor de jaren 2022 tot en met 2024 betekent dit dat de kinderalimentatie bedraagt:
- met ingang van 1 januari 2022: een bedrag van € 385 per maand;
- met ingang van 1 januari 2023: een bedrag van € 398 per maand;
- met ingang van 1 januari 2024: een bedrag van € 423 per maand;
- met ingang van 1 november 2024: een bedrag van € 524,50 per maand.
5.9
De vader heeft met ingang van 1 augustus 2020 tot 10 april 2024 een bedrag van € 250 per maand aan (voorlopige) kinderalimentatie betaald.
Nu het hof de ingangsdatum van de kinderalimentatie op 1 januari 2022 vaststelt, ontstaat voor de vader een betalingsverplichting aan de moeder voor het tekort aan kinderalimentatie.
Het tekort aan kinderalimentatie over de jaren 2022 tot en met 2024 is als volgt opgebouwd:
- over 2022: 12 maanden x (€ 385 -/- € 250) = € 1.620;
- over 2023: 12 maanden x (€ 398 -/- € 250) = € 1.776;
- over 2024: 3 maanden x (€ 423 -/- € 250) = € 519;
Totaal : = € 3.915.
Het incidenteel hoger beroep: verrekening van het bedrag van € 3.555,88.
5.1
Nu het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot de ingangsdatum van de kinderalimentatie gedeeltelijk toewijst, zal het hof de voorwaardelijke grief van de vader in het incidenteel hoger beroep beoordelen.
Standpunten
5.11
De vader stelt dat het tekort aan kinderalimentatie moet worden verrekend met de door de vader aan de moeder betaalde bedragen ten behoeve van de opvoeding van [de minderjarige] , in totaal een bedrag van € 3.555,88. De moeder vroeg deze bijdrage om de opvoedsituatie van [de minderjarige] te verbeteren. De vader heeft ter compensatie diverse bedragen aan de moeder overgemaakt, zonder daartoe verplicht te zijn. Het is niet redelijk dat voor de vader een extra betalingsverplichting ontstaat, terwijl hij naast zijn alimentatieverplichtingen verschillende bedragen ten behoeve van [de minderjarige] aan de moeder heeft overgemaakt. De bedragen waren geen schenking, maar waren bedoeld om tegemoet te komen in de behoefte van [de minderjarige] .
5.12
De moeder voert verweer. Zij stelt dat de bedragen in een vrijwillig kader door de vader zijn overgemaakt. In de periode dat de bedragen werden overgemaakt, zochten de ouders meer toenadering tot elkaar dan nu het geval is. De ouders gingen toen samen dagjes uit met [de minderjarige] . De moeder had hier niet genoeg geld voor. Bovendien heeft de vader een duurdere smaak in bijvoorbeeld kleding en kocht hij kleding die zij anders niet gekocht zou hebben. De vader heeft de uitgaven toen voor zijn rekening genomen. Het is niet redelijk om de geldbedragen die de vader toen heeft overgemaakt/betaald te verrekenen met de achterstallige kinderalimentatie.
Oordeel van het hof
5.13
Naar het oordeel van het hof kan het verzoek van de vader niet slagen. Het verzoek tot verrekening van de overgemaakte/betaalde geldbedragen zou moeten leiden tot een terugbetalingsverplichting voor de moeder. Een wettelijke grondslag voor een verplichting tot terugbetaling ontbreekt. De geldbedragen zijn niet als kinderalimentatie overgemaakt, zodat er om die reden niet teveel betaald is. Voor zover de vader bedoeld heeft te stellen dat er sprake is van een lening (op grond van artikel 7:129 BW), kan ook dit niet slagen. Er is immers tussen de ouders geen leenovereenkomst gesloten. Wanneer de bedragen een schenking in de zin van artikel 7:175 BW betreffen, is er ook geen wettelijke grondslag voor een terugbetalingsverplichting. Daarbij heeft de vader tijdens de mondeling behandeling aangegeven dat hij de geldbedragen ter compensatie heeft overgemaakt, omdat de ouders allebei de wens hadden om samen met [de minderjarige] dagjes uit te gaan. Nu een wettelijke grondslag voor het verrekenen van het geldbedrag van € 3.555,88 ontbreekt, zal het hof het verzoek van de vader afwijzen.

6.De beslissing

Het hof beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 april 2024, en opnieuw beschikkende:
stelt vast als definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat [de minderjarige] :
- eenmaal per veertien dagen op vrijdag vanuit school tot maandagochtend naar school bij de vader is, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt. Wanneer die vrijdag een vrije schooldag is, dan is [de minderjarige] van vrijdag 09:00 uur tot maandagochtend naar school bij de vader. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen de ouders bij helfte verdeeld;
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal betalen:
- met ingang van 1 januari 2022: een bedrag van € 385 per maand;
- met ingang van 1 januari 2023: een bedrag van € 398 per maand;
- met ingang van 1 januari 2024: een bedrag van € 423 per maand;
- met ingang van 1 november 2024: een bedrag van € 524,50 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vader aan de moeder aan achterstallige alimentatie een bedrag van € 3.915 zal betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Feunekes en C.F.L.A van der Vegt- Boshouwers, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.