ECLI:NL:GHARL:2025:1575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
Wahv 200.342.914/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake parkeerverbod en motiveringsgebrek bij sanctie oplegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter met betrekking tot een opgelegde sanctie voor het parkeren in een parkeerverbodszone. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.R. Eggink, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die een boete van € 95,- had opgelegd voor het parkeren van een voertuig op een locatie waar dit niet was toegestaan. De gedraging vond plaats op 14 augustus 2020 op de Catherinedreef in Tilburg. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, maar het hof oordeelt dat de kantonrechter niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de beslissing van de officier van justitie in stand bleef. Het hof stelt vast dat de kantonrechter de gronden van de betrokkene niet heeft beoordeeld, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Het hof concludeert dat de bebording ten tijde van de gedraging aanwezig was en dat de betrokkene niet kan aanvoeren dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden. Echter, het hof constateert ook dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat leidt tot een matiging van de sanctie met 25%. De proceskosten worden vergoed, en het hof wijzigt de inleidende beschikking, waardoor het sanctiebedrag wordt verlaagd naar € 71,25.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.342.914/01
CJIB-nummer
: 236011871
Uitspraak d.d.
: 19 maart 2025
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2022, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.R. Eggink, kantoorhoudende te Almelo.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “een voertuig parkeren waar dan niet mag (bord E1, parkeerverbod(szone))”. Deze gedraging zou zijn verricht op 14 augustus 2020 om 16.03 uur op de Catherinedreef in Tilburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand heeft gelaten en dat de gronden met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Verder voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter aan alle punten met betrekking tot de inhoud voorbij is gegaan. De betrokkene heeft geen overtreding begaan. De officier van justitie moet middels een schouwformulier aannemelijk maken dat er een bord E1 stond. Volgens de kantonrechter moet een rijroute worden opgegeven, dat bij deze ook wordt gedaan. De betrokkene is aan komen rijden vanaf de Goirkestraat richting de Diederikdreef. Bij een zone is het niet voldoende dat de ambtenaar fysiek aanwezig was. Verder is het niet terecht om een boete uit te schrijven voor een voertuig dat voor de eigen garage staat. Een pardontijd van 1 minuut is ook te kort om spullen uit te laden. Verder voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie nadere informatie heeft aangevraagd, maar dat deze niet binnen vier weken is aangeleverd. Daarom moet de beschikking worden vernietigd. Meer kan de betrokkene niet aanvoeren omdat de gedraging inmiddels al van meer dan vier jaar geleden is.
3. Het hof stelt vast dat de kantonrechter de grond over de beslissing van de officier van justitie niet heeft beoordeeld. Hoewel de kantonrechter niet is gehouden om expliciet en uitgebreid op alle aangevoerde gronden in te gaan, moet uit de beslissing wel blijken dat alle gronden in het oordeel zijn betrokken. Dat is hier niet het geval. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek.
4. De gemachtigde heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel door de officier van justitie. De gemachtigde vraagt zich af of sprake is van een standaardbeslissing. Deze grond slaagt niet. Dat de motivering mogelijk aan de hand van codes voor gestandaardiseerde overwegingen tot stand komt, maakt niet dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Uit de beslissing van de officier van justitie blijkt voldoende dat de aangevoerde gronden in het oordeel zijn betrokken.
5. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
6. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er gedurende een tijd van ongeveer 1 minuut geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaatsvond, zodat er geen sprake was van onmiddellijk laden of lossen van goederen, dan wel het in of uit laten stappen van personen. Ik heb geen voor dat gebied geldige ontheffing waargenomen. Bord E1 RVV 1990 is geplaatst aan de zijde van de weg waar het parkeerverbod (zone) begint. De tekst/aanduiding op (onder) het verkeersbord is het woord “zone” aangebracht als omschreven in artikel 66 RVV 1990. Het voertuig stond niet op een als zodanig aangegeven parkeerplaats cq parkeervak. (…)
Opmerkingen ambtenaar 1: De reden dat niet is staandegehouden is bestuurder niet aanwezig. Hinder bestond uit het blokkeren van de toegang naar de garagebox. De bebording is door mij gecontroleerd.”
7. Verder bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal, waarin de ambtenaar onder meer verklaart:
“Betreffende E1 bord is een parkeerverbod ‘zone’bord. Dit E1 ‘zone’bord stond bij iedere mogelijke toegang vanaf de dorgaande wegen duidelijk zichtbaar aan de weg.”
8. In het dossier bevinden zich foto’s van de gedraging, waarop het onder 1 genoemde voertuig te zien is. Het staat geparkeerd voor een muur met daarin een deur. Een stukje verderop naast de deur is een garagedeur te zien. Op het wegdek zijn geen markeringen van een parkeervak te zien.
9. Anders dan de gemachtigde stelt, is niet altijd een schouwrapport nodig om met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de bebording op het moment van de gedraging aanwezig was. Het tweede overzichtsarrest over de bebording (ECLI:NL:GHARL:2022:7804) wordt soms - ten onrechte - zo uitgelegd dat het al dan niet aanwezig zijn van de ambtenaar in geval van een kom of zone niet langer relevant zou zijn. Dit ligt genuanceerder. Bij de bepaling in welke gevallen betekenis toekomt aan de aanwezigheid van de ambtenaar, spelen onder meer de grootte van de betreffende kom of zone en waar de pleeglocatie is gelegen ten opzichte van de bebording een rol. Is sprake van een grote kom of zone met veel toegangswegen, dan ligt niet voor de hand dat de ambtenaar (al) de borden heeft gecontroleerd.
10. Het hof is van oordeel dat in dit geval voldoende uit het dossier blijkt dat de bebording aanwezig was ten tijde van de gedraging. Uit de informatie die de advocaat-generaal heeft overgelegd blijkt dat de afstand tussen de bebording waarlangs de bestuurder de zone is binnengereden en pleeglocatie relatief kort is. De ambtenaar verklaart dat hij de bebording heeft gecontroleerd. In een aanvullend proces-verbaal bevestigt hij dat bebording stond bij alle mogelijke toegangswegen. In de enkele stelling dat moet worden getwijfeld aan de aanwezigheid van het bord ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan die verklaringen.
11. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. Het zal vervolgens beoordelen of er andere redenen zijn om een sanctie achterwege te laten of het bedrag te matigen.
12. Dat het voertuig voor een eigen garage stond, is niet een dergelijke reden. Het hof begrijpt uit de verklaring van de betrokkene die is opgenomen in de beroepschriften dat zijn voertuig geparkeerd stond voor de garage van zijn broer. Voor zover de gemachtigde daarmee bedoelt aan te voeren dat in dat geval geen sprake is van hinder, overweegt het hof dat het voor het opleggen van onderhavige sanctie niet is vereist dat daadwerkelijk sprake is van hinder. Binnen een parkeerverbodszone is het niet toegestaan buiten een parkeervak te parkeren. Het is niet afhankelijk van waar een voertuig buiten een vak wordt neergezet - en daarmee de vraag in hoeverre dat hinder oplevert -, in welke mate de gedraging verwijtbaar is en of de sanctie al dan niet gematigd dient te worden.
13. Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat een pardontijd van 1 minuut te kort is om spullen te laden en te lossen, overweegt het hof dat de betrokkene in zijn verklaring zelf aangeeft dat zijn voertuig een uur op die plek heeft gestaan. Daarmee kan, ongeacht welke pardontijd de ambtenaar heeft gehanteerd, worden aangenomen dat geen sprake was van onmiddellijk laden- of lossen van goederen. Dat komt overeen met de verklaring van de ambtenaar die geen activiteit rondom het voertuig heeft waargenomen.
14. Dat de officier van justitie de inleidende beschikking niet heeft vernietigd omdat nadere informatie die was opgevraagd niet binnen vier weken was verstrekt, leidt volgens vaste rechtspraak van het hof niet tot het alsnog vernietigen van de inleidende beschikking.
15. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden en de duur van de gehele procedure langer is dan vier jaar. Gelet hierop zal het hof het bedrag van de sanctie matigen met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 28 juli 2023, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
16. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De matiging van het sanctiebedrag vindt uitsluitend zijn grondslag in de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep. De proceskosten gemaakt in de fase van het administratief beroep en de kantonrechter komen niet voor vergoeding in aanmerking (vgl. ov. 26 van voormeld arrest van het hof van 28 juli 2023). Aan het indienen van een hoger beroepschrift en een nadere toelichting daarop dient in totaal 1,5 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 680,25 (= 1,5 x € 907,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking, in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd in
€ 71,25;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 680,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.