Uitspraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003478-13
Uitspraak d.d.: 28 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem , van 21 februari 2013 met parketnummer 05-900345-07 in de strafzaak tegen:
Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem , van 21 februari 2013 met parketnummer 05-900345-07 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1974,
thans gedetineerd te [penitentiaire inrichting] (Marokko), [kenmerk] ,
hierna ook te noemen: de verdachte.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 februari, 12 februari, 17 februari en 14 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B.Th. Nooitgedagt, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof leest de dagvaarding aldus dat de daar omschreven onderdelen van de feiten dienen te worden begrepen als cumulatief ten laste gelegd feiten. Het hof is van oordeel dat de onderdelen waarvoor verdachte is vrijgesproken derhalve als beschermde vrijspraak moeten worden beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de onderdelen is gericht waarvoor verdachte is vrijgesproken. Dat betekent dat in hoger beroep niet meer aan de orde is hetgeen tenlastegelegd onder:
4.1: voor zover dat ziet op de keuken;
4.23: voor zover dat ziet op de € 200.000,- gestort op een bankrekening bij de Unicaja ;
4.29: voor zover dat ziet op de geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt op de rekening eindigend op [nummer] en voor zover dat ziet op de geldbedragen MAD 60.000,00 en MAD 40.000,00 welke op enig moment zijn overgemaakt op de rekening eindigend op [nummer] ;
6.1 voor zover dat ziet op de leenovereenkomsten 3, 4, 5 en 7 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ;
6.2 leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 2] ;
6.3 leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 3] en
6.4 leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 4] .
Inleiding
De verdediging heeft vanwege een aantal redenen verzocht om aanhouding en voorts verweren gevoerd die zien op de voorvragen van artikel 348 Wetboek van Strafvordering. Deze verweren zijn verweven met feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit het verloop van de procedure. Het hof zal hierdoor, alvorens de verzoeken en verweren te bespreken, eerst het verloop van de procedure schetsen.
Verloop van de procedure
De onderhavige strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Sprinkhaan. [verdachte] is als verdachte bij dat onderzoek betrokken. De tenlastegelegde feiten in het kader van onderzoek Sprinkhaan dateren van 2003 tot en met 2008. Op 21 april 2008 een groot aantal panden doorzocht, waaronder panden van [verdachte] . Kort daarvoor, op 17 april 2008, is [verdachte] naar Marokko gereisd, waarna hij niet meer naar Nederland is teruggekeerd. Tot februari 2015 was [verdachte] op vrije voeten.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is sprake geweest van een groot aantal zittingsdagen. Op deze zittingsdagen is de strafzaak van verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten. In de zaken van de medeverdachten is verzocht om [verdachte] als getuige te horen en deze verzoeken zijn ook toegewezen. Dit heeft als (onbedoeld) neveneffect gehad dat de discussie over het aanwezigheidsrecht van verdachte op de zitting en het recht van medeverdachten om hem te horen als getuigen op sommige momenten vermengd is geraakt. Ook heeft de verdediging, als later aan de orde zal komen, verzocht om aan het effectueren van het aanwezigheidsrecht van verdachte tegemoet te komen door een creatieve interpretatie van (verdrags)regels en hierbij verzocht om het via een getuigenverhoor van verdachte er toe te leiden, dat hij in staat zou worden gesteld om zich uit te laten over de aan hem verweten gedragingen. Het hof onderscheidt het effectueren van het aanwezigheidsrecht van verdachte en het recht van medeverdachten om [verdachte] te horen als getuige als twee afzonderlijke rechtsfiguren, maar zal voor de duidelijkheid schetsen hoe de discussie is verlopen.
Eerste aanleg
In eerste aanleg is sprake geweest van een groot aantal zittingsdagen. [verdachte] was in deze periode, als gemeld, op vrije voeten en is op geen van de zittingsdagen verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] blijkt dat de verdediging de officier van justitie heeft verzocht om [verdachte] een vrijgeleide te verlenen zodat [verdachte] naar Nederland kon komen om een verklaring af te leggen, als verdachte en als getuige in de zaken tegen de medeverdachten in onderzoek Sprinkhaan.
Naar aanleiding van de door het kabinet van de rechter-commissaris verrichte inspanningen heeft de rechter-commissaris op 11 december 2009 een brief opgesteld waarin staat dat is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten geen Nederlandse advocaten toelaten bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken. Dit betekent dat indien [verdachte] (op verzoek van Nederland) in Marokko wordt gehoord (als getuige), de raadslieden (van de medeverdachten en) van [verdachte] bij dat verhoor niet zullen worden toegelaten. Vertegenwoordigers van de Nederlandse staat, zoals rechters, krijgen wel toestemming om bij een dergelijk verhoor aanwezig te zijn. In de brief van 11 december 2009 wordt ook ingegaan op de mogelijkheid om [verdachte] te horen door middel van videoconferentie. Daarover wordt vermeld dat een verhoor via videoconferentie in Marokko niet mogelijk is, aangezien de Marokkaanse wetgeving dit niet toelaat. Verder houdt de brief van 11 december 2009 in dat Marokko toch zal worden verzocht om een verhoor waar de raadsman van de medeverdachten bij aanwezig mag zijn, maar daarbij is opgemerkt dat de kans van slagen van dit verzoek nihil zal zijn. Als alternatieven worden de volgende mogelijkheden gepresenteerd:
[verdachte] zal worden gehoord in Marokko zonder dat daarbij Nederlandse advocaten aanwezig zijn, desgewenst in de aanwezigheid van vertegenwoordigende Marokkaanse advocaten. Vragen die de raadsman (van de medeverdachten) aan [verdachte] willen stellen, kunnen schriftelijk worden opgegeven, om te worden gesteld door (of in aanwezigheid van) de rechter-commissaris die het (getuigen-)verhoor zal bijwonen.
Er zal een poging worden gedaan [verdachte] , die zich in Marokko bevindt, te horen in Nederland. Daartoe kan [verdachte] een vrijgeleide worden geboden voor de duur die voor het (getuigen-) verhoor noodzakelijk is en onder de voorwaarden die worden overeengekomen tussen de [verdachte] en de officier van justitie.
Op 20 september 2010 is een nieuw rechtshulpverdrag tussen Nederland en Marokko tot stand gekomen, dat in werking is getreden op 1 december 2012. [1]
Uit een brief van de rechter-commissaris van 18 november 2010 (althans uit het daarin weergegeven bericht van een wetgevingsambtenaar van het Nederlandse ministerie van Justitie) blijkt dat bij de onderhandelingen over dat verdrag is gesproken over de aanwezigheid van de verdediging bij een getuigenverhoor bij een Marokkaanse rechter-commissaris. Ondanks dat namens Nederland duidelijk is gemaakt dat dit voor Nederland een zeer belangrijk punt is, volhardde de Marokkaanse delegatie in haar standpunt dat dit niet mogelijk is. Uiteindelijk is over dit onderwerp in het verdrag een bepaling opgenomen die erop neerkomt dat de mogelijkheid van aanwezigheid van een advocaat bij een getuigenverzoek afhankelijk is van het nationale recht van de aangezochte partij. Aangezien het Marokkaanse recht dit thans niet toestaat, brengt dit feitelijk mee dat die mogelijkheid er niet is.
Uit de genoemde brief van 18 november 2010 blijkt verder dat de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten heeft gevraagd of [verdachte] daadwerkelijk in Marokko is aangetroffen en dus feitelijk kan worden gehoord. Verder heeft de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten verzocht [verdachte] te vragen of hij bereid is (onder toekenning van een (onkosten)vergoeding) naar Nederland te komen voor een getuigenverhoor. Ten slotte heeft de rechter-commissaris de Marokkaanse autoriteiten verzocht het getuigenverhoor zodanig te laten verlopen dat de betrokken Nederlandse advocaten weliswaar niet bij het verhoor aanwezig zijn, maar dat tijdens het getuigenverhoor een schorsing plaatsvindt tijdens welke de afgelegde verklaring aan de Nederlandse advocaten wordt voorgehouden en naar aanleiding waarvan zij desgewenst aanvullende vragen kunnen indienen. Uit een brief van de rechter-commissaris van 15 juni 2011 blijkt dat dit voorstel door de Marokkaanse autoriteiten is afgewezen. Verder blijkt uit het bericht van 15 juni 2011 dat de Marokkaanse autoriteiten niet bereid zijn te onderzoeken of [verdachte] daadwerkelijk in Marokko verblijft en of hij bereid is tot een getuigenverhoor.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 en 12 oktober 2011 in de strafzaak tegen [verdachte] blijkt dat de officier van justitie [verdachte] een vrijgeleide (met vergoeding van kosten) heeft aangeboden waaraan de volgende voorwaarden waren verbonden.:
- de vrijgeleide heeft enkel betrekking op de desbetreffende strafzaak en niet op strafzaken die de officier van justitie niet bekend zijn;
- in Nederland wordt [verdachte] eerst gehoord als verdachte (in zijn eigen strafzaak) en wordt hij daarna door de rechter-commissaris gehoord als getuige in de strafzaken tegen zijn medeverdachten.
De toenmalige raadsman van [verdachte] heeft in reactie daarop laten weten dat deze voorwaarden voor [verdachte] onaanvaardbaar zijn en dat hij alleen naar Nederland wil komen als hij de garantie krijgt dat hij in geen enkele strafzaak zal worden aangehouden.
Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 en 15 oktober 2012 in de strafzaak tegen [verdachte] dat het openbaar ministerie niet bereid was tot het afgeven van een vrijgeleide onder de voorwaarden die de verdediging heeft gesteld.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 29 december 2011 blijkt dat de rechter-commissaris van 16 tot en met 21 oktober 2011 in Marokko is geweest om daar een aantal getuigen te horen. [verdachte] is toen niet gehoord, omdat van hem geen adres in Marokko bekend was. De Nationale Recherche van Marokko heeft getracht het adres van [verdachte] te achterhalen via verdachte [medeverdachte 1] , maar die heeft laten weten dat hij niet weet waar [verdachte] verblijft en dat hij [verdachte] niet meer heeft kunnen bereiken doordat [verdachte] zijn telefonische oproepen niet heeft beantwoord.
Concluderend is het in eerste aanleg niet gekomen tot een verhoor van [verdachte] en is de zaak afgedaan zonder hem te hebben gehoord. Op alle zittingen in eerste aanleg is [verdachte] vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman en op 21 februari 2013 is vonnis gewezen op tegenspraak in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering.
Hoger beroep (tot 2019)
Namens [verdachte] is op 5 maart 2013 hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 maart 2014 die zag op de strafzaak, alsmede een zaak tegen een medeverdachte ( [bedrijf 1] ) heeft de (toenmalige) raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het aanwezigheidsrecht en het ondervragingsrecht in relatie tot het betreffende verdrag een algehele vrijgeleide noodzakelijk maakte. Hierbij is geen onderscheid gemaakt wat betreft de positie van [verdachte] als verdachte en als getuige in de zaken van medeverdachten. Verdachte was ten tijde van dit verzoek niet gedetineerd.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof op 20 november 2014 blijkt dat de advocaat-generaal toen heeft verklaard dat het openbaar ministerie voor het horen van [verdachte] als getuige in de zaken tegen de medeverdachten in onderzoek Sprinkhaan en voor het horen van hem als verdachte in zijn strafzaak een vrijgeleide wilde verlenen en dat dit aanbod nog schriftelijk zal worden uitgewerkt.
Bij tussenarresten van 11 december 2014 heeft het hof in zaken van medeverdachten in onderzoek Sprinkhaan beslist dat [verdachte] in die zaken zal worden gehoord als getuige en heeft het hof daartoe de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris. In verband met deze bevolen getuigenverhoren werd in deze arresten het volgende overwogen, waarbij het hof als voorbeeld zal uitgaan van de overweging op pagina 2 in het tussenarrest van 11 december 2014 in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (21-003477-13) [2] :
Het hof laat het aan de raadsheer-commissaris te bepalen op welke wijze deze getuige zal worden gehoord. Daarbij tekent het hof het volgende aan. Door de advocaat generaal is een vrijgeleide voor deze getuige toegezegd. Het hof verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2014. Deze wijze van horen verdient de voorkeur, nu de raadsman in de gelegenheid zal zijn om bij het verhoor in Nederland aanwezig te zijn. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wijst het hof op demogelijkheid van een verhoor via een videoconferentie, die door het Nederlands-Marokkaans rechtshulpverdrag wordt geboden. Mocht ook dit niet mogelijk zijn dan lijkt geen andere mogelijkheid over te blijven dan het via een rogatoire commissie horen van deze getuige door de raadsheer-commissaris in Marokko, waarbij de verdediging schriftelijk vragen ter beantwoording dient in te dienen bij de raadsheer-commissaris.
Op 13 maart 2015 stelde de advocaat-generaal het volgende bericht op over de toegezegde vrijgeleide:
Het openbaar ministerie zal getuige [verdachte] een vrijgeleide verlenen indien hij naar Nederland komt om als getuige op te treden in de strafzaken van zijn medeverdachten en/of als verdachte worden gehoord in zijn eigen strafzaak.
Zodra de datum van het verhoor door de raadsheer-commissaris is vastgesteld, zal ik de politie opdracht geven de naam van getuige [verdachte] uit het opsporingsregister te verwijderen. De periode van vrijgeleide zal lopen van drie dagen voor het eerste verhoor tot en met drie dagen na het laatste verhoor.
Getuige [verdachte] zal gedurende die tijd niet in hechtenis worden genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die vooraf gingen aan zijn vertrek uit Marokko.
Overigens is mij door tussenkomst van de politie ter ore gekomen dat getuige [verdachte] op dit moment als (hoofd) verdachte in een drugszaak in Marokko in voorlopige hechtenis zit.
Op 7 april 2016 is op initiatief van de raadsheer-commissaris aan de Marokkaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan dat ertoe strekt dat [verdachte] naar Nederland wordt overgebracht om als getuige te worden gehoord in de strafzaak tegen de medeverdachten in onderzoek Sprinkhaan. Als juridische grondslag van het rechtshulpverzoek is verwezen naar de artikelen 16 en 17 van het (op 1 december 2012 in werking getreden) Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
Uit een bericht van 3 oktober 2016 dat namens de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Marokkaanse autoriteiten is gezonden, blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten in reactie op het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 hebben gevraagd om aanvullende informatie omtrent de data waarop de getuigenverhoren plaatsvinden en omtrent de te volgen procedure. In dat bericht van 3 oktober 2016 is medegedeeld dat het de voorkeur van Nederland heeft om het verhoor te laten plaatsvinden op 9, 10 en 11 november 2016. In het verlengde van het bericht van 3 oktober 2016 is op 5 oktober 2016 op initiatief van de raadsheer-commissaris het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 aangevuld met de mededeling dat de Nederlandse autoriteiten het getuigenverhoor graag zouden laten plaatsvinden op 9, 10 en 11 november 2016. Met het oog op een verhoor op die dagen is verzocht in te stemmen met de overbrenging van [verdachte] van 6 tot en met 14 november 2016.
Bij bericht van 4 november 2016 heeft de raadsheer-commissaris medegedeeld dat (ondanks meerdere rappels) geen reactie is ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten op het verzoek om overbrenging van de getuige op 6 november 2016.
Bij bericht van 6 december 2016 hebben de Marokkaanse autoriteiten in reactie op het rechtshulpverzoek van 7 april 2016 medegedeeld dat de overbrenging van [verdachte] naar Nederland onmogelijk is, aangezien de aanwezigheid van [verdachte] “noodzakelijk is in het kader van een strafzaak die nog voor de Marokkaanse rechtsmacht loopt”.
Op [geboortedatum] 2017 is op initiatief van de raadsheer-commissaris aan de Marokkaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan dat ertoe strekt dat een (Nederlandse) raadsheer-commissaris in Marokko in de gelegenheid wordt gesteld om [verdachte] te horen als getuige. Daarbij is voorgesteld dat de Nederlandse advocaten, die niet worden toegelaten tot het verhoor, de vragen die zij gesteld willen zien schriftelijk zullen verstrekken aan de raadsheer-commissaris. Daarbij is tevens verzocht de raadsheer-commissaris de gelegenheid te bieden om aanvullende vragen te stellen, indien de antwoorden van [verdachte] daartoe aanleiding geven.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 23 juli 2018 blijkt dat [verdachte] op 17 juli 2018 in een Marokkaanse gevangenis, in het bijzijn van een Nederlandse raadsheer-commissaris, is gehoord door twee Marokkaanse rechercheurs. [verdachte] heeft toen aangegeven dat hij weliswaar niet weigert een verklaring af te leggen, maar dat hij uitsluitend vragen wil beantwoorden hetzij in aanwezigheid van zijn (toenmalige) Nederlandse raadsvrouw hetzij nadat hij voor een verhoor is overgebracht naar Nederland. [verdachte] heeft meermalen expliciet aangegeven dat hij in Marokko, buiten de aanwezigheid van zijn raadsvrouw, geen enkele vraag zou beantwoorden. Desgevraagd gaf hij aan dat de aanwezigheid van een Marokkaanse advocaat - indien dit al zou worden toegestaan - dit niet anders zou maken. Vervolgens heeft de Marokkaanse onderzoeksrechter die belast was met de uitvoering van het rechtshulpverzoek, beslist dat de rechercheurs moesten afzien van het stellen van verdere vragen, waarop het verhoor is beëindigd. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor, dat is opgemaakt door de Marokkaanse autoriteiten, houdt in dat [verdachte] heeft wel verklaard dat hem in Marokko een vrijheidsbeperkende straf is opgelegd voor de duur van 10 jaren in verband met de handel in harddrugs (cocaïne), en dat hij die straf op dat moment uitzit.
Hoger beroep (vanaf 2019)
Op 9 april 2019 vond opnieuw een terechtzitting plaats waarbij de verzoeken van de raadsvrouw, gedaan bij brief van 14 maart 2019, om de behandeling van de strafzaak tegen [verdachte] aan te houden om, onder anderen, het aanwezigheidsrecht van [verdachte] te kunnen effecturen, alsmede de stand van zaken met betrekking tot het horen van [verdachte] als getuige in de zaken tegen medeverdachten in het onderzoek Sprinkhaan, aan de orde zijn gesteld. In dat verband is het hof voorzien van een schriftelijk advies van 3 april 2019 van de Afdeling Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: AIRS). Dit advies houdt in dat artikel 16 van het Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko een juridische grondslag is voor de tijdelijke overbrenging van een gedetineerde teneinde te worden gehoord als getuige in een strafzaak tegen een ander. In aanvulling hierop houdt het advies in dat, zo lang in Marokko nog strafrechtelijke procedures gaande zijn tegen een gedetineerde getuige, Marokko een dergelijk verzoek tot tijdelijke overbrenging in de regel niet uitvoert.
Op de zitting van 9 april 2019 is de heer [medewerker AIRS 1] , verantwoordelijke voor de rechtshulp met Marokko bij de AIRS gehoord. Hij heeft verklaard:
Op de vraag of het zal lukken om [verdachte] hier als verdachte te krijgen kan ik
antwoorden dat onze inschatting is, dat dit niet zal lukken. Het overbrengen van een
persoon in zijn eigen strafzaak verloopt via een uitleveringsverzoek. Tussen Nederland en Marokko geldt geen bilateraal uitleveringsverdrag. Wel gelden enkele multilaterale uitleveringsverdragen. Daarnaast levert Marokko geen eigen onderdanen uit. Voor een tijdelijke overbrenging als getuige in een strafzaak, anders dan die tegen hemzelf, is goedkeuring nodig.
U vraagt mij of het mogelijk is om [verdachte] naar Nederland als getuige in de andere
zaken van medeverdachten over te brengen en of het dan mogelijk is in die tijd zijn
eigen strafzaak bij te wonen. Ik snap de vraag. Er dient dan een verzoek aan Marokko te worden gedaan. Een verdachte overbrengen om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak wordt opgevat als een uitleveringsverzoek en wordt geweigerd.
Bij tussenarrest van 17 mei 2019 heeft het hof de strafzaak tegen [verdachte] aangehouden en de stukken in handen gesteld van de advocaat-generaal teneinde de Marokkaanse autoriteiten door middel van een rechtshulpverzoek te verzoeken om — kort gezegd — informatie over lopende en afgesloten zaken tegen [verdachte] in Marokko. Verder is de advocaat-generaal opgedragen via de daarvoor bestemde kanalen het ertoe te leiden dat [verdachte] gebruik kan maken van zijn recht om bij de behandeling van de strafzaak tegen hem aanwezig te zijn. In het tussenarrest is hierover het volgende overwogen:
Het hof is (...) van oordeel dat op zo veel mogelijk verschillende grondslagen aan de Marokkaanse autoriteiten moet worden verzocht om overbrenging van verdachte teneinde hem van zijn recht op aanwezigheid bij de behandeling van zijn zaak gebruik te kunnen laten maken.
Mochten de Marokkaanse autoriteiten niet met overbrenging voor het genoemde doel instemmen, dan komt het het hof voor dat onderzocht dient te worden of voor dat doel een videoconferentie kan plaatsvinden (..).
Mocht ook deelname aan de zitting via een videoconferentie niet mogelijk zijn, dan zou aan de Marokkaanse autoriteiten moeten worden verzocht om tijdelijke overbrenging met het oog op het verhoor van verdachte. (...) Als overbrenging niet wordt toegestaan, kan verzocht worden het verhoor van verdachte per videoconferentie te doen plaatsvinden. Mochten de Marokkaanse autoriteiten ook daarmee niet instemmen, dan komt het het hof voor dat de Marokkaanse autoriteiten zou moeten worden verzocht ermee in te stemmen dat verdachte, in het kader van de getuigenverhoren door de raadsheer-commissaris van verdachte na diens overbrenging naar Nederland in de zaken tegen de andere verdachten, ook vragen als verdachte in zijn eigen zaak kunnen worden gesteld.
Bij tussenarresten van 17 mei 2019 zijn de zaken tegen medeverdachten in het onderzoek Sprinkhaan opnieuw verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde [verdachte] in die zaken te horen als getuige.
Naar aanleiding van de tussenarresten van 17 mei 2019 is op 4 september 2019 op initiatief van het openbaar ministerie aan Marokko het rechtshulpverzoek gedaan om informatie te verstrekken over lopende en afgesloten zaken tegen [verdachte] in Marokko. Meer bepaald is verzocht om informatie over de volgende punten:
- of er in Marokko nog strafzaken lopen tegen [verdachte] ;
- of er sprake is van al dan niet onherroepelijke veroordelingen;
- het tijdstip van vermoedelijke invrijheidstelling van [verdachte] bij expiratie van de straf dan wel bij voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op 21 oktober 2019 is op initiatief van de raadsheer-commissaris bij de Marokkaanse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend dat ertoe strekt dat [verdachte] naar Nederland wordt overgebracht om als getuige te worden gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten.
Op 8 november 2019 zijn op initiatief van het openbaar ministerie de volgende rechtshulpverzoeken gedaan.
- Onder kenmerk [kenmerk] is Marokko verzocht om de uitlevering van [verdachte] .
- Onder kenmerk [kenmerk] is Marokko verzocht te bevorderen dat [verdachte] naar Nederland wordt overgebracht om te worden gehoord als verdachte, dan wel - voor het geval het niet mogelijk mocht blijken verdachte als verdachte over te brengen naar Nederland - te bevorderen dat verdachte als verdachte wordt gehoord door middel van een videoverbinding.
In verband met het feit dat de rechtshulpverzoeken pas een halfjaar na het tussenarrest van mei 2019 naar Marokko zijn gezonden en er tot en met 13 maart 2020 geen antwoorden waren binnengekomen van Marokko op deze uitgegane rechtshulpverzoeken, is de zaak - anders dan gepland - in het voorjaar van 2020 niet inhoudelijk behandeld. Op 8 april 2020 is de zaak vervolgens, zonder ter terechtzitting behandeld te zijn in verband met de COVID 19-pandemie, voor onbepaalde tijd aangehouden.
Op 28 juli 2020 (datum dagtekening: 10 juni 2020) zijn op initiatief van het openbaar ministerie aanvullende rechtshulpverzoeken gedaan.
- Onder kenmerk [kenmerk] is Marokko (opnieuw) verzocht om de uitlevering van [verdachte] .
- Onder kenmerk [kenmerk] is Marokko (opnieuw) verzocht om:
- [verdachte] (tijdelijk) naar Nederland over te laten brengen zodat hij aanwezig kan zijn bij de zittingen in de straf- en ontnemingszaken tegen hem, dan wel
- [verdachte] vanuit Marokko middels videoverbinding aanwezig te laten zijn bij die zittingen, dan wel
- [verdachte] (tijdelijk) naar Nederland over te laten brengen zodat hij als verdachte kan worden gehoord in zijn eigen Nederlandse zaken, dan wel
- [verdachte] vanuit Marokko middels videoverbinding als verdachte te horen.
Bij bericht van 10 augustus 2020 heeft Marokko geantwoord dat de uitlevering van [verdachte] wordt geweigerd, omdat uitlevering van onderdanen in strijd is met het nationale recht van Marokko. Over de andere rechtshulpverzoeken zijn daarbij geen opmerkingen gemaakt.
Op 7 april 2021 ontving het hof een brief van de Marokkaanse autoriteiten gedateerd 6 april 2021 met (vertaald) de volgende inhoud:
Onderwerp: ter zake van een Nederlands aanvullend rechtshulpverzoek
Referentie: het schrijven van de heer de Nederlandse liaisonofficier te Rabat / nummer [kenmerk] dat is gedagtekend op 23 februari 2021
In aansluiting op het onderwerp en de referentie waarnaar hierboven wordt verwezen, heb ik de eer het origineel van het aanvullende Nederlandse rechtshulpverzoek aan u te retourneren dat is uitgegaan vanwege de heer A.C. L . van Holland, die als advocaat-generaal is verbonden aan het Openbaar Ministerie te Arnhem -Leeuwarden, dat is gedagtekend op 10 juni 2020 en dat betrekking heeft op “ [verdachte] “, ten behoeve van een zaak samenhangende met de handel in verdovende middelen, witwassen en het doen van een onjuiste belastingaangifte.
Ter zake van het verzoek strekkende tot juridische hulp en rechtshulp:
Hierbij is het vermeldenswaard erop te wijzen dat de rechter die het rechtshulpverzoek heeft doen uitgaan, het verzoek doet dat de persoon in kwestie wordt gehoord ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten of dat hij, in het geval zulks onmogelijk mocht blijken, wordt gehoord met behulp van een techniek op het gebied van videoconferenties (Vidéo-Conférence).
Gezien het feit dat er op dit moment geen wettelijk kader voorhanden is waarin zowel de techniek samenhangende met telehoren en teleconferenties als gebruikmaking van de betreffende techniek zijn geregeld, is het onmogelijk om zulks in werking te zetten. Wat het horen van de persoon in kwestie ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten aangaat, is het zo dat een dergelijke procedure moeilijk uitvoerbaar is in het licht van de heersende coronapandemie.
Ter zake van het verzoek strekkende tot overlevering:
Gezien het feit dat degene om wiens overlevering wordt verzocht in het bezit is van de Marokkaanse nationaliteit, is het om deze reden onmogelijk om tot zijn overlevering over te gaan.
Tot zover. Als centrale autoriteit blijft dit ministerie ter beschikking staan van de gerechtelijke autoriteiten die het verzoek hebben doen uitgaan, in het geval deze besluiten om het verzoek in te dienen op een wijze die aansluit bij de nationale wetgeving en bij de omstandigheden samenhangende niet de heersende coronapandemie.
Op de terechtzitting in de strafzaak tegen [verdachte] van 8 april 2021 is een ter zake deskundige medewerker van de AIRS ( [deskundige AIRS] ) gehoord als getuige.
Getuige [deskundige AIRS] heeft onder andere het volgende verklaard:
- De onderhavige zaken (betreffende het onderzoek Sprinkhaan) zijn door de namens Nederland in Marokko gestationeerde liaisonofficier herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van het Marokkaanse ministerie van Justitie. De Marokkaanse autoriteiten reageren tijdens die bijeenkomsten nooit inhoudelijk op de rechtshulpverzoeken. De reactie houdt dan niet meer in dan dat het verzoek is ontvangen, dat men ermee bezig is en dat men erop zal terugkomen.
- Het komt vaker voor dat de Marokkaanse autoriteiten niet op alle vragen of punten van een rechtshulpverzoek reageren.
- Overbrenging van een verdachte door de Marokkaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek is al jaren niet meer gebeurd, dus het is moeilijk in te schatten of dit mogelijk is. De laatste uitlevering vond ook al zeker twee jaren geleden plaats. Van de overbrenging van een persoon om te worden gehoord als getuige, is getuige [deskundige AIRS] geen voorbeeld bekend.
- De Marokkaanse wet biedt nog steeds geen grondslag voor een verhoor door middel van een videoconferentie.
Bij tussenarrest van 12 april 2021 heeft het hof geoordeeld dat uit de berichten van de Marokkaanse autoriteiten als ook uit hetgeen door de getuige [deskundige AIRS] ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht niet alleen blijkt dat uitlevering van verdachte niet mogelijk is, maar ook dat het binnen een duidelijke c.q. redelijkerwijs afzienbare termijn niet mogelijk is dat verdachte naar Nederland (tijdelijk) wordt overgebracht teneinde hier als verdachte te worden gehoord door de raadsheer-commissaris dan wel ter terechtzitting van het hof. Door de Marokkaanse autoriteiten is echter niet expliciet de vraag beantwoord of verdachte thans nog gedetineerd is in Marokko en, zo ja, tot welk tijdstip de detentie voortduurt. Het hof heeft de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden en de stukken in de handen van de advocaat-generaal gesteld teneinde door middel van een rechtshulpverzoek informatie op te vragen bij de Marokkaanse autoriteiten omtrent:
- de stand van zaken met betrekking tot de berechtingen van verdachte in Marokko;
- of er al dan niet sprake is van een onherroepelijke veroordeling in één of meer Marokkaanse strafzaken;
- het waarschijnlijke tijdstip van invrijheidstelling van verdachte in het geval van expiratie van de gevangenisstraf dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling;
- de aard, omvang en periodes van de feiten die verdachte ten laste zijn gelegd in de eerder bedoelde lopende en afgeronde Marokkaanse strafzaken.
In de zaken tegen medeverdachten in onderzoek Sprinkhaan heeft het hof bij tussen- of eindarrest in de periode mei en juni 2021 geoordeeld dat het onaannemelijk is dat een verhoor van [verdachte] als getuige binnen een aanvaardbare termijn in die zaken zal plaatsvinden [3] . De verzoeken van de verdediging om de behandeling van die zaken aan te houden met het oog op het verhoor van [verdachte] als getuige werd dan ook afgewezen. Naar het oordeel van het hof verzetten het ondervragingsrecht en het recht op een eerlijk proces zich er in de gegeven omstandigheden niet tegen dat einduitspraak wordt gedaan, ondanks dat de verdediging in die zaken niet de gelegenheid heeft gehad medeverdachte [verdachte] te ondervragen als getuige.
Op 20 januari 2023 ontvangt het hof de brief van mr. [medewerker AIRS 2] , waarnemend hoofd AIRS, van 19 januari 2023, en gericht aan de advocaat-generaal, waarin deze namens de Minister van Justitie en Veiligheid, het volgende schrijft:
Vragen:
1. Op welke datum is de heer [verdachte] in Marokko gedetineerd geraakt voor het uitzitten van de straffen waarvoor hij nu vastzit?
2. Is het juist dat de uitspraak/uitspraken waarvan deze detentie het gevolg is, onherroepelijk is/zijn?
3. Is bekend of er in Marokko tegen de heer [verdachte] nog meer strafzaken lopen dan degene(n) waarvoor hij thans gedetineerd is? Zo ja, ter zake van welk feitencomplex is dat het geval en in welk stadium verkeren die zaken?
4. Het hof heeft uit eerdere stukken begrepen dat het hier zou gaan om het uitzitten van tweemaal tien jaar gevangenisstraf, plus eventueel nog anderhalf jaar wegens niet-betaalde geldboetes. Is dat juist? En zo ja, betekent dit dat de heer [verdachte] effectief twintig jaar (plus eventueel anderhalf jaar) gedetineerd zal zijn of kent het Marokkaanse executierecht een met Nederland vergelijkbare regeling van vervroegde invrijheidstelling die de duur van de uit te zitten straf beïnvloedt? Zo ja, valt met enige mate van zekerheid te zeggen wat de datum van invrijheidstelling van de heer [verdachte] zal zijn, na het uitzitten van de in Marokko opgelegde straffen?
5. Is overbrenging van de heer [verdachte] naar Nederland ten behoeve van het bijwonen van de strafzitting van het hof in zijn zaak/zaken (met andere woorden: voor het effectueren van zijn aanwezigheidsrecht) te allen tijde en in alle omstandigheden onmogelijk zoals gesteld lijkt te zijn in het mailbericht van 22 december 2022 gericht aan het ressortsparket?
Let wel: het gaat hier om het bijwonen van zijn eigen strafzaak en dus niet om [verdachte] ’s aanwezigheid als getuige in de zaak tegen een medeverdachte.
6. Is het (nog steeds) onmogelijk om een in Marokko gedetineerde verdachte via een videoverbinding aanwezig te doen zijn op een strafzitting in een in Nederland tegen hem lopende strafzaak?
De vragen 1 tot en met 3 kunnen op dit moment niet beantwoord worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid beschikt niet over deze informatie, welke zal moeten worden opgevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten door middel van een formeel verzoek. Ter illustratie, de Nederlandse autoriteiten zouden ook een formeel rechtshulpverzoek nodig hebben van een derde land – zoals Marokko – om dergelijke informatie te kunnen verstrekken.
Dit geldt evenzo voor vraag 4: om deze vraag te kunnen beantwoorden zal nadere informatie bij de Marokkaanse autoriteiten moeten worden verzocht.
Over de onderwerpen inzake vragen 5 en 6 is in een eerder stadium al contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangegeven in het e-mailbericht van [deskundige AIRS] van 22 december 2022 zijn er geen mogelijkheden om de aanwezigheid van de heer [verdachte] bij zijn proces te kunnen effectueren. Aangezien de heer [verdachte] Marokkaans onderdaan is, kan hij niet worden uitgeleverd noch is voorlopige terbeschikkingstelling mogelijk. Andere mogelijkheden binnen de rechtshulprelatie zijn niet aanwezig.
Ten aanzien van uw vraag om videoconferentie: de Marokkaanse autoriteiten hebben bevestigd dat dit niet is opgenomen in de nationale wetgeving dus dat dit niet mogelijk is. Daarnaast ziet artikel 13 van het bilateraal rechtshulpverdrag op het horen van een getuige en/of deskundige in het kader van een strafrechtelijke vervolging. Het artikel ziet niet op het horen van een verdachte via videoverbinding, noch ziet het op aanwezigheid van de verdachte bij zijn of haar lopende strafzaak via videoverbinding.
Op de terechtzitting van 23 januari 2023 in de strafzaak tegen [verdachte] is wederom de ter zake deskundige medewerker van de AIRS ( [deskundige AIRS] ) gehoord als getuige. Getuige [deskundige AIRS] heeft onder andere het volgende verklaard:
Nederland doet veel rechtshulpverzoeken aan Marokko. Daarvan wordt ongeveer
tachtig procent niet beantwoord.
- De Marokkaanse wetgeving biedt geen mogelijkheden voor een videoconferentie. Een tijdelijke overbrenging als verdachte is enkel mogelijk als uitlevering mogelijk is, en dat is niet het geval omdat verdachte de Marokkaanse nationaliteit bezit. Tenzij de Marokkaanse wetgeving wordt aangepast, zie ik niet hoe verdachte zijn aanwezigheidsrecht zou kunnen effectueren zolang hij gedetineerd is. Hij kan enkel naar Nederland komen als hij op vrije voeten is en dan zelf hiernaartoe komt.
- Dat heb ik zo begrepen uit het overleg met de Marokkaanse autoriteiten in september 2022. Daaraan nam onder meer het hoofd van de Marokkaanse centrale autoriteit deel. Ik kan mijn stelling niet onderbouwen met een verwijzing naar de Marokkaanse wetgeving, ik heb dat ook niet zelf nagetrokken en ook mijn afdeling heeft dat niet.
Dat onderwerp kwam ter sprake omdat de Marokkaanse vertegenwoordiging vroeg waarom toch door Nederland bij herhaling werd verzocht om de uitlevering van verdachte terwijl dat even zo vaak door hen werd afgewezen. Het ging toen om de reden om voor de afwijzing van het uitleveringsverzoek.
De Marokkaanse wet biedt nog steeds geen grondslag voor een verhoor door middel van een videoconferentie.
Het hof heeft vervolgens de zaak aangehouden tot 6 november 2023 en de stukken in de handen van de advocaat-generaal gesteld teneinde door middel van een rechtshulpverzoek:
- Verdachte op te roepen tegen 6 november 2023 en 7 november 2023;
- de Marokkaanse autoriteiten te verzoeken om antwoord te geven op de volgende vragen:
a. Welke straffen zijn de verdachte opgelegd in Marokkaanse strafzaken?
b. Voor welke feiten zijn die straffen opgelegd?
c. Op welke data en/of in welke periodes zijn die feiten gepleegd?
d. Zijn aan de verdachte, naast vrijheidsstraffen, nog andere sancties opgelegd, bijvoorbeeld geldboeten of sancties met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen of ter zake van voordeelsontneming?
e. Zijn deze veroordelingen onherroepelijk? Zo ja, wanneer zijn deze onherroepelijk geworden?
f. Kent het Marokkaans strafrecht een regeling voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling voordat de straf volledig is uitgezeten? Zo ja, komt de verdachte daarvoor in aanmerking?
g. Wat is de waarschijnlijke datum van invrijheidstelling van de verdachte in Marokko?
Bij rechtshulpverzoek van 30 januari 2023, [kenmerk] , is op 2 februari 2023 de Marokkaanse autoriteiten verzocht om verdachte [verdachte] de dagvaarding voor zitting van 6 en 7 november 2023 uit te reiken.
Bij rechtshulpverzoek van 2 maart 2023, [kenmerk] , is op 14 maart 2023 de Marokkaanse autoriteiten verzocht tot verstrekken van informatie en documentatie over de veroordeling van de verdachte [verdachte] in Marokko.
Op 28 april 2023 ontvangt het hof een brief d.d. 18 april 2023 van mr. [medewerker AIRS 2] , waarnemend hoofd AIRS, gericht aan de advocaat-generaal waarin deze namens de Minister van Justitie en Veiligheid, onder andere het volgende schrijft:
Uitlevering
In de onderliggende zaak is allereerst verzocht aan de Marokkaanse autoriteiten om de heer [verdachte] uit te leveren aan Nederland ter fine van strafvervolging. De Marokkaanse autoriteiten hebben dit verzoek in augustus 2020 afgewezen, op grond van het feit dat de heer [verdachte] een Marokkaanse onderdaan is en derhalve niet uitgeleverd kan worden.
Volgens artikel 718 van het Marokkaanse Wetboek van Strafvordering kunnen eigen onderdanen niet worden uitgeleverd (zie bijgaand). Dit staat los van het feit dat dat heer [verdachte] thans gedetineerd is in Marokko.
Tijdens het verhoor van 23 januari jl. is tevens besproken of uitlevering van een eigen onderdaan wel mogelijk zou zijn door te refereren aan een ander multilateraal VN-verdrag. Dit is niet het geval. Aangezien het uitleveren van een eigen onderdaan niet mogelijk is op basis van Marokkaanse nationale wetgeving, maakt het niet uit op wel verdrag het verzoek wordt gebaseerd. Er is geen uitzondering op de regel: uitlevering van eigen onderdanen kan niet volgens Marokkaanse wetgeving.
Voorlopige terbeschikkingstelling:
Naast uitlevering is verzocht om voorlopige terbeschikkingstelling, aangezien de heer [verdachte] gedetineerd is in Marokko. Voorlopige terbeschikkingstelling houdt in overbrenging van een verdachte zodat diegene aan zijn strafvervolging kan deelnemen in het verzoekenland. Voorlopige terbeschikkingstelling wordt vaak verzocht als het uitleveringsverzoek gehonoreerd is maar er een reden is dat feitelijke uitlevering nog niet mogelijk is.
Volgens de Nederlandse wetgeving is dit op grond van artikel 39 lid 4 van de Uitleveringswet mogelijk, wanneer de opgeëiste persoon nog vervolgd wordt in een Nederlandse strafzaak of als diegene nog een gevangenisstraf ondergaat.
Voorlopige terbeschikkingstelling kan gevraagd worden op basis van uitleveringsverdragen, niet op basis van rechtshulpverdragen. Uitlevering en voorlopige terbeschikkingstelling zijn aan elkaar verbonden, hetgeen inhoudt dat als uitlevering niet mogelijk is, voorlopige terbeschikkingstelling evenmin mogelijk is. Door de Marokkaanse autoriteiten is dit bevestigd bij het overleg op 6 oktober 2023.
Dit betekent dat in de zaak van de heer [verdachte] voorlopige terbeschikkingstelling niet mogelijk is omdat hij als Marokkaans onderdaan ook niet uitgeleverd kan worden. De heer [verdachte] kan derhalve niet door middel van voorlopige terbeschikkingstelling aanwezig zijn bij zijn vervolging in Nederland.
Conclusie
Alle mogelijkheden om de heer [verdachte] in de gelegenheid te stellen tot het uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, zijn onderzocht. Geconcludeerd moet worden dat het niet mogelijk is om door middel van rechtshulp de heer [verdachte] naar Nederland te laten komen om aanwezig te zijn bij zijn strafproces.
Op 13 oktober 2023 ontvangt het hof een e-mailbericht van het openbaar ministerie als bijlagen de vertaalde uitvoeringsstukken van de rechtshulpverzoeken met nummer [kenmerk] .
Daarin is onder andere opgenomen een stuk opgenomen van de functionaris van het Team nationale gerechtelijke politie te Casablanca , onderbouwd met bijlagen en inhoudende, onder andere:
- De rechtbank van eerste aanleg te Marrakesh heeft op 22-7-2015 wegens de verdenking van het vervoeren, exporteren en importeren van cocaïne, medeplichtigheid bij het vervoeren en exporteren van hasj, medeplichtigheid bij openbaarmaking van beroepsgeheim, en bezit van goederen waarvan de aard en [betaalde] douanerechten [ten onrechte] worden gerechtvaardigd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaar uitgevaardigd en een geldboete van 40.000,00 dirham, en daarnaast een dwangsom voor de douane ten bedrage van 23.234.000.000,00 dirham, indien nodig uiterlijk binnen een jaar te betalen. Einddatum van de sanctie: 23-2-2025.
- Ook het gerechtshof te Marrakesh heeft op 27-6-2016 verklaard, ten aanzien van de tenlastelegging van het vervoeren, exporteren en importeren van cocaïne, medeplichtigheid bij het vervoeren en exporteren van hasj, medeplichtigheid bij openbaarmaking van beroepsgeheim, bezit van goederen waarvan de aard en [betaalde] douanerechten [ten onrechte] worden gerechtvaardigd, het vonnis in eerste aanleg te bekrachtigen, en de veroordeelde te veroordelen in de kosten, en minimale dwang.
- Vervolgens heeft de rechtbank van eerste aanleg te Témara op 4-7-2018 wegens de tenlastelegging van valsheid in geschrifte voor een document dat is uitgegeven door de overheid en het gebruiken daarvan, het in bezit hebben, vervoeren, en exporteren van drugs, het importeren van drugs, drugshandel, en medeplichtigheid daaraan, een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van 10 jaar uitgevaardigd, en een geldboete van 500.000,00 dirham, met veroordeling in de kosten, en minimale dwang. Einddatum van de sanctie: 5-4-2030.
- Het gerechtshof te Rabat heeft op 14-5-2019 verklaard, ten aanzien van de tenlastelegging van valsheid in geschrifte voor een document dat is uitgegeven door de overheid en het gebruiken daarvan, het in bezit hebben, vervoeren, en exporteren van drugs, het importeren van drugs, drugshandel, en medeplichtigheid daaraan, de veroordeling conform het vonnis in eerste aanleg te bekrachtigen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaar en een geldboete van 500.000,00 dirham, met veroordeling in de kosten, en minimale dwang.
En
- Op 5-4-2020 is er een maatregel getroffen ten gunste van de betrokkene in het kader van koninklijke amnestie, betreft rechtszaak nummer [nummer] , ten aanzien van wat er overbleef van de hem opgelegd sanctie.
Ook als bijlage is opgenomen een tabel met daarin onder andere:
zaaknummer
tenlastelegging
Rechtbank
datum vonnis
inhoud daarvan
einddatum van de straf
[nummer]
Vervoer, uitvoer,
invoer cocaïne,
deelname aan Vervoer
en uitvoer van hasch.
Deelname aan het niet
houden aan het
geheimhoudingsplicht.
Het voorhanden
hebben van spullen
waarvan invoer
belasting betaald
moet worden en
aangifte gedaan moet
worden.
Het
Gerechtshof
te
Plaats Marokko
27/06/2016
Bekrachtiging van
vonnis in eerste
aanleg, en
veroordeling van
betaling
proceskosten en
betaling van de
boetes.
05/04/2020
[nummer]
Vervalsing van documenten afgegeven door de algemene administratie, gebruik daarvan, voorhanden hebben van verdovende middelen, Vervoer, invoer, uitvoer en handel in verdovende middelen
Gerechtshof
te
Plaats Marroko
14/05/2019
10 jaar gevangenis
straf
onvoorwaardelijk+
geldboete van
500.000,00 en veroordeling tot
proceslosten
05/04/2030
Op 31 oktober en op 3 november 2023 heeft het hof e-mailberichten van het openbaar ministerie ontvangen met bijlagen. Uit het proces-verbaal terechtzitting van 6 november 2023 blijkt dat de voorzitter kenbaar heeft gemaakt dat het hof uit de in oktober en november 2023 overgelegde uitvoeringsstukken opmaakt dat:
verdachte in kennis is gesteld van de zitting van vandaag en dat hij kennelijk verblijft in [penitentiaire inrichting] , zijnde een gevangenis in Marokko. De strafrechtelijke situatie per juli 2023 is dat verdachte in 2015 door de rechtbank te Marrakesh is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, welke veroordeling door het Gerechtshof te Marrakesh is bekrachtigd, maar waar gedeeltelijk een koninklijk pardon in is verleend. Daardoor heeft deze straf een einddatum van 5 april 2020 in plaats van 5 april 2025 gekregen. In een andere zaak is verdachte op 4 juli 2018 door de rechtbank te Témara veroordeeld, en heeft het gerechtshof te Rabat verdachte in hoger beroep op 14 mei 2019 eveneens een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren opgelegd. De einddatum van die gevangenisstraf is 5 april 2030.
(…)
Dan zijn verdachte schijnbaar een aantal vrijheidsbenemende maatregelen opgelegd wegens het niet voldoen van een aantal dwangsommen.
Verdachte heeft in verschillende penitentiaire inrichtingen verbleven, maar zit sinds 5 april 2022 in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] .
Op de zitting van 6 november 2023 heeft de raadsman aangegeven dat het hem niet was gelukt om [verdachte] te bezoeken en dat hij zijn best zou doen om contact te krijgen en met dat doel ook in het vroege voorjaar van 2024 naar Marokko zou afreizen.
Het hof heeft op de zitting van 6 november 2023 als volgt bepaald:
Om de vaart in de zaak te houden, zal het onderzoek niet worden voortgezet met een nadere regiezitting, maar met een informele regiebijeenkomst, die zal plaatvinden in het eerste kwartaal van 2024. Daarmee wordt voorkomen dat vertraging ontstaat doordat, in het geval van en nieuwe regiezitting de verdachte daarvoor zou moeten worden opgeroepen door middel van een rechtshulpverzoek.
(..)
Tijdens die informele regiebijeenkomst kan worden besproken wat de stand van
zaken is wat betreft het contact tussen de raadslieden en de verdachte in het licht van de moeilijkheden die er op dit moment voor de raadslieden bestaan om toegang te krijgen tot de Marokkaanse gevangenis waarin de verdachte gedetineerd is. Het
openbaar ministerie heeft aangeboden om ondersteuning te bieden bij de poging om
een bezoek aan de verdachte te bewerkstelligen.
Het hof heeft vervolgens de zaak aangehouden en, onder andere de stukken in de handen van de advocaat-generaal gesteld met de opdracht om:
de Marokkaanse autoriteiten te verzoeken om (aanvullend) antwoord te geven op de volgende vragen, die zijn geformuleerd in het laatste rechtshulpverzoek maar waarvan de beantwoording niet is vervat in de recent binnengekomen reacties op dat verzoek:
a. Voor welke strafbare feiten/delicten is verdachte in Marokko veroordeeld in de twee strafzaken, die elk hebben geleid tot de oplegging van - onder meer - tien jaren gevangenisstraf?
b. Wat is of wat zijn de pleegplaat(sen) van deze feiten?
c. Op welke data en/of in welke periodes zijn die feiten gepleegd?
d. Waarbij het het openbaar ministerie vrijstaat om de Marokkaanse autoriteiten te (doen) verzoeken om te volstaan met de enkele toezending van de betreffende uitspraken;
merkt op dat het het openbaar ministerie ook vrij staat om – indien en voor zover mogelijk – de betreffende uitspraken genoemd onder a en/of d uit openbare bronnen te verkrijgen.
Naar aanleiding van het opvragen van de verhinderdata in verband met de planning van de informele regiebijeenkomst is namens verdachte op 28 februari 2024 door de raadsman aangegeven dat de voorkeur in beginsel uitgaat van het schriftelijk delen van informatie. Het hof heeft hierin bewilligd en bepaald dat de schriftelijke informatie tot uiterlijk 22 april 2024 kan worden aangeleverd en dat de advocaat-generaal hierop kon reageren tot uiterlijk 15 mei 2024. De raadslieden hebben hierop niet van zich laten horen, ook niet op het rappel na 22 april 2024. In de ontnemingszaak is door de raadsman om een schriftelijke ronde verzocht, waarvan vervolgens geen gebruik is gemaakt.
Bij brief van 13 juni 2024 heeft mr. [medewerker AIRS 2] , hoofd AIRS namens de Minister van Justitie en Veiligheid aanvullende vragen gesteld betreffende de uitvoeringsstukken inzake de heer [verdachte] aan het Ministerie van Justitie te Rabat , Marokko, de bevoegde autoriteit. Deze brief is op [geboortedatum] 2024 aan de Marokkaanse autoriteiten aangeboden.
In overleg met het openbaar ministerie en de raadslieden van [verdachte] is bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 10, 11, 12, 13 en 17 februari 2025. Daarnaast is op 23 september 2024 het rechtshulpverzoek ten behoeve van de oproeping voor de (inhoudelijke) zitting van het hof. Dit rechtshulpverzoek is blijkens een stempel van de Marokkaanse autoriteiten, voorzien van een handgeschreven datum en een handtekening, op 4 november 2024 aangeboden aan de Marokkaanse autoriteiten.
Voor deze geplande zitting heeft het hof de raadsman bij mail van 18 december 2024 verzocht om binnen drie weken informatie over de stand van zaken en inzicht in de positiebepaling van de verdediging op de geplande inhoudelijke behandeling aan het hof te verstrekken. Op deze mail is niet door de raadslieden gereageerd. Daarna is door de voorzitter van het hof telefonisch contact gezocht met de raadsman en naar aanleiding hiervan heeft de raadsman bij mail van 15 januari 2025 aangegeven dat de mail aan zijn aandacht ontsnapt is geweest, verdachte nog steeds gedetineerd was, nog geen sprake is geweest van contact met verdachte en hij voornemens was om aanhouding van de zaak te verzoeken op de inhoudelijke behandeling. De raadsman in de ontnemingszaak heeft laten weten zich aan te sluiten bij de verzoeken van de raadsman in de hoofdzaak. Bovendien heeft hij het hof laten weten dat de mail van het hof in zijn spambox zou zijn beland.
Bij mail van 28 januari 2025 heeft de advocaat-generaal het hof geïnformeerd dat is bezien of op andere wijze dan via een rechtshulpverzoek, bijvoorbeeld vanuit openbare bronnen, informatie over de strafrechtelijke veroordelingen van [verdachte] kon worden verkregen, maar dat in Marokko de openbaarheid van rechtbankdocumenten, met name in strafzaken, beperkt is en geen sprake is van openbare bronnen waaruit kan worden geput.
Hoger beroep (inhoudelijke behandeling)
Op de terechtzitting van 10 februari 2025 heeft de raadsman van [verdachte] verklaard uitdrukkelijk door [verdachte] te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Daarbij heeft de raadsman verzocht dat het hof de betekening van de dagvaarding onderzoekt en geconcludeerd dat zijns inziens geen sprake is geweest van een geldige uitreiking van de oproeping. Ook heeft de raadsman aangegeven dat het hem niet mogelijk is gebleken om [verdachte] te bezoeken in Marokko vanwege zijn detentie aldaar en dat hij slechts contact heeft gehad met enkele familieleden. Het hof heeft op de zitting van 12 februari 2025 beslist dat het hof geen reden ziet om de nietigheid van de oproeping uit te spreken of het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en is voortgegaan met de behandeling van zaak.
Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 12, 14 en 17 februari 2025. De zittingsdagen 13 en 15 februari 2025 bleken na overleg met de advocaat-generaal en de raadsman niet nodig. Op 17 februari 2025 is aan de raadsman het recht gelaten om namens verdachte als laatste te spreken en is het onderzoek onderbroken tot de zitting van 14 maart 2025 voor sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, om zodoende het hof tijd en gelegenheid te geven om in dit uitgebreide onderzoek arrest te schrijven.
Op 21 februari 2025 en mitsdien na de onderbreking van de zitting, heeft het hof nadere stukken van het openbaar ministerie inhoudende een inhoudelijke reactie van de Marokkaanse autoriteiten op het verzoek om uitreiking van de oproeping, ontvangen. Op 6 maart 2025 heeft het hof de vertaling van die stukken ontvangen. Het stuk houdt in:
Proces-verbaal
Op 25 van de maand december van het jaar 2024, om 15:00 uur,
hebben wij, [naam] , gerechtelijk politieagent in functie, op basis van het gezamenlijk besluit tussen de Minister van Justitie en Vrijheden en de Minister van Binnenlandse Zaken nr. [nummer] van 7 Shawwal 1444, overeenkomend met 28 april 2023, werkzaam bij de lokale afdeling van de gerechtelijke politie in Tifelt , en assistent van de Officier van Justitie van Zijne Majesteit de Koning ;
in uitvoering van het voorlopig onderzoek en op basis van de instructies van het Openbaar Ministerie onder nummer [nummer] , zoals ontvangen van het Openbaar Ministerie van het arrondissementsparket Tifelt op 24-12-2024;
ons begeven naar de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] en de gedetineerde genaamd [verdachte] , met registratienummer [nummer] , verhoord, waarbij wij hem op de hoogte hebben gebracht van de hem ten laste gelegde feiten en van al zijn wettelijk gewaarborgde rechten krachtens het Wetboek van Strafvordering, waaronder zijn recht om te zwijgen, recht op juridische bijstand, en het recht om een advocaat aan te stellen of er een toegewezen te krijgen in het kader van juridische bijstand. Hij heeft echter geen gebruik gemaakt van deze rechten. Na onze opeenvolgende vragen heeft hij de volgende verklaringen afgelegd:
Over zijn identiteit: Mijn naam is [verdachte] , Marokkaan, geboren in 1974 in Al Hoceima , zoon van [naam] zoon van [naam onduidelijk, vermoedelijk: [naam] ?] en [naam] dochter van [naam] , gehuwd en vader van twee kinderen, handelaar, woonachtig in Nederland, houder van de nationale identiteitskaart met nummer [nummer] .
Over zijn opleidingsniveau: Ik kan niet lezen en schrijven in het Arabisch.
Over zijn strafblad: Ik heb een strafrechtelijk verleden.
Over de zaak: Ik heb voor u verschenen naar aanleiding van uw oproep binnen de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] , met als doel mij kennis te geven van een mij betreffend gerechtelijk stuk. Ik bevestig dat ik het gerechtelijk stuk heb ingezien, dat is opgesteld in het Nederlands, een taal die ik beheers. Dit stuk betreft een dagvaarding om te verschijnen voor hoorzittingen op 10, 11, 12, 13 en 17 februari 2025 bij de gerechtelijke autoriteiten van Arnhem -Leeuwarden in Nederland.
[Arabische afkorting aa, alif, sin onduidelijk]: Ik bevestig dat ik
Hij weigerde te ondertekenen zonder opgaaf van redenen
[rond stempel, waarvan alleen leesbaar:] Politiecommissariaat Tifelt
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Pagina 2 van het proces-verbaal van het verhoor van de gedetineerde [verdachte]
de inhoud van het gerechtelijk stuk afgegeven door de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten volledig heb begrepen en dat ik categorisch weiger dit proces-verbaal te ondertekenen.
Dit is dus mijn verklaring in deze zaak.
Na het voorlezen van zijn verklaring, stemde hij in met de inhoud ervan, maar hij weigerde te ondertekenen zonder opgaaf van redenen. Wij hebben [het proces-verbaal] ondertekend.
De gehoorde persoon:
weigerde te ondertekenen zonder opgaaf van redenen
Gerechtelijk politieagent
[handtekening]
[rond stempel, waarvan leesbaar:] […] veiligheid Plaats Marokko - Politiecommissariaat Naam
Naar aanleiding van de binnenkomst van dit stuk heeft de raadsman de gelegenheid gekregen om zich hierover uit te laten en opnieuw namens verdachte als laatste te spreken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt op de zitting van 14 maart 2025. Daarna is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Standpunten verdediging
Inleiding
De raadsman heeft bij pleidooi een aantal verweren gevoerd welke -voorzover hier relevant- strekken tot aanhouding van de terechtzitting en de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze verweren zijn deels herhaald op de sluitingszitting. Meer in het algemeen heeft de raadsman gesteld te persisteren bij een aantal in eerste aanleg gevoerde verweren en verzoeken, welke deels eveneens zien op de voorvragen. Het hof zal deze in het hiernavolgende bespreken.
I: Verzoek tot aanhouding vanwege de nietigheid van de oproeping, dan wel het niet kunnen bespreken van de nadere reactie van de Marokkaanse autoriteiten
Op de zitting van 17 februari 2025 heeft de raadsman gepersisteerd bij het op de zitting van 10 februari 2025 gevoerde verweer dat de betekening van de oproeping voor de zittingen van 10, 11, 12, 13 en 17 februari 2025 nietig is en het hof verzocht om zijn eerdere oordeel op dit verweer, zoals gegeven op de zitting van 12 februari 2025 te heroverwegen.
Op de zitting van 14 maart 2025 heeft de raadsman er tevens op gewezen dat, als het hof het op 21 maart 2025 ontvangen stuk, althans de vertaling daarvan, als uitvoeringsstuk van het rechtshulpverzoek ziet dat gericht was op de oproeping voor de zittingsdagen in februari 2025 aan [verdachte] te betekenen, de datum van de terechtzitting op 14 maart 2025 niet in dit stuk vermeld staat. [verdachte] is dus niet (rechtsgeldig) voor de zittingsdag van 14 maart 2025 opgeroepen, aldus de raadsman. Ook om deze reden dient de oproeping nietig te worden verklaard en dient de zaak te worden aangehouden om zo [verdachte] alsnog rechtsgeldig te laten oproepen.
Ook bevreemdt het de raadsman dat in het stuk staat dat [verdachte] gewezen zou zijn op zijn recht om te zwijgen, zijn recht op juridische bijstand, en het recht om een advocaat aan te stellen of er een toegewezen te krijgen in het kader van juridische bijstand, maar dat [verdachte] geen gebruik gemaakt zou hebben van deze rechten. Vervolgens is [verdachte] wel aan een verhoor onderworpen waarbij [verdachte] verklaard heeft over zijn opleidingsniveau en zijn strafrechtelijk verleden. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat de raadsman het op 21 maart 2025 ontvangen stuk, althans de vertaling daarvan, met [verdachte] kan bespreken.
II: Verzoek tot aanhouding om [verdachte] in de gelegenheid te stellen zijn aanwezigheidsrecht te kunnen effectueren, dan wel verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie vanwege schending van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVPR.
De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden zodat [verdachte] gebruik kan maken van zijn recht om bij zijn berechting aanwezig te zijn en zichzelf kan verdedigen tegen dat wat hem ten laste is gelegd. Meer in het bijzonder heeft de raadsman verzocht om:
[verdachte] op grond van artikel 16 van het wederzijdse rechtshulpverdrag tijdelijk over te laten brengen;
[verdachte] te horen als getuige in de zaak tegen [bedrijf 1] , waarbij hij zich dan tevens kan uitlaten als verdachte in zijn strafzaak;
[verdachte] te horen middels videoverbinding.
Subsidiair verzoekt de raadsman om, als het hof de zaak niet wil aanhouden om [verdachte] in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht, het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens schending van het aanwezigheidsrecht ex (onder meer) artikel 6 EVRM en artikel 14 IVPR.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat getuige [deskundige AIRS] van AIRS, dan wel haar opvolger, alsmede de liaison officier te Rabat worden gehoord als getuige over de genoemde verdragsbepalingen, de mogelijkheden van effectuering daarvan en over de vraag welke stukken en rechtshulpverzoeken aan de Marokkaanse autoriteiten zijn aangeboden en de uitvoering daarvan.
III: Ne bis in idem: verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie ter zake van de feiten 1 en 2, subsidiair verzoek om een prejudiciële verwijzing naar de Hoge Raad dan wel het Hof van Justitie van de EU, meer subsidiair tot aanhouding van de zaak.
De raadsman heeft met een verwijzing naar het zogenoemde ne bis in idem beginsel verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ter zake de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en mogelijk ook de witwasfeiten nu duidelijk is geworden dat [verdachte] in Marokko is veroordeeld voor vervoer en uitvoer van hasj en daarnaast het voorhanden hebben van verdovende middelen, vervoer, invoer en uitvoer en handel in verdovende middelen, waarbij voor beide veroordeling geldt dat nog altijd onduidelijk is wat de pleegplaatsen en pleegdata zijn van de feiten waarvoor hij in Marokko is veroordeeld.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om, mocht het hof tot een veroordeling ter zake van (een van) tenlastegelegde feiten komen, door middel van het stellen van een prejudiciële vraag, het oordeel van het Hof van Justitie van de EU dan wel de Hoge Raad der Nederlanden te vragen over de vraag of het nu tenlastegelegde feitencomplex als hetzelfde feit dient te worden gekwalificeerd als (een deel van) het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan een van de onherroepelijke veroordelingen in Marokko in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (Suo).
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om de Marokkaanse autoriteiten nogmaals te doen verzoeken de nodige informatie te verstrekken zoals in het proces-verbaal terechtzitting van de zitting in hoger beroep van 6 november 2023 is verwoord.
Oordeel hof
I: Nietigheid van de dagvaarding c.q. oproeping: verzoek tot aanhouding
Op de terechtzitting van 12 februari 2025 heeft het hof vastgesteld dat [verdachte] rechtsgeldig is opgeroepen en het hof op basis van feitelijke vaststellingen tot de conclusie is gekomen dat hij op de hoogte was van de zittingsdagen in februari 2025. Het hof achtte daarvoor van belang dat uit de stukken is gebleken dat voor de betekening van de oproeping voor deze zittingsdagen op 4 november 2024 de tussenkomst van de Marokkaanse autoriteiten is ingeroepen, dat daarmee aan de termijn van het Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, 80 dagen, is voldaan. Tevens achtte het hof van belang dat op de zitting van 10 februari 2025 door de raadslieden van verdachte een medisch stuk is ingebracht. Dit stuk is gedagtekend op 24 januari 2025. De raadslieden hebben aangegeven dit stuk ontvangen te hebben van familie van [verdachte] om het hof te informeren over zijn medische situatie. Uit de verklaring zelf en de zinsnede ‘Dit medische rapport wordt op verzoek door de administratie verstrekt voor elk nuttig doel’ leidde het hof af dat aan de afgifte hiervan een verzoek ten grondslag heeft gelegen. [verdachte] moet hebben geweten van dit verzoek.
Nu het medische stuk kort voor de zitting was opgemaakt, dit was verstrekt om het hof te informeren over de medische situatie van [verdachte] , is toegezonden door zijn familie aan de raadslieden en hij (gelet op de privacygevoelige aard van de verstrekte informatie) moet hebben ingestemd met het verstrekken van deze informatie, stelde het hof op de terechtzitting van 12 februari 2025 vast dat het niet anders kan dan dat [verdachte] van de zittingen van februari 2025 op de hoogte was.
Uit het op 6 maart 2025 binnengekomen stuk, en de vertaling daarvan, blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 25 december 2025 daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan het rechtshulpverzoek om de oproeping voor de zittingsdagen in februari 2025 aan [verdachte] te betekenen. Uit dit stuk leidt het hof af dat [verdachte] in persoon de oproeping heeft ontvangen en dat hij bekend was met de inhoud hiervan. Het hof ziet de nadere brief als bevestiging voor de juistheid van het eerdere feitelijke oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] op de hoogte was van de inhoudelijke zitting. Het hof blijft (dus) bij zijn op de zitting van 12 februari 2025 genomen (en op die zitting toegelichte) beslissing dat geen sprake is van nietigheid van de oproeping en [verdachte] op de hoogte is van de zitting(sdagen).
Het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden om hem in de gelegenheid te stellen om uitvoeringsstuk met [verdachte] te bespreken wordt afgewezen, omdat het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de inhoud van het stuk van 6 maart 2025 en het hof, gezien de onderbouwing van het verzoek, geen noodzaak ziet de behandeling om die reden aan te houden.
Het verweer dat verdachte ook opgeroepen had moeten worden voor de zitting op 14 maart 2025 wordt verworpen. De behandeling van de zaak op 17 februari 2025, waarvoor [verdachte] rechtsgeldig was opgeroepen, is onderbroken in de zin van artikel 277, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering tot de zitting van 14 maart 2025.
II: verzoek tot aanhouding in verband met het effectueren van het aanwezigheidsrecht, subsidiair ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof neemt als uitgangspunt dat het aanwezigheidsrecht van een verdachte van buitengewoon belang is. Het is een van de meest fundamentele rechten van een verdachte. Het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht heeft uitdrukking gevonden in artikel 14, derde lid aanhef en onder d, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en ligt ook besloten in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Als hoofdregel geldt dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep dient te worden geschorst, indien uit de stukken of het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte in het buitenland is gedetineerd, maar niet blijkt dat hij rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Van deze hoofdregel kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Daarvoor is vereist dat:
( i) op grond van een voldoende nauwkeurige verslaglegging door het Openbaar Ministerie vast is komen te staan dat de Nederlandse overheid voldoende inspanningen heeft verricht om de verdachte in de gelegenheid te stellen te kennen te geven of hij bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn en, indien dat het geval is, zijn aanwezigheidsrecht te effectueren, en (ii) desondanks onaannemelijk is dat de verdachte binnen een aanvaardbare termijn in staat kan worden gesteld diens aanwezigheidsrecht te effectueren, en (iii) het belang van een behoorlijke strafvordering - waaronder begrepen het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting niet kan aanvangen of worden voortgezet, en dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht. Bij de beoordeling van deze vereisten kan onder meer van belang zijn:
- of aanhouding is verzocht en welke argumenten door of namens de verdachte zijn aangevoerd voor het aanhouden van het onderzoek ter terechtzitting, of de verdachte bereid is mee te werken aan diens overbrenging naar Nederland teneinde aanwezig te zijn bij de behandeling van diens strafzaak, en of de afwezigheid van de verdachte ter terechtzitting kan worden gecompenseerd door bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting gebruik te maken van een videoconferentie als bedoeld in art. 131a Sv;
- welke belangen, mede gelet op de ernst van het tenlastegelegde feit, voor de verdachte op het spel staan;
Anderzijds neemt het hof als uitgangspunt dat wanneer een verdachte in het buitenland verblijft en hij niet gedetineerd is of vanwege rechtens te respecteren redenen niet in staat is om naar het land van berechting af te reizen, het zijn keuze is om al dan niet persoonlijk aanwezig te zijn bij de zittingen waarop zijn strafzaak wordt behandeld en de wens om niet aangehouden te worden in dit kader niet een rechtens te respecteren belang oplevert.
Het hof heeft in de inleiding vastgesteld dat de procedure is aangevangen in 2008, voor strafbare feiten welke dateren uit de periode 2003 tot en met 2008, dat verdachte in april 2008 eigener beweging naar Marokko is vertrokken en niet is teruggekeerd, ook niet voor de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in eerste aanleg
Hij is op al deze zittingen vertegenwoordigd door een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman. In eerste aanleg is discussie gevoerd over het verstrekken van een vrijgeleide voor een afreis naar Nederland om te kunnen worden gehoord. Het hof overweegt dat deze discussie enigszins is vertroebeld omdat het figuur van het aanwezig zijn van [verdachte] als verdachte in zijn strafzaak, dan wel als getuige in de strafzaken van medeverdachten niet telkens scherp gescheiden is geweest. Daar waar het het aanwezigheidsrecht betreft, is het hof van oordeel dat onder de omstandigheden van destijds geen sprake was van een recht van [verdachte] op een vrijgeleide en het mitsdien zijn keuze is geweest om het aanwezigheidsrecht niet te effectueren door verschijning ter terechtzitting.
Ook wat betreft de procedure in hoger beroep, is de zaak van [verdachte] op een groot aantal zittingen behandeld. Op geen van de zittingen is hij verschenen en op alle zittingen heeft hij zich laten vertegenwoordigen door een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsvrouw/man.
Gedurende de eerste zittingen op 20 november en 11 december 2014 was [verdachte] niet gedetineerd (en is hij niet op de zitting verschenen). Vanaf februari 2015 is hij gedetineerd geraakt in Marokko vanwege een Marokkaanse strafrechtelijke vervolging.
[verdachte] heeft (via zijn raadslieden) aangegeven dat hij aanwezig wenst te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak.
Het hof stelt vast dat vanaf het moment van [verdachte] ’s detentie in Marokko en gedurende een periode van ongeveer tien jaar door het hof alle mogelijkheden zijn beproeft om het ertoe te leiden dat hij zijn aanwezigheidsrecht kon effectueren. Hiertoe zijn tal van verzoeken om rechtshulp uitgegaan. Op veel van deze verzoeken is geen reactie gekomen. Het hof leidt uit de wel ontvangen reactie van de Marokkaanse autoriteiten van 7 april 2021, de brieven van de Afdeling Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van 13 januari 2023 en 28 april 2023 en de verhoren van de medewerkers van AIRS op de zittingen van 9 april 2019 en 23 januari en 6 november 2023 af dat uitlevering van [verdachte] , zijn tijdelijke overbrenging om als verdachte te worden gehoord in zijn strafzaak, eventueel door het bestempelen van dit verhoor als onderzoeksmaatregel bedoeld in artikel 16 van het rechtshulpverdrag tussen Nederland en Marokko, dan wel het horen van [verdachte] via videoconferentie, niet mogelijk is. Ook leidt het hof uit deze stukken af dat de verwachting dat dit anders zal worden binnen afzienbare termijn verwaarloosbaar klein is. Ook een ‘creatieve’ benadering door [verdachte] te horen als getuige in de strafzaak van medeverdachten en hem aldus de gelegenheid te bieden om zich uit te laten ook over de aan verweten feiten, is niet mogelijk gebleken.
Dit afgezet tegen de ouderdom van de feiten, een hoger beroepsprocedure die al dertien jaren loopt, de omstandigheid dat de absolute verjaringstermijn van vierentwintig jaar voor de tenlastegelegde feiten ondertussen in beeld komt, het feit dat verdachte zich gedurende de gehele procedure in eerste aanleg en de gehele procedure in hoger beroep heeft laten bijstaan door gemachtigde raadslieden, en het feit dat in redelijkheid niet valt te verwachten dat sprake zal zijn van verandering van omstandigheden binnen afzienbare termijn, brengt het hof tot de beslissing het (herhaalde) verzoek om het onderzoek aan te houden teneinde verdachte de gelegenheid te bieden om van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken, dan wel hem op andere wijze in de strafzaak te horen, af te wijzen, in alle drie door de raadsman verzochte varianten.
Het hof realiseert zich dat daarmee tekort wordt gedaan aan het recht van [verdachte] om in zijn aanwezigheid te worden berecht. Bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak zal het hof zich hier in het voordeel van hem rekenschap van geven, zoals onder meer bij de hierna te bespreken beslissing over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het kader van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en bij de op te leggen straf.
Het verzoek om alsnog te beslissen tot aanhouding wordt hierom afgewezen.
Subsidiair is door de raadsman onder verwijzing naar artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBP verzocht om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren, nu [verdachte] niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de behandeling van zijn strafzaak.
Ook dit verzoek wijst het hof af. In dit kader overweegt het hof dat naar zijn oordeel de procedure in zijn geheel, ondanks het niet aanwezig zijn van [verdachte] bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, wel als eerlijk kan worden gekwalificeerd. [verdachte] heeft zich gedurende de hele procedure laten bijstaan door bepaaldelijk gevolmachtigde raadslieden. [verdachte] was niet beperkt in zijn mogelijkheden om verweer te voeren in eerste aanleg, toen hij nog op vrije voeten was en hetzelfde geldt voor de procedure in hoger beroep tot het moment dat hij gedetineerd raakte in 2015. Hij is bovendien in persoon op de hoogte gebracht van de voorgenomen behandeling in hoger beroep op de zitting van 6 november 2023 en daarna van de inhoudelijke behandeling op 10, 11, 12, 13 en 17 februari 2025. Dit laatste geschiedde op 25 december 2024, anderhalve maand voor de inhoudelijke behandeling.
De bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman heeft na de zitting van 6 november 2023 ruim de gelegenheid gekregen om te overleggen met [verdachte] . Na de zitting van 6 november 2023 is gedurende een periode van een jaar geen sprake geweest van enige informatie van de zijde van de raadsman over de aangekondigde pogingen om te overleggen, ondanks verzoeken hiertoe van de zijde van het hof. Eerst kort voor de geplande inhoudelijke behandeling heeft de raadsman (wederom) aangegeven dat hij geen contact heeft kunnen hebben, hetgeen zou moeten leiden tot opnieuw een aanhouding en verdere vertraging van de procedure.
Het hof is van oordeel dat van een verdachte die zelf hoger beroep instelt, verwacht mag worden dat hij actief overleg zoekt met zijn raadsman en informeert over het verloop van de zittingen waarvan hij weet. De raadsman heeft gewezen op praktische moeilijkheden bij het in contact treden met [verdachte] als gevolg van zijn detentie in Marokko. Het hof wil aannemen dat de detentie in Marokko het overleg tussen [verdachte] en zijn raadsman niet vergemakkelijkt heeft, maar is van oordeel dat geen sprake is van aanwijzingen dat elk contact tussen [verdachte] en de buitenwereld cq. zijn raadslieden onmogelijk was. In dat kader is ook van belang dat de raadsman op de zitting van 10 februari 2025 het hof door middel van een brief van de gevangenisarts van [verdachte] wist te infomeren over zijn medische gesteldheid. Deze brief is opgemaakt nadat [verdachte] in persoon is geïnformeerd over de data van de geplande inhoudelijke behandeling.
Bij het oordeel dat de procedure in zijn geheel als eerlijk kan gelden betrekt het hof eveneens dat, zoals uit het hierna volgende kan blijken, het hof op een aantal punten gebrek aan duidelijkheid, veroorzaakt door het niet aanwezig zijn van [verdachte] in persoon op de zitting, in zijn voordeel heeft uitgelegd, dit zowel op het punt van de juridische beoordeling van de strafzaak, als ook op het punt van het bepalen van de straf.
(Nogmaals) horen van de getuige [deskundige AIRS] van AIRS, dan wel haar opvolger, alsmede de liaison officier te Rabat
De raadsman heeft in dit verband verzocht om te bepalen dat getuige [deskundige AIRS] van AIRS, dan wel haar opvolger, alsmede de liaison officier te Rabat worden gehoord als getuige over de genoemde verdragsbepalingen, de mogelijkheden van effectuering daarvan en welke stukken en rechtshulpverzoeken aan de Marokkaanse autoriteiten zijn aangeboden en de uitvoering daarvan. Dit verzoek wordt afgewezen nu de noodzaak van het horen van deze getuigen, afgezet tegen de motivering enerzijds en de feiten en omstandigheden zoals omschreven onder ‘het verloop van de procedure’ anderzijds, onvoldoende is gebleken.
III: Ne bis in idem: verzoek niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, subsidiair aanhouding.
Het hof stelt vast dat [verdachte] in Marokko onder zaaknummer [nummer] is veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf voor vervoer, uitvoer en invoer van cocaïne, deelname aan vervoer en uitvoer van hasj, deelname aan het niet houden aan de geheimhoudingsplicht, het voorhanden hebben van spullen waarvan invoer belasting betaald en aangifte gedaan moet worden, vervalsing van documenten afgegeven door de algemene administratie, gebruik daarvan en het voorhanden hebben van verdovende middelen. Deze veroordeling is tenuitvoergelegd en de uitvoering daarvan is op 20 april 2020 door een koninklijk pardon geëindigd. Het hof stelt tevens vast dat [verdachte] daarnaast onder zaaknummer [nummer] in Marokko is veroordeeld voor -volgens de door de Marokkaanse autoriteiten verstrekte informatie: vervalsing van documenten afgegeven door de algemene administratie, gebruik daarvan, voorhanden hebben van verdovende middelen, vervoer, invoer, uitvoer en handel in verdovende middelen. In deze zaak is eveneens tien jaar gevangenisstraf opgelegd en deze straf is niet gevolgd door een gehele uitvoering, gratie of verjaring van de straf.
Artikel 68 Wetboek van Strafrecht bepaalt, voor zover hier relevant, dat niemand andermaal wordt vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist en wanneer het gewijsde afkomstig is van een andere rechter, dat tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats heeft bij een veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, moet de rechter in de situatie waarop artikel 68 Wetboek van Strafrecht ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten vergelijken. Bij die toetsing moeten de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren worden betrokken: (A) De juridische aard van de feiten. Als de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding. (B) De gedraging van de verdachte. Als de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht [5] .
Het hof stelt vast dat wat betreft de veroordeling onder zaaknummer [nummer] sprake is van een onherroepelijke veroordeling door de Marokkaanse rechter, die leidde tot een straf gevolgd door -uiteindelijk- gratie. Dit geldt niet voor de veroordeling door de Marokkaanse rechter onder zaaknummer [nummer] , nu in dat geval de veroordeling niet is gevolgd door een gehele uitvoering, gratie of verjaring van de straf. Hierdoor is artikel 68 Wetboek van Strafrecht, gezien het tweede lid, slechts relevant voor de veroordeling onder zaaksnummer [nummer] .
Het hof stelt tevens vast dat diverse pogingen zijn verricht om informatie bij de Marokkaanse autoriteiten te verkrijgen over de details van de feiten waarvoor [verdachte] in Marokko is veroordeeld. Die pogingen hebben één keer geleid tot het verstrekken van informatie en een duiding van de aard van de feiten van de Marokkaanse veroordeling. Hieruit blijkt dat de feiten van de veroordeling onder zaaknummer [nummer] zien op vervoer, uitvoer en invoer van cocaïne, deelname aan vervoer en uitvoer van hasj, deelname aan het niet houden aan de geheimhoudingsplicht, het voorhanden hebben van spullen waarvan invoer belasting betaald en aangifte gedaan moet worden, vervalsing van documenten afgegeven door de algemene administratie, gebruik daarvan en het voorhanden hebben van verdovende middelen. Informatie over de pleegdata en pleegplaatsen ontbreekt, dit ondanks herhaalde nadere verzoeken hiertoe.
In onderhavige zaak wordt [verdachte] naast andere feiten het in vereniging binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden hasj in de periode april 2006 tot en met 21 april 2008 (feit 1) en het in vereniging verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het aanwezig hebben van hasj in Nederland in de periode september 2005 tot en met april 2008 (feit 2) verweten.
Het hof is van oordeel dat artikel 68 Wetboek van Strafrecht uitsluitend verband kan houden met het onderdeel deelname aan vervoer en uitvoer van hasj van de veroordeling onder zaaksnummer [nummer] en de feiten 1 en 2 van zijn tenlastelegging. Het hof kan dit onderdeel niet anders begrijpen dan dat dit betrekking heeft op vervoer in en uitvoer van hasj vanuit Marokko, omdat de omschrijving is gedaan vanuit het perspectief van de Marokkaanse autoriteiten. Tussen de overige feiten van de Marokkaanse veroordeling bestaat, gezien hun aard zoals dit volgt uit hun respectievelijke omschrijvingen, onvoldoende relevant verband met de feiten 1 en 2 van zijn tenlastelegging.
Het hof is voorts van oordeel dat niet vaststaat, maar ook niet kan worden uitgesloten, dat tussen feit 1 van de tenlastelegging en de vervoer en uitvoer van hasj zoals bedoeld in de Marokkaanse veroordeling met zaaknummer [nummer] een zodanig verband bestaat dat artikel 68 Wetboek van Strafrecht aan een vervolging voor dit feit in de weg staat. Voor een toetsing als hierboven omschreven is meer informatie nodig.
Het hof overweegt dat een aanhouding om de Marokkaanse autoriteiten opnieuw te verzoeken om nadere informatie over de aard, de pleegdata en -plaats niet langer opportuun is. Er is op diverse momenten verzocht om deze informatie en dit heeft niet geleid tot het verstrekken hiervan. Ook blijkt uit de verklaring van de getuige [deskundige AIRS] (van het AIRS), zoals hierboven vermeld, dat het onzeker is dat op een hernieuwd rechtshulpverzoek zal worden gereageerd. De procedure heeft zich onaanvaardbaar lang voortgesleept en de absolute verjaringstermijn voor de feiten zoals deze in de onderhavige strafprocedure aan de orde zijn komt in beeld.
Tegen deze achtergrond zal het hof -in het voordeel van verdachte- uitgaan van een zodanige samenhang tussen het onderdeel deelname aan vervoer en uitvoer van hasj van de veroordeling door de Marokkaanse rechter onder zaaksnummer [nummer] en feit 1 van de tenlastelegging dat artikel 68 Wetboek van Strafrecht de vervolging belet. Het openbaar ministerie zal om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging wat betreft feit 1.
Dit ligt anders voor feit 2. Naar het oordeel van het hof zijn de deelname en de uitvoer van hasj uit Marokko enerzijds en de verkoop, aflevering, verstrekking en/of het vervoeren van grote hoeveelheden hasj, althans het aanwezig hebben hiervan in Nederland anderzijds, geen handelingen die één feitencomplex in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht kunnen opleveren. Immers volgt uit de aard van gedragingen dat deze niet gelijktijdig kunnen hebben plaatsgevonden en dat de pleegplaatsen niet hetzelfde kunnen zijn. Ook de juridische kwalificatie naar Nederlands recht van uitvoer van hasj en het -kort gezegd- binnenlands verhandelen is niet zodanig dat sprake is van de voor toepassing van artikel 68 Wetboek van Strafrecht noodzakelijke samenhang. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk voor vervolging van feit 2. Hetzelfde geldt voor de witwasfeiten onder 3 en 4, en de overige feiten van de tenlastelegging, omdat ook hier naar het oordeel van het hof geen sprake is van handelingen die één feitencomplex vormen in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om over de vraag of het tenlastegelegde feitencomplex als hetzelfde feit dient te worden gekwalificeerd als (een deel van) het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan een van de onherroepelijke veroordelingen in Marokko prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU dan wel de Hoge Raad in het licht van de uitleg van artikel 54 van de Schengenuitvoerovereenkomst (Suo) dan wel artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet -nog afgezien van de vraag of het stellen van deze prejudiciële vragen tot de juridische mogelijkheden behoort- , gelet op de bovengenoemde beslissing over deze kwestie, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de EU.
De raadsman heeft meer subsidiair verzocht om aanhouding teneinde alsnog nadere details over de veroordeling van [verdachte] in Marokko te verkrijgen. Hierboven heeft het hof al overwogen dat zij hiertoe geen aanleiding ziet, omdat dat niet langer opportuun is. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Overige verweren die zien op de voorvragen van artikel 348 Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven op welke verweren zoals deze zijn gevoerd in eerste aanleg, hij een uitdrukkelijke reactie van het hof verzoekt. Deze verweren worden hier besproken.
IV. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman betoogt dat de dagvaarding, na wijziging in eerste aanleg, nietig moet worden verklaard omdat die op punten (“waaronder”; “grote hoeveelheden”; “een of meerdere hoeveelheden”; “en/of elders in Nederland” ) te vaag en te weinig concreet omschreven is.
De feitelijke beschrijving onder 1 en 2 is, anders dan de raadsman stelt duidelijk, helder en precies op het dossier herleidbaar. De dagvaarding is geldig. Ook de gekozen bewoordingen waarover de raadsman struikelt zoals “andere hoeveelheden” zijn voldoende feitelijk en helder. De dagvaarding is geldig.
V. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft voorts niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op grond van een aantal argumenten die hierna onder a tot en met e worden besproken.
a. Internationale aspecten
Volgens de raadsman is niet gebleken van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de ten laste gelegde feiten witwassen voor zover ten laste gelegd in de staten Kenia, Marokko, Turkije en [bedrijf 23] , en Melilla .
Het hof duidt zijn pleidooi ook aldus dat hij op dezelfde grond de niet-ontvankelijkheid heeft ingeroepen ten aanzien van het ten laste gelegde valsheid in geschrift voor zover gepleegd in Marokko. Het hof duidt het pleidooi dus niet in termen van bevoegdheid, maar in termen van ontvankelijkheid.
Oordeel van het hof
Het hof is het eens met de beoordeling van het verweer door de rechtbank en neemt dit in zijn geheel over.
Kenia, Marokko, Turkije en [bedrijf 23] , zijn alle, zoals ook Spanje in welks rechtsgebied Melilla valt, deelnemers aan internationale verdragen (het VN-verdrag van New York, d.d. 15 november 2000, tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Verdrag van Straatsburg inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, d.d. 8 november 1990) welke verdragen de deelnemende staten verplicht om witwassen strafbaar te stellen. Voorts is Marokko lid van MemaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF), maar dan in de Arabische en Noord-Afrikaanse landen hetgeen tot vergelijkbare verplichtingen noopt. Kenia is lid van ESAAMLG , de tegenhanger van FATF voor oostelijk en zuidelijk Afrika.
Genoemde staten hebben strafbaarstellingen voor witwassen. Aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Het openbaar ministerie is in zoverre ontvankelijk.
Wat betreft de strafbaarstelling voor valsheid in geschrift: dat feit is onder de Marokkaanse strafwet strafbaar gesteld. [6]
b. Interne openbaarheid
De officier van justitie heeft volgens de raadsman de criteria van
fair trialgeschonden door de in de hier volgende punten genoemde schendingen.
fair trialgeschonden door de in de hier volgende punten genoemde schendingen.
Het openbaar ministerie stelt dat rechtmatig is opgespoord en vervolgd.
Onrechtmatigheden hebben, aldus de raadsman, bestaan in:
- Het niet toevoegen van de stukken inzake de internationale rechtshulp aan het dossier; aldus schendt de officier van justitie, ter bekorting van de verdedigingsrechten, het beginsel van interne openbaarheid. In het verlengde daarvan klaagt hij over het feit dat niet van die contacten (en detail) bij proces-verbaal verslag is gedaan. Hij wijst op het niet in het dossier voegen van een voor de Marokkaanse autoriteiten gehouden Power Point presentatie.
Dit deel van het verweer faalt. Niet is concreet gesteld of gebleken dat, tijdens de uitvoering van rechtshulpverzoeken, of dat nu aan/met Marokko of Spanje is geweest, juridisch relevant meer of anders is gezegd of gedaan dan in rechtshulpverzoeken en/of opgemaakte processen-verbaal is verantwoord. Dat tijdens die uitvoering een Power Point presentatie is gegeven maakt dit niet anders en doet ook niet vermoeden dat dit anders is. Geen rechtsregel verplicht de officier van justitie een dergelijke presentatie zonder meer aan het dossier toe te voegen.
- De start van het onderzoek niet (voldoende of voldoende tijdig) aan de rechter verantwoorden.
Kort en goed stelt de raadsman dat het openbaar ministerie het onderzoek op informatie is gestart die niet in het dossier is verantwoord, omdat de data van informatie verstrekking, de inhoud van die informatie, en de verbalisering daarvan niet met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden. Om die reden heeft de raadsman ook gevraagd om de projectvoorstellen.
Hij wijst in dit verband op de start van het onderzoek op 19 maart 2007, de MOT-meldingen van transacties van [betrokkene 6] in 2006, CIE-informatie verstrekkingen in januari 2008, die dus niet ten grondslag kunnen hebben gelegen aan de start van het onderzoek, die daar in de tijd derhalve daadwerkelijk voor lagen.
Ook dit verweer faalt. Het gaat uit van de onjuiste gedachte dat elke informatie (MOT en CIE) onmiddellijk door middel van een proces-verbaal verantwoord dient te worden.
Het volstaat indien, zoals hier ook is gebeurd, die informatie wordt verantwoord zodra die “tactisch wordt gemaakt”, i.e. verstrekt aan het onderzoeksteam. De verantwoordingsplicht wordt relevant zodra de opsporing (dus niet analyse, informatie inwinnen en projectvoorbereiding) begint.
Informatie die is vergaard in een eerder stadium mag dus voor analyse en projectvoorbereiding worden gebruikt en behoeft pas te worden verantwoord zodra die informatie tactisch wordt gemaakt.
Die verantwoordingplicht is in deze zaak niet geschonden.
Verder is niet gesteld of aannemelijk geworden dat in die informatieverstrekking inhoudelijk onjuist (lees: onrechtmatig) zou zijn gehandeld.
Dit is ook reden om het (voorwaardelijk) verzoek tot toevoegen aan het dossier van de project- en/of preweegvoorstellen, zoals genoemd in de verklaring bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 1] af te wijzen. Dit verzoek is onvoldoende onderbouwd en daarnaast is het niet noodzakelijk.
- De raadsman stelt dat de CIE-rechercheurs actief, en vooral selectief, hebben meegestuurd in het onderzoek; aldus is een proces gecreëerd van het scheppen van een verhaal en framing van [verdachte] .
Ook dit verweer faalt. Nergens is concreet gesteld of gebleken dat de CIE-rechercheurs op niet toelaatbare wijze zouden hebben gestuurd in het onderzoek. Het Nederlands strafvorderlijk stelsel kent geen waterdichte scheiding tussen informatietrajecten en tactisch onderzoek. Dat de CIE meedenkt en meestuurt is nodig en wenselijk. De raadsman heeft dit verweer mede gevoerd in het licht van de (naar zijn zeggen) mogelijkheid om CIE-informatie tot het bewijs te bezigen. Daargelaten of dat juist is, zal het hof de CIE-informatie niet tot het bewijs bezigen..
Het argument dat niet daadwerkelijk en niet afdoende toezicht is gehouden op de activiteiten van de CIE-rechercheurs, snijdt geen hout. Uit de getuigenverhoren is gebleken dat bedoeld toezicht conform de wettelijke bepalingen door CIE-chef en CIE-officier van justitie heeft plaats gevonden.
Dat de CIE-chef de informatie indirect heeft getoetst, te weten op het proces, de wijze van verkrijging en beoordeling, maakt dit oordeel niet anders. Die manier van toetsing is voldoende. Dat heeft ook de wetgever onder ogen gezien blijkens de wijze waarop het toezicht is geregeld.
Het verzoek tot het horen van bronnen die ten grondslag aan informatie die geleid heeft tot de processen-verbaal met betrekking tot CIE-informatie, alsmede het horen van de contactpersonen van de CIE bij het Sprinkhaanteam (en de bij de briefings aanwezige contactpersonen) is -mede gelet op het vooroverwogene- dan ook niet noodzakelijk en zal dan ook worden afgewezen.
- De raadsman stelt dat in de aanvang van het onderzoek gebruik is gemaakt van en misleidende vertaling naar het Nederlands vanuit een tap in de Arabische taal. Daardoor is het verkrijgen van een verlof tot doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] , op onrechtmatige wijze verkregen en dat moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie. Dat die vertaling mogelijk onjuist is geweest wordt bevestigd door de tolk. In elk geval gaat het om de vertaling van een woord dat in de Arabische taal zowel “kluis” als “handschoenenkastje van een auto” zou kunnen betekenen.
Het hof beschouwt dit als een interpretatiekwestie aangaande de vertaling van een woord uit een buitenlandse taal. Het woord kan twee betekenissen hebben. Dat opsporingsambtenaren zijn uitgegaan van een van de mogelijke interpretatie maakt niet dat sprake is van een reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren (of bewijs uit te sluiten).
c. Getuigen horen in Marokko buiten aanwezigheid raadsman
Door de raadsman niet toe te laten bij de verhoren van getuigen in Marokko, is gehandeld in strijd met het beginsel van een
fair trial. De Nederlandse overheid (lees: rechter-commissaris en/of officier van justitie) heeft zich ook onvoldoende ingespannen om dat wel tot stand te brengen.
fair trial. De Nederlandse overheid (lees: rechter-commissaris en/of officier van justitie) heeft zich ook onvoldoende ingespannen om dat wel tot stand te brengen.
Dit verweer faalt. De Marokkaanse autoriteiten laten de aanwezigheid van de raadsman bij verhoren van getuigen niet toe. Dat is een soevereine Marokkaanse beslissing. In dit proces hebben rechter-commissaris, officier van justitie, en raadsheer-commissaris, mede gezien de bekende posities van Marokko op dit punt, voldoende inspanningen aan de dag gelegd om dat wel voor elkaar proberen te krijgen. Bovendien zijn voldoende inspanningen aan de dag gelegd, door het horen van andere getuigen wel in aanwezigheid van de verdediging, om dit, op zich wel bestaande, gemis te compenseren.
d. Het op onoorbare wijze onder druk zetten van [verdachte] , via de detentie van zijn zwangere vrouw
De raadsman stelt dat, zeker haar zwangerschap en bevalling in detentie in aanmerking genomen, op [verdachte] onrechtmatig druk is uitgeoefend zich te laten aanhouden via zijn vrouw.
De officier van justitie heeft die vermeende schending in eerste aanleg tegengesproken .
Dit verweer faalt, nog daargelaten dat [verdachte] zich niet heeft laten aanhouden. Dat onoorbare druk zou zijn uitgeoefend is niet aannemelijk geworden. Dat tegen [verdachte] is gezegd (en door de officier van justitie geschreven) dat [medeverdachte 3] vrij zou kunnen komen als verdachte zich ter aanhouding zou melden, maakt dit niet anders. De raadkamer had de conclusie getrokken dat de voorlopige hechtenis van [medeverdachte 3] noodzakelijk was voor de waarheidsvinding gelet op het voortvluchtig zijn van [verdachte] .
Dat de politie en de officier van justitie dit [verdachte] hebben laten weten is niet onfatsoenlijk en niet in strijd met een behoorlijk strafproces. Dat hij de keuze maakte, tegen deze achtergrond, weg te blijven terwijl zijn vrouw zwanger in detentie verbleef, kan hij niet aan politie of openbaar ministerie verwijten. Het is zijn eigen keuze geweest.
e. Het uitvoeren van doorzoekingen in het buitenland op grond van niet gespecificeerde machtigingen wat betreft het adres, waardoor artikel 8 EVRM is geschonden
De doorzoekingen van woningen aan de [adres] te Malaga , Spanje en in Tanger , Marokko zijn onrechtmatig verricht. De machtigingen van de rechter-commissaris hiertoe van 20 februari 2008 betreffen blanco machtigingen, nu deze zien op ongespecificeerde adressen. De tekst luidt immers “nog nader te traceren woon- of verblijfplaatsen van [verdachte] en [medeverdachte 3] in (omgeving) Malaga of Melilla ” en “nader te traceren verblijfplaatsen van o.a. [medeverdachte 3] te Al Hoceima ”.
Op grond van de machtiging die ziet op de woningen in Spanje, hebben de Spaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] te Malaga doorzocht. Dit terwijl deze woning niet een nog nader te traceren woning was. Ten tijde van aanvraag van de machtiging was deze woning immers al bekend als de verblijfplaats van [medeverdachte 3] . De machtiging is bovendien ten onrechte gebaseerd op artikel 110 Sv, terwijl artikel 97 Sr gebruikt had moeten worden. Het betreft immers een zoeking buiten aanwezigheid van de rechter-commissaris.
De doorzoeking van de woning in Melilla was op een specifiek adres, [adres]
Het hof deelt het oordeel van de raadsman dat er sprake is geweest van een blanco machtiging tot zoeking niet. De machtiging is beperkt tot de woon- of verblijfplaatsen van verdachte in Malaga en/of Melilla en heeft - blijkens het proces-verbaal dat (controleerbaar) aan die machtiging ten grondslag ligt - betrekking op de [adres] . De machtiging is hiermee voldoende specifiek en bestand tegen misbruik van bevoegdheid. Immers, alléén in woon- of verblijfplaatsen van verdachten in Malaga en/of Melilla en/of El Hoceima kon worden gezocht.
Op basis van de gegeven machtiging hebben de Spaanse autoriteiten - na een rechtshulpverzoek van de officier van justitie - een zoeking verricht in het pand van verdachte aan de [adres] te Malaga . Dit pand stond bij hen - op basis van de stukken - bekend als de woning van verdachte. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet de woning van verdachte was. De conclusie is dat niet op een willekeurige plaats, maar conform de machtiging in de woning van verdachte is gezocht. Voor het overige is het zo dat de buitenlandse autoriteiten de doorzoekingen hebben gedaan en het moet er voor gehouden worden dat zij dat hebben gedaan naar de regels van hun recht, dus rechtmatig.
De slotsom
Eerder is al overwogen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard wat betreft de vervolging van feit 1. Het hof zal echter niet komen tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in algemene zin, nu geen van de overige verweren van de raadsman zijn gehonoreerd. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging kan in zeer bijzondere gevallen door de rechter worden uitgesproken in het geval een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. [7] Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen is hiervan naar het oordeel van het hof geen sprake en is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging wat betreft de overige feiten.
In aansluiting op de ontvankelijkheidsverweren heeft de raadsman uitsluiting bepleit van bewijs voorvloeiende uit de op die punten gestelde onrechtmatigheden. Deze verweren falen eveneens op de hiervoor genoemde gronden.
Voor zover de raadsman de hierna te bespreken bewijsverweren mede heeft bedoeld aan te voeren in verband met de ontvankelijkheid, gelden de hierna vermelde overwegingen vice versa ook, en zijn, c.q. worden ze aldus besproken.
De verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak worden afgewezen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde- tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van de maand september 2005 tot en met 21 april 2008 te Arnhem en/of te Utrecht en/of te Bemmel en/of te Ede en/of elders in Nederland en/of te België, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 62500 kilo
2.1. (34.489
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
2.4. 15000
kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07-april 08) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden tot een totaal van 62500
2.1. (34.489
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437
kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
2.4. 15000
kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07-april 08) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. primair
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te Medemblik , althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (Belgie) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima en/of te Tetouan (Marokko)
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te Medemblik , althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (Belgie) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima en/of te Tetouan (Marokko)
en/of elders in Marokko, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft hij, verdachte in die periode aldaar, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, althans van een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, betreffende die goederen onder andere:
3.1.
panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adressen] te Roosendaal en/of
3.2.
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] Roosendaal en/of
3.3.
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren en/of
3.4.
een Mercedes E 400 CDI (dossier hoofdstuk 5, 3.12) en/of
3.5.
een Mercedes 400 CDI (hoofdstuk 5, 3.11) en/of
3.6.
een vaartuig genaamd de [voertuignaam] en/of
3.7.
onroerend goed/pand(en) gelegen te Malaga aan de [adres] en/of
betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
3.9.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafabank , rekeningnr. eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 1.694.782,01;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of Medemblik , althans in Nederland en/of te Nieuwpoort (Belgie) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of Alhoceima en/of Tetouan (Marokko) en/of
elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen te weten een of meer goederen en/of geldbedragen , althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer goederen en/of geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij/hij wist(en) dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen onder andere:
3.1.
panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adressen] te Roosendaal en/of
3.2.
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] Roosendaal en/of
3.3.
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren en/of
3.4.
een Mercedes E 400 CDI (dossier hoofdstuk 5, 3.12) en/of
3.5.
een Mercedes 400 CDI (hoofdstuk 5, 3.11) en/of
3.6.
een vaartuig genaamd de [voertuignaam] en/of
3.7.
onroerend goed/pand(en) gelegen te Malaga aan de [adres] en/of betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en/of
3.9.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafabank , rekeningnr. eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 1.694.782,01;
4. primair
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Bemmel en/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden-Leeuwen en/of te Rhenen en/of te Lemmer en/of te Terschelling en/of te Harlingen , althans in Nederland en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko) en/of te Casablanca (Marokko) en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoecima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of goederen, althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen, tezamen en in vereniging gebruik gemaakt, terwijl hij/zij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf betreffende die goederen:
4.1.
aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres] te Winssen ; onder andere meubels en/of sanitair en/of tegels en/of openhaard en/of bed en/of tapijt en douchematerialen en/of
4.2.
pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] te Druten en/of
4.3.
een Bentley Continental en/of
4.4.
een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.15) en/of
4.5.
een Mercedes 270 CDI (hoofdstuk 5, 3.3) en/of
4.6.
een BMW 530 D (hoofdstuk 5, 3.5) en/of
4.7.
een Audi A6 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.8.
een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.9) en/of
4.9.
een Mercedes 320 S CDI (hoofdstuk 5, 3.7) en/of
4.10.
een Audi A4 (hoofdstuk 5, 3.8) en/of
4.11.
een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.16) en/of
4.12.
een Mercedes E270 CDI (hoofdstuk 5, 3.17) en/of
4.13.
een Mercedes 413 CDI (5, 3.18) en/of
4.14.
een Mercedes 313 CDI (5, 3.19) en/of
4.15.
een Mercedes 412 D (5, 3.20) en/of
4.16.
een Mercedes GL 320 CDI (5, 3.14) en/of
4.17.
een of meer vaartuigen genaamd de [voertuignaam] en/of de [voertuignaam] en/of de [voertuignaam] / [voertuignaam] en/of
4.18.
pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] te Tanger (Marokko) (nrs [nummers] ) en/of
4.19
panden/onroerend goed gelegen te Mellilla , fincanummers [nummer] en/of [nummer] en/of [nummer]
en betreffende die geldbedragen:
4.20.
bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de Attijariwfabank en/of
4.21.
bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare en/of
4.22.
contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in Mellilla (finca [nummer] )) en/of
4.23.
bedrag van 250.000 euro, welke op enig moment is gestort op een Spaanse bankrekening bij de BBVA en/of
4.24.
bedragen van 400.000 euro en/of 500.000 euro en/of (bij elkaar) 800.000 euro en/of 100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39] en/of
4.25.
bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [bedrijf 2] en/of
4.26.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Credit Agricole , eindigend op [nummer] en/of [nummer] tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en/of
4.27.
een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immorbilier et Hotelier , eindigend op [nummer] en/of
4.28.
grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en/of
4.29.
geldbedrag welke op enig moment is overgemaakt en/of gestort op rekening van [betrokkene 13] bij de Credit Immobilier et Hotelier , eindigend op [nummer] en/of
4.30.
geldbedragen aangetroffen in de [adres] te Arnhem tot een bedrag van 187.928,36 euro en/of
4.31.
geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] Huissen en/of
4.32.
een of meer andere goederen en/of geldbedragen, betreffende onder andere contante betalingen bij aanschaf van goederen en panden en/of stortingen op bankrekeningen, anders dan eerdergenoemd, alles tezamen tot een totaalbedrag van 36.513.855 euro, zijnde het bedrag aan inkomsten en grotendeels uitgaven in de `kasadministratie’ (zaaksdossier 1, hoofdstuk 3.7, p. 62 ev));
5.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te Arnhem en/of te Afferden , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3] en/of een werkgeversverklaring van [betrokkene 5] als directeur van [bedrijf 3] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 3] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te Arnhem en/of te Afferden , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3] en/of een werkgeversverklaring van [betrokkene 5] als directeur van [bedrijf 3] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 3] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken, bestaande die valsheid er telkens uit dat die Arbeidsovereenkomst en/of de werkgeversverklaring in strijd met de waarheid suggereren dat [verdachte] in dienst is bij [bedrijf 3] en in dat kader daadwerkelijk (feitelijke) werkzaamheden verricht terzake waarvan hij een bruto-maandsalaris van 16.198,76 verdient;
6.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
6.1.
[medeverdachte 1] en/of
6.2.
[betrokkene 2] en/of
6.3.
[betrokkene 3] en/of
6.4.
[betrokkene 4] ,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de betreffende leenovereenkomsten (op vragen van de belastingdienst) zijn overlegd aan de belastingdienst en/of zijn overhandigd aan [bedrijf 4] ten behoeve van belastingaangifte en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van de genoemde personen en/of geld heeft geleend waarop die personen rechthebbende waren/zijn en/of door verdachte uitgegeven geld een legale herkomst, anders dan van verdachte en/of criminele aktiviteiten waarbij verdachte betrokken was, heeft en/of de betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze zijn geregistreerd in Marokko;
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout en/of te Winssen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout en/of te Winssen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
7.1
verdachte feitelijk inkomen verzwegen over de jaren 2003 en/of 2004 en/of 2005 en/of
7.2
opgegeven geen, althans onvoldoende Box III vermogen over de jaren 2004 (gemiddeld 493.847) en/of 2005 (gemiddeld 1.522196,50),
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs [8]
Algemeen: bewijsuitsluiting
De raadsman heeft in eerste aanleg bewijsuitsluiting gevraagd en heeft hiervoor aangevoerd dat in het onderzoek telefoonnummers zijn afgetapt die in Marokko, Frankrijk en Spanje thuis horen. Daarvoor was toestemming nodig van de autoriteiten van de vreemde staat. De raadsman heeft daarbij verwezen naar artikel 126ma van het Wetboek van Strafvordering. In hoger beroep heeft de raadsman gesteld dat dit verweer significant is voor met name de tapverslagen die zijn verkregen van taplijn 11.
Voorts voert de raadsman aan dat, voor zover de gegevens uit taps in het buitenland zijn overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten, dat niet mocht zonder uitdrukkelijke beslissing van de buitenlandse autoriteiten. Daarvan is, hoewel in rechtshulpverzoeken gevraagd, niet gebleken. Dat materiaal moet van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof stelt vast dat de raadsman de verweren niet heeft gespecificeerd en heeft toegespitst op de bewijsconstructie ten aanzien van de verweten handelingen, terwijl dit wel van hem verwacht mag worden. Hierdoor is het niet duidelijk op welke tapverslagen dit verweer doelt, wie de gespreksdeelnemers betreffen, of deze verblijven in Nederland of in een buitenland en zo dit laatste het geval is, welk buitenland dit betreft. De algemene verwijzing naar taplijn 11 maakt dit verweer ook niet specifiek. Deze taplijn ziet immers op een groot aantal tapverslagen, gevoerd door verschillende personen en vanaf verschillende locaties, welke voornamelijk relevantie hebben voor de beoordeling van feit 1, voor welk feit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in haar vervolging vanwege een potentiële schending van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is hierdoor van oordeel dat de onderbouwing van het verweer onvoldoende specifiek en concreet is en niet kan leiden tot bewijsuitsluiting van alle tapverslagen. Wanneer bij een specifiek (onderdeel van een) feit een concreet bewijsverweer wordt gevoerd op dit punt, zal daarop hieronder bij de bespreken van de feiten van de tenlastelegging nog nadere worden gerespondeerd.
De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat niet in voldoende mate kan worden vastgesteld wie de gespreksdeelnemers zijn van tapgesprekken en dat de stemherkenning die zijn verricht door de tolk onvoldoende bewijswaarde heeft. Er kan -zo begrijpt het hof dit verweer- niet overtuigend worden vastgesteld dat verdachte aan tapgesprekken heeft deelgenomen. Dit dient te leiden tot uitsluiting van de tapgesprekken van het bewijs. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer geen concrete tapverslagen genoemd, behalve dan dat hij verwezen heeft naar een verslag van het tapgesprek van 3 december 2017 van 11.54 uur, waarin staat genoteerd dat de beller [verdachte] belt met het ‘telefoonnummer [nummer] , tenaamstelling [medeverdachte 2] , [adres] ’. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat mede ter discussie wordt gesteld dat verdachte de gespreksdeelnemer is geweest van dit gesprek.
Het hof stelt in dit verband vast dat het onderzoek Sprinkhaan veelomvattend is geweest. Er zijn 22 bevelen opnemen telecommunicatie gegeven ten aanzien van diverse nummers in het kader van het onderzoek tegen verdachte. Daarnaast is sprake van diverse onderzoeksresultaten, waarvan de beoordeling relevant kan zijn voor de beantwoording van de vraag of verdachte de gespreksdeelnemer is van een bepaald opgenomen telefoongesprek. Zo kan de inhoud van het betreffende gesprek relevantie hebben, evenals de locatiegegevens, observatieverslagen, vluchtgegevens en ook eventuele verklaringen die getuigen hebben afgelegd over de inhoud van specifieke tapverslagen. Het verweer is hier dan ook algemeen geformuleerd en niet toegespitst op specifieke in het dossier genoemde verslagen, dan wel door de rechtbank gebruikte tapverslagen, en ook niet taplijnen, met uitzondering van het in zijn verweer specifiek genoemde tapverslag van 3 december 2007.
Wat betreft dit tapverslag stelt het hof vast dat de gebelde volgens het tapverslag, [medeverdachte 2] , diverse malen is gehoord door zowel de politie en daarna ook door de rechter-commissaris en wat betreft dit specifieke telefoongesprek stelt dat hij en verdachte de gespreksdeelnemers waren. [9] Het hof is hierdoor van oordeel dat het verweer onvoldoende concreet en specifiek is om de tapverslagen waarin sprake is van stemherkenning van verdachte in algemene zin en het tapgesprek van 3 december 2007 in het bijzonder uit te sluiten van bewijs bij gebreke aan betrouwbaarheid van de stemherkenning.Wanneer bij een specifiek (onderdeel van een) feit naast het hierboven al besproken tapverslag van 3 december 2007, nog een concreet bewijsverweer wordt gevoerd op dit punt, zal daarop hieronder bij de bespreken van de feiten van de tenlastelegging nog nadere worden gerespondeerd.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht om bewijsuitsluiting vanwege de documenten die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] te Veenendaal van [medeverdachte 2] (SVO-7001). Het hof is van oordeel dat geen reden is voor bewijsuitsluiting en verwijst daarbij naar hetgeen hier eerder over is opgemerkt ten aanzien van het ontvankelijkheidsverweer van de raadsman op dit punt.
De vermeende hasjboekhouding
Op 21 april 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in onder andere de woning van [verdachte] en van diens echtgenote en medeverdachte [medeverdachte 3] aan de [adres] te Arnhem . Daarbij zijn twee notitieblokken (SVO 1061-1 en SVO 1061-2) aangetroffen. [10]
Bij de doorzoeking is voorts in beslag genomen een bedrag van € 187.928,36 in contanten, en een geldtelmachine. [11]
Op dezelfde dag is bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres] te Veenendaal een rode ordner in beslag genomen voorzien van tabbladen en handgeschreven vellen papier (SVO 7001-1 tot en met SVO 7001-12). [12]
Betreffen de aangetroffen documenten een hasjboekhouding?
In de zaak tegen [verdachte] is (de interpretatie van) de inbeslaggenomen (door de politie genoemde) “hasjboekhouding”, van doorslaggevend belang. Naast dit feit volgen de overige ten laste gelegde feiten, het witwassen van de opbrengst van de hasjhandel en de daaraan verbonden “valsheids- en fiscale delicten”, strafrechtelijk het lot van de beoordeling van de hasjhandel. Ook daarvoor is interpretatie van die ‘boekhouding’ onontbeerlijk.
Op dit punt heeft de rechtbank een uitvoerige overweging in haar vonnis opgenomen. Die overweging onderschrijft het hof, reden waarom die hier, met enkele kleine aanpassingen, integraal wordt overgenomen.
Ten aanzien van de twee notitieblokken (SVO 1061-1 en 1061-2).
Data
In beide blokken is een kolom opgenomen met cijfers in de vorm van (bijvoorbeeld) “6/10” respectievelijk (bijvoorbeeld) “15-01-06”. Het hof concludeert uit de wijze waarop deze cijfers zijn genoteerd dat sprake is van data, nu het een feit van algemene bekendheid is dat data vaak op een dergelijke wijze worden genoteerd.
Op het notitieblok met SVO 1061-1 staat geen algemeen jaartal genoteerd. Op verschillende bladen staan data genoemd zonder jaaraanduiding. Die data betreffen data in de maanden september tot en met november. Op blad 7 van het betreffende proces-verbaal (de bladzijden van het notitieblok zelf zijn niet genummerd) is de datum “4/11/05” opgenomen. Het hof concludeert hieruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maanden september tot en met november van het jaar 2005. Hierna wordt dat notitieblok aangeduid als “2005 blok”.
Op het eerste blad van notitieblok met SVO 1061-2 staat bovenaan “2006”. Op een aantal bladen daarna staan kennelijke data genoteerd. Die data betreffen de maand januari. Het hof concludeert daaruit dat dat notitieblok betrekking heeft op de maand januari van het jaar 2006. Hierna wordt dat blok aangeduid als “2006 blok”.
Inhoud
Bij de interpretatie van de inhoud van de notitieblokken gebruikt het hof blad 5 van het proces-verbaal met betrekking tot het notitieblok 2005 als leidraad.
Foto
Naast de kolom met data staat een kolom met cijfers. Boven deze kolom staat “Geg:”. Rechts staat een tweede kolom met cijfers en als kop “ONT:”. Onder de kolom Geg. staat vermeld: “570 x 610 = 347.700”. Onder de kolom “ONT”: staat “300.000”. Voorts staat op het blad: “Nog = 47.700”.
Het hof stelt vast dat de som van de cijfers in de kolom “Geg.” 570 is en van de cijfers in de kolom “ONT” is dat 300. Het hof stelt voorts vast dat de som van de kolom “Geg.” is vermenigvuldigd met het getal 610, voorts dat van het verkregen product de som van de kolom “ONT” wordt afgetrokken en dat het verschil van 47.700 op het blad als “nog” wordt aangeduid. Het hof concludeert uit de notatie van “300.000” en “47.700” en het op enkele andere bladen in die kolom vermelde “Bet” [13] (het is een feit van algemene bekendheid dat dit een afkorting is voor: betaald) dat de cijfers in de kolom “ONT” geldbedragen zijn. Nu de cijfers in de kolom “ONT” een product is, concludeert het hof dat hetzij de cijfers in de kolom “Geg.” hetzij het getal 610 eveneens een geldbedrag is.
Tezamen met de twee notitieblokken werd op de computertafel in de woning aan de [adres] te Arnhem een aantal losse documenten aangetroffen. Een daarvan is aangeduid als SVO 1061-5. [14] Dit document kent, net als de inhoud van de twee notitieblokken, een indeling in twee kolommen. De rechterkolom is voorzien van eurotekens. Het hof concludeert hieruit dat de cijfers in die kolom bedragen zijn, en wel in euro. Dit ondersteunt de conclusie dat de ONT-kolommen in de notitieblokken ook bedragen zijn. Het hof concludeert voorts op basis daarvan dat de bedragen in de ONT kolommen ook in euro luiden.
Naast de cijfers in de linkerkolom op SVO 1061-5 zijn de volgende woorden geschreven: “DOB”, “ POLM ”. Het is een feit van algemene bekendheid dat ‘ polm ’ een aanduiding is voor hasj. Aldus concludeert het hof dat de cijfers in de linkerkolom hoeveelheden of aantallen zijn. Voorts dat dit ook geldt voor de Geg.-kolommen in de notitieblokken. Het hof vindt daarvoor ondersteuning in het volgende. Op blad 20, 21 en 25 van het 2006 blok wordt onder de kolom “Geg.” respectievelijk vermeld: “30 Bloem ”, “40 Bloem ” en “600 Bloem ”. In de woning waar [betrokkene 6] verbleef, is 911 gram hasj aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst. [15]
Uit het voorgaande trekt het hof de conclusie dat het getal 610 op blad 5 van het 2005 blok een geldbedrag betreft en wel kennelijk een prijs per hoeveelheid of aantal.
Namen
Boven alle bladen van het 2005 blok staat de letter “K” geschreven met daarachter, per pagina, de volgende woorden: “ [afkorting] ” [16] ; “ [afkorting] ” [17] ; “ [afkorting] ” [18] ; “ [afkorting] ” [19] ; “ [afkorting] ” [20] ; “ [afkorting] ” [21] ; “ [afkorting] ” [22] ; “ [afkorting] “ [23] ; “ [afkorting] ” [24] ; “ [afkorting] ” [25] ; “ [afkorting] ” [26] ; “ [afkorting] .” [27] ; ” [afkorting] ” [28] ; “ [afkorting] “ [29] . Op bladen van het 2006 blok is het volgende genoteerd: “ [afkorting] ” [30] ;“ [afkorting] ” [31] ; “ [afkorting] ” [32] ; “ [afkorting] ” [33] ; “ [afkorting] ” [34] ; “ [afkorting] ” [35] ; “ [afkorting] ” [36] ; “ [afkorting] ” [37] ; “ [afkorting] ” [38] . De woorden “ [afkorting] ” en “ [afkorting] ” komen ook voor in de aantekeningen die deel uitmaken van de ordner (SVO 7001- 1 t/ m 12) [39] . Dat geldt ook voor het woord “ [bijnaam 1] ” [40] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 6] al jaren kent en dat ‘ [bijnaam 1] ’ een bijnaam is van [betrokkene 6] .
[medeverdachte 2] is tijdens zijn laatste politieverhoor en het verhoor door de rechter-commissaris deels teruggekomen op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen. Met name verklaarde hij dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om zonder de hulp van een tolk te worden gehoord en dat hij niet aan de politie heeft verklaard dat hij weet dat ‘ [bijnaam 1] ’ een bijnaam is van [betrokkene 6] .
Het hof gaat uit van de eerste vier politieverklaringen van [medeverdachte 2] . Het hof stelt uit de processen-verbaal van die verhoren vast dat daarbij geen gebruik is gemaakt van een tolk, noch dat door [medeverdachte 2] om een tolk is gevraagd. Tijdens diens eerste verhoor verklaarde [medeverdachte 2] op de vraag of hij de Nederlandse taal verstaat en begrijpt: “Ik spreek Nederlands. Als ik u niet begrijp dan zal ik dat zeggen.” [41] In het proces-verbaal van het derde verhoor is onder het kopje ‘advocaat’ opgenomen dat [medeverdachte 2] kort voorafgaand aan dat verhoor overleg heeft gehad met zijn raadsman. [42] Dat overleg, zo stelt het hof aan de hand van het proces-verbaal van dat verhoor vast, heeft niet geleid tot een verzoek van [medeverdachte 2] om inschakeling van een tolk noch tot een mededeling over zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal. De verhorende verbalisanten hebben in een aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 verklaard dat [medeverdachte 2] tijdens de verhoren in goed Nederlands sprak en dat uit de door hem gegeven antwoorden bleek dat hij de Nederlandse taal goed beheerste en de aan hem gestelde vragen goed begreep. [43] Het hof concludeert uit het voorgaande dat [medeverdachte 2] tijdens zijn eerste vier politieverhoren de Nederlandse taal voldoende beheerste om de hem gestelde vragen te begrijpen en te beantwoorden.
In het derde verhoor heeft [medeverdachte 2] verklaard: “Hoe heet de persoon op de foto? Dat is [betrokkene 6] , zijn achternaam ken ik niet. Wat is de roepnaam van deze persoon en heeft hij een bijnaam of bijnamen? Ik ken hem als [betrokkene 6] en ik weet dat hij ook wel [bijnaam 1] wordt genoemd.” [44] Tijdens het vierde verhoor heeft [medeverdachte 2] verklaard: “Wij tonen u een pagina uit het rode boek met nummer SVO 7001-8. Op deze pagina tonen wij u het woord [bijnaam 1] en het woord geldmachines. Wat kunt u hierover vertellen? Ik kan daar niets over vertellen. Ik zie dat het er staat maar ik weet niet waar het over gaat omdat de map niet van mij is.” [45] In het aanvullend proces-verbaal van 5 november 2008 bevestigen de verhorende verbalisanten de volgorde van de genoemde gebeurtenissen. [46] Temeer nu [medeverdachte 2] bij diens verhoor door de rechter-commissaris, na door deze te zijn geconfronteerd met zijn eerdere verklaringen, zegt het zich niet meer te kunnen herinneren, en het hof geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal, gaat het hof uit van de volgorde dat [medeverdachte 2] eerst is gevraagd naar bijnamen voor [betrokkene 6] en pas in het verhoor daarna de rode ordner met het woord [bijnaam 1] is getoond.
Het woord [bijnaam 1] is in de aantekeningen in de ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als de woorden [afkorting] en [afkorting] . Het hof concludeert hieruit dat [afkorting] en [afkorting] , net als het woord [bijnaam 1] , namen van, dan wel aanduidingen voor, personen zijn.
Het hof concludeert daaruit vervolgens dat dat ook geldt voor de woorden “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] , “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] .”, ” [afkorting] ”, “ [afkorting] “ ,“ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ”, “ [afkorting] ” en “ [afkorting] ” uit het 2005 blok en het 2006 blok.
Conclusie t.a.v. de documenten, inbeslaggenomen in de woning van verdachte [verdachte]
Het 2005 blok, het 2006 blok en het losse blad (SVO 1061-5) bevatten data en hoeveelheden van de aan- of verkoop van goederen van of aan derden, de daarvoor verschuldigde prijs en de eventuele schuld aan of vordering op die derde. De documenten vormen daarom naar het oordeel van het hof een ‘boekhouding’ van daarin genoemde transacties. In het 2005 en 2006 blok is geen notitie gemaakt op welke goederen de transacties zien. Dat doet wel het losse blad (SVO 1061-5). Uit dat blad concludeert het hof dat de daarin genoemde transacties (voor zover daarin naar Polm wordt verwezen) hasj betreffen.
Het hof stelt vast dat de verhouding tussen de hoeveelheden/aantallen enerzijds en de prijzen anderzijds zoals die blijken uit SVO 1061-5, overeenkomen met de verhoudingen tussen hoeveelheden/aantallen en prijzen zoals die blijken uit de transacties in het 2005 blok en 2006 blok. Daaruit concludeert het hof dat de transacties die in de notitieblokken zijn vastgelegd ook betrekking hebben op de aan- of verkoop van hasj.
Het hof vindt hiervoor ook nog ondersteuning in hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aanduiding ‘ Bloem ’ in het 2006 blok en de hasj die is aangetroffen in de woning waar [betrokkene 6] verbleef. Het hof vindt daarvoor voorts nog steun in het feit dat in het 2006 blok de woorden “ ster ”, “ bloem ” en “ kom ” worden gebruikt, welke woorden - zoals blijkt uit het hierna volgende oordeel van het hof - aanduidingen zijn voor hasj.
Uit dit alles trekt het hof de conclusie dat sprake is van een hasjboekhouding.
Ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/ m 12)
Deze ordner bevat tabbladen met achter de tabbladen plastic inschuifmappen. Elk van die inschuifmappen bevat een aantal met de hand beschreven bladen. Soms zijn de bladen met een nietje gebonden, andere zijn los. Sommige tabbladen hebben een opschrift. Per inschuifmap is een apart SVO nummer gemaakt en wel 7001-1 t/ m 7001-12. Uit het feit dat bladen zijn gebundeld in één ordner concludeert de rechtbank dat deze bladen samenhangen en voorts dat bladen die zijn samengevoegd in een inschuifmap, een verdergaande samenhang hebben. Het hof deelt die conclusie.
Bij de uitleg van de inhoud van de ordner maakt het hof gebruik van het volgende.
Op 15 maart 2008 is door [betrokkene 7] bij de Ikea-vestiging in Utrecht een pakket hasj opgehaald. [betrokkene 7] is vervolgens door de politie aangehouden en de hasj die hij vervoerde is in beslag genomen. [47] Het bleek te gaan om 30 kilogram hasj verpakt in een jute zak en verdeeld in 25 pakketjes. Op de jute zak staat ‘119.30’ geschreven. [48]
Op verschillende plaatsen wordt in de ordner ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Onder andere als volgt:
‘ Code naam
8-3 1x 2/2 2300
1x 119.3 3500
1x vingers
3500
3500
9300
15-3 30x 119.3
93+
93+
102.3
15-3
50– Betaald
50– Betaald
52.3
51.48– Betaald
820
820– Wil niet betalen
0 kwijtgescholden’. [49]
Uit de regel “15-3 30x 119.3 93.000 +” concludeert het hof dat de op 15 maart 2008 bij Ikea Utrecht geleverde, en nadien in beslag genomen, partij hasj in de ordner is genoteerd. “ [bijnaam 2] ” is daarom de naam of aanduiding van een afnemer van hasj, genoemd naar de ontmoetingsplaats de Ikea-vestiging te Utrecht . Het hof vindt daarvoor steun in het volgende. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 6] al jaren kent en dat de bijnaam voor [betrokkene 6] ‘ [bijnaam 1] ’ is. [50] Het woord [bijnaam 1] is in de aantekeningen in de rode ordner op een vergelijkbare wijze verwerkt als het woord [bijnaam 2] . Het hof concludeert hieruit dat [bijnaam 2] , net als [bijnaam 1] , de naam van een afnemer is. Verder concludeert het hof dat “15-3” een datum is, en wel in het jaar 2008. “30x 119.3” is daarom een notatie voor 30 kilogram hasj van de soort “119.3”. Uit de woorden “betaald”, “wil niet betalen” en “kwijtgescholden” concludeert het hof dat de rechter kolom met cijfers op het blad, bedragen zijn. Het blad geeft daarom een overzicht van hetgeen aan [bijnaam 2] op 8 en 15 maart 2008 is verkocht en van het feit dat [bijnaam 2] op 15 maart 2008 een bedrag van 50.000,- heeft betaald en nadien nog een bedrag van 51.480,-. Voorts volgt hieruit dat hem een bedrag van 820,- is kwijtgescholden. Het blad is daarom een soort debiteurkaart van de debiteur/afnemer [bijnaam 2] .
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-3, waarvan het bovenstaande blad deel uitmaakt, hebben een vergelijkbare opbouw. Het hof concludeert daaruit dat de bladen uit die inschuifmap eveneens overzichten per afnemer zijn van aan hen verkochte goederen, de verkoopprijs daarvan en de betaling daarvoor. Het hof concludeert daaruit voorts dat “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ” en “ [bijnaam ] ” eveneens namen van afnemers zijn. Voorts concludeert het hof dat, gezien de samenhang van de bladen gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, alle hoeveelheden op alle bladen zijn gesteld in kilogrammen. Alle data genoteerd op de bladen, dateren van de maanden maart t/ m december. Het hof concludeert daaruit dat SVO 7001-3 de periode omvat van maart t/ m december 2008 nu de hiervoor aangehaalde levering aan [bijnaam 2] in 2008 plaatsvond.
Op een blad uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn de volgende twee aantekeningen gemaakt:
“15-3 [bijnaam 2] 50000” en “17-3 [bijnaam 2] 51480”. [51] Gezien de overeenkomst met de voor [bijnaam 2] op hiervoor aangehaalde debiteurkaart genoteerde betalingen, concludeert het hof dat op het blad uit inschuifmap SVO 7001-2 de betalingen door [bijnaam 2] voor de door deze aangekochte hasj zijn genoteerd en wel op 15 en 17 maart 2008. De inschuifmap SVO 7001-3 bevat nog een blad ten aanzien van leveringen aan, en betalingen door, [bijnaam 2] . [52] Uit dat blad maakt het hof op dat [bijnaam 2] voor leveringen respectievelijk 61.000,-, 115.000,- 54.200,-, 82.200,-, 83.170,-, 125.800,-, 70.950,- en 73.000,- heeft betaald. Al deze bedragen en betalingen vindt het hof terug in het SVO 7001-2, dat daarmee naar zijn oordeel een soort kasboek is. [53]
Alle bladen uit de inschuifmap SVO 7001-2 zijn vergelijkbaar van opzet. Daaruit concludeert het hof dat deze bladen de betalingen bevatten van de daarin genoemde afnemers over de daarin genoemde periode. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat namen die in het kasboek zijn genoteerd, namen zijn van afnemers. Naast de hiervoor genoemde namen geldt dat daarom tevens voor de volgende namen: “ [naam] ”, “ [naam] ”, “ [naam] ”, “ [naam] ”, “ [naam] ”, “ [naam] ”, “ [naam] ” en “ [naam] ”.
De bedragen die voor afnemers zijn genoteerd, worden in het kasboek opgeteld. Uit het kasboek blijkt dat ook bedragen in mindering worden gebracht, hetgeen het hof concludeert uit het feit dat die bedragen steeds van een saldo worden afgetrokken. In het kasboek wordt op 1810 een bedrag van 54.000,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’. [54] Voorts wordt op 4-12 een bedrag van 680,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’. [55]
In de toekomstige woning van [verdachte] aan de [adres] te Winssen zijn bij de zoeking op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen hebben betrekking op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [kenteken] Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. [56] Het kenteken hoort bij een auto van het type Audi A6. [57] Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van [autobedrijf] , het autobedrijf van [eigenaar autobedrijf] . Deze [eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij de auto tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- contant heeft verkocht aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam . [58]
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de notatie van een betaling van 54.000,- met de vermelding “A6”, de betaling weergeeft van de koopsom van de Audi A6 met het kenteken [kenteken] Voorts dat met de genoteerde datum, 18 oktober 2007 wordt bedoeld. Voorts dat de notatie van een betaling van 680,- met de vermelding “bekeuringen”, de betaling weergeeft van de 19 bekeuringen uit de woning van [verdachte] en wel op 4 december 2007 (zie verder feit 4.7).
Het hof concludeert daaruit dat in het kasboek ook verplichtingen en betalingen ten behoeve van [verdachte] werden genoteerd.
Bovendien concludeert het hof dat de bedragen genoemd in SVO 7001-2 en 3 in euro luiden. Gezien de samenhang van alle bladen, gebundeld in één ordner en de vergelijkbare opzet en indeling van de bladen, concludeert het hof dat alle bedragen op alle bladen in de ordner zijn gesteld in euro’s.
Het hof stelt vast dat op de bladen in het kasboek een staffel is gemaakt, waarbij van boven naar beneden bedragen worden opgeteld of afgetrokken. Het laatste bedrag op ieder blad vormt het saldo van dat blad en de beginstand van het volgende blad. Daaruit concludeert het hof dat de bladen in SVO 7001-2 in omgekeerde chronologie in de ordner zijn opgenomen. Pagina 64 is daarom het oudste blad en pagina 22 het jongste. Het hof heeft al geconcludeerd dat twee betalingen door [bijnaam 2] [59] plaatsvonden in 2008 en dat de betaling van de Audi A6 en de bekeuringen plaatsvonden in het jaar 2007. Het hof concludeert daaruit dat notities in het kasboek beginnen op 29 november 2006 en sluiten op 8 april 2008.
Op de twee hiervoor aangehaalde debiteurenkaarten van [bijnaam 2] [60] , [61] staan naast “119.3” eveneens vermeld: “2/2”, “ vingers ”, “ bloem ” en “ com ”. Het hof heeft al geoordeeld dat “119.3” de aanduiding is voor hasj. Op grond van de wijze en plaats waarop de andere woorden zijn gebruikt op de debiteurenkaarten van [bijnaam 2] , concludeert het hof dat ook “2/2”, “ vingers ”, “ bloem ” en “ com ” aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in het feit dat op 21 maart 2008 in de woning waar [betrokkene 6] verbleef 911 gram hasj is aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst. [62] Op de overige bladen van SVO 7001-3, die voor iedere afnemer vergelijkbaar is, worden verder nog de navolgende woorden gebruikt: “top”, “HM”, “X5”, “ stier ”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “ polm ”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ ketama ”, “ lexus ”, “ Marlboro ”, “ 444 ”, “200”, “ RBD/14 ” en “750” [63] . Deze woorden worden gebruikt op dezelfde wijze als “119.3”, “2/2”, “ vingers ”, “ bloem ” en “ com ”. Het hof concludeert hieruit dat: “top”, “HM”, “X5”, “ stier ”, “XXL”, “100”, “XX7”, “X77”, “999”, “3700”, “ polm ”, “2.1”, “3.8”, “4”, “ ketama ”, “ lexus ”, “ Marlboro ”, “ 444 ”, “200”, “ RBD/14 ” en “750” aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in het feit, zoals al overwogen, dat “ polm ” een aanduiding is voor hasj en dat het een feit van algemene bekendheid is dat met “ Ketama ” een hasjsoort wordt aangeduid.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de gebruikte woorden letterlijk dienen te worden genomen, voor zover deze al een letterlijke betekenis hebben.
De bladen in inschuifmap aangeduid als SVO 7001-4 zijn anders van inrichting en opzet dan de hiervoor behandelde bladen. Op deze bladen komt de afnemer [bijnaam 2] als volgt voor:
“90 – 26-6 [bijnaam 2] 13-7”
“90 – 27-6 [bijnaam 2] 13-7”
“136 – 28-6 [bijnaam 2] 13-7” [64]
Op de debiteurenkaart van [bijnaam 2] in inschuifmap SVO 7001-3 is aangetekend dat aan [bijnaam 2] op 26/6, 27/6 en 28/6 respectievelijk 90, 90 en 136 kilogram “ com ” is geleverd en door hem is betaald. [65] Het hof concludeert dat dit dezelfde leveringen betreft als hierboven geciteerd uit SVO 7001-4 en voorts dat de data “13-7” de betaaldatum betreft. De betalingen vindt het hof vervolgens terug in het kasboek SVO 7001-2. [66] Het hof concludeert uit het voorgaande dat de bladen in de inschuifmap, aangeduid als SVO 7001-4, een voorraadadministratie betreft van de drugssoort “ com ”. Leveringen aan andere, op bladen van SVO 7001-4 genoteerde, afnemers zijn op vergelijkbare wijze verwerkt en komen eveneens terug op de van die afnemers in SVO 7001-3 opgenomen debiteurkaarten en het in SVO 7001-2 opgenomen kasboek. Het hof heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 beslaat. Daaruit concludeert het hof dat de drie hiervoor aangehaalde leveringen aan en betalingen door [bijnaam 2] plaatsvonden in het jaar 2007. De pagina’s 103 t/ m 106 van SVO 7001-4 vertonen in de staffel van de voorraad en de daarbij genoteerde data een oplopende volgorde. Daaruit concludeert het hof dat die pagina’s leveringen betreffen in de periode van 16 mei 2007 t/ m 17 augustus 2007.
De bladen in de inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar met die in inschuifmap SVO 7001-4, met dien verstande dat bovenaan de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi”, “ stier ”, “750”, “ RBD/14 ”, “X500”, “100”, “XLL”, X200” en “ bloem ” [67] . Hiervoor heeft het hof al geconcludeerd dat “ stier ”, “750”, “ RBD/14 ”, “100” en “ bloem ” aanduidingen zijn voor hasj. Daaruit concludeert het hof dat de woorden en cijfers “576/2”, “60/2”, “120H”, “30hi” en “X500”, “XLL” en “X200” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-4 concludeert het hof dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel van de op de bladen genoemde aanduidingen voor hasj.
Het hof heeft per blad behorend tot SVO 7001-7 een daarop genoteerde levering van hasj vergeleken met de inhoud van de bladen in inschuifmap 7001-2, en wel aan de hand van de datum die achter het -teken staat genoteerd. Uit deze steekproef heeft het hof geconstateerd dat de betalingen van die leveringen ook genoteerd staan op de bladen behorend tot SVO 7001-2. Het hof heeft al geconcludeerd welke periode het kasboek SVO 7001-2 beslaat. Op grond daarvan concludeert het hof dat de betalingen die zijn genoteerd in SVO 7001-7 plaatsvonden in het jaar 2007, waaruit het hof concludeert dat de daarmee samenhangende leveringen eveneens plaatsvonden in het jaar 2007 en voorafgaand aan de data 27 november t/ m 26 december op bladen 129 en 130, in 2006.
Op gelijke wijze vergeleek het hof de inhoud van SVO 7001-5 met SVO 7001-2. Daaruit bleek het hof dat, behoudens de inhoud van de bladen 108 tot en met 112 waarop kennelijke betaaldata ontbreken, de betalingen voor de leveringen op de overige bladen eveneens voorkomen op bladen in SVO 7001-2. Het hof concludeert daaruit dat de leveringen, genoteerd op bladen in SVO 7001-5, dateren uit het jaar 2007 en, voor zover de datum ligt voor 1 januari, in 2006.
Een groot deel van de bladen uit inschuifmap SVO 7001-8 zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar met de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-2. Die bladen zijn naar het oordeel van het hof daarom eveneens een kasboek waarin inkomsten en uitgaven, in euro, zijn genoteerd. [68] De overige bladen in de inschuifmap SVO 7001-8 [69] zijn wat betreft inhoud en opzet vergelijkbaar met de inhoud van de bladen in inschuifmap SVO 7001-4. De bladen bevatten een vergelijkbare telling van een hoeveelheid product waarop kennelijke leveringen aan afnemers in mindering worden gebracht. De bladen bevatten daarom naar het oordeel van het hof een voorraadadministratie. Op pagina 179 begint de linkerkolom met het getal 2431 en eindigt met 1895,5, met welk getal de linkerkolom op pagina 180 begint. Pagina 180 eindigt met 434, met welk getal pagina 172 begint. Op de laatste pagina van SVO 7001-8, pagina 178, leiden de afboekingen in de linkerkolom tot het getal 0. Het hof concludeert hieruit dat de volgorde van de desbetreffende bladen dient te zijn 179, 180, 172 t/ m 178. Het hof vindt hierin steun bij de opvolging van de op de bladen opgenomen data.
Op pagina 179 staat genoteerd:
“120 – [bijnaam ] 11-5 20-5”
Op pagina 150 staat genoteerd:
“72000 + [bijnaam ] 20-5 (120)”
Op grond van hetgeen het hof heeft geconcludeerd over de inhoud van de bladen, deel uitmakend van SVO 7001-8, concludeert het hof tevens dat de geciteerde notitie op pagina 179 de levering aan de afnemer [bijnaam ] op 11-5 weergeeft van 120 kilogram van een product, met de aantekening dat de koopsom op 20-5 werd voldaan. De notitie op pagina 150 geeft de betaling van die levering ad € 72000,- op 20-5 weer. Hieruit concludeert het hof dat SVO 7001-8 deels een voorraadadministratie en deels een kasboek is betreffende dezelfde leveringen aan afnemers.
Op pagina 175 staat “20-09-2006” en op pagina 176 staat “20-10-2006” genoteerd. Het hof stelt vast dat die noteringen chronologisch passen in de overige noteringen, op de bladen met paginanummers 179, 180 en 172 t/m 178, van kennelijke data. Daaruit concludeert het hof dat pagina’s 179, 180 en 172 t/m 178 van SVO 7001-8 noteringen bevatten van leveringen in de periode 27 april 2006 t/m 30 november 2006. De kennelijke data op de pagina’s 147 t/m 177 van SVO 7001-8 (het kasboek gedeelte van de inschuifmap), vertonen een chronologisch en oplopend patroon. Het hof heeft al geconcludeerd dat de betaling van de hiervoor genoemde levering aan [bijnaam ] , is genoteerd op pagina 150. Het hof concludeert daarom dat de levering heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006 en de betaling daarvan op 20 mei 2006. Daaruit concludeert het hof dat de pagina’s 147 t/m 169 de periode beslaan van 24 april 2006 t/m 28 december 2006 en de pagina’s 170 t/m 171 de periode 27 januari 2007 t/m 6 april 2007.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-9 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar met die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7 met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “ Blauw 25 ”, “ Vis ”, “ RT 210 euro ”, “M” en “ Ster ” [70] . De pagina’s 188 t/m 191 vormen een opeenvolgende opsomming van de voorraad van het product “ ster ”. Het hof concludeert hieruit dat alle in die pagina’s gebruikte woorden ter kennelijke aanduiding van de verkochte producten, namen zijn ter aanduiding van “ ster ”. Op pagina’s 186 en 187 worden de kennelijk verkochte producten aangeduid als “ krar ”, “ ster ”, “M” en “ bloem ”. Het hof heeft al geconcludeerd dat bloem een aanduiding is voor hasj. Uit de notatiewijze op de bladen 186 en 187 concludeert het hof dat de namen “ krar ”, “ ster ”, “M” eveneens aanduidingen zijn voor hasj. Het hof vindt daarvoor steun in hetgeen is aangetroffen bij de doorzoeking van “ [bedrijf 5] ” aan de [adres] te Huissen op 3 maart 2006. [71] Voor dat pand stond een vrachtauto met kenteken [kenteken] geparkeerd. [72] In de laadruimte van de vrachtauto en in het perceel zelf is in totaal 2.684 kilo hasj aangetroffen. [73] De partij bestond uit 84 gesloten pakken en twee losse pakken. Op een deel van die pakken waren stempels gezet met een ster . [74] Daaruit concludeert het hof dat de overigens op bladen van SVO 7001-9 genoteerde woorden “ Blauw 25 ”, “ Vis ” en “ RT 210 euro ” eveneens aanduidingen zijn voor hasj.
Op pagina 181 is genoteerd “20-09-2006” en “20-10-2006”. Voorts stelt het hof vast dat de kennelijke data op de bladen behorend bij SVO 7001-9, per drugssoort, een oplopende chronologische volgorde vertonen. Het hof concludeert daaruit dat alle kennelijke data betrekking hebben op het jaar 2006, met uitzondering van de twee data van 9 januari op pagina 182 die, gezien de chronologie, betrekking hebben op het jaar 2007.
SVO 7001-10 betreft bladen in een inschuifmap waaraan een tabblad voorafgaat met het opschrift “ [afkorting] ” [75] . Op pagina 198 staat genoteerd:
“ 9-10 60 ster 60000 ”
Op pagina 191 van SVO 7001-9 met als koptekst “ ster ” staat genoteerd:
“ 60 – 9-10 [afkorting] ”
In het voorgaande heeft het hof al geconcludeerd dat [afkorting] de aanduiding is voor een afnemer, voorts dat ster een aanduiding is voor hasj. Het hof concludeert daaruit dat [afkorting] een aanduiding voor een afnemer van hasj is. Wat opzet en inhoud van de bladen betreft, komen deze deels overeen met de opzet en inhoud van de bladen deel uitmakend van de inschuifmap SVO 7001-3. Het hof concludeert daaruit dat de bladen genummerd 192 t/ m 199, deel uitmakend van SVO 7001-10, een debiteurenoverzicht bevatten van de afnemer aangeduid als [afkorting] . De bladen bevatten de verkopen van de in die bladen genoemde producten, waarvan het hof al heeft geconcludeerd dat daarmee hasj wordt bedoeld, en de door [afkorting] daarvoor gedane betalingen.
Het hof concludeert uit de twee geciteerde notities dat deze betrekking hebben op dezelfde levering van hasj aan de afnemer aangeduid als [afkorting] . Het hof heeft al geconcludeerd dat de datum 9-10 op pagina 191 van SVO 7001-9 betrekking heeft op het jaar 2006. Op grond daarvan concludeert het hof dat de datum 9-10 op pagina 198 van SVO 7001-10 eveneens betrekking heeft op het jaar 2006 en dat, gezien de oplopende chronologie, de kennelijke data op de pagina’s 192 t/ m 199 eveneens betrekking hebben op het jaar 2006.
Op pagina 202 staat in de linkerkolom genoteerd:
“ 90 ster 90000 15-1 ”
“ 120 ster 120000 17-1 ”
“ 30 ster 30000 21-1 ”
“ 30 bloem 33000 ”
(…)
“ 25 marlb 27500 ”
In de rechterkolom staat genoteerd:
“ 68000
100000
100000
174000
64000
122500
37500
47300
114000
5000
20000
(…) ”
Op het eerste blad van het 2006 blok dat bij [verdachte] in beslag is genomen staat, naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven, genoteerd:
“ Geg:
15-01-2006 [afkorting] 90 ster
17-01-2006 [afkorting] 120 ster
21-01-2006 [afkorting] 30 ster ” [76]
Op het tweede blad staat genoteerd:
“ Ont.
17-01-2006 [afkorting] 47.3
19-01-2006 [afkorting] 114 ” [77]
Een ander blad uit dit blok vermeld onder de kop “ [afkorting] ”:
“ ST 200 x 1000 = 200000
ST 90 x 1000 = 90000
ST 120 x 1000 = 120000
ST 30 x 1000 = 30000 ”
(…)
“ BL 30 x 11000 = 33000
ML 25 x 11000 = 27500 ” [78]
Het blad hierna vermeld verschillende getallen met daarvoor telkens vermeld “gekr”.
Zo worden de volgende getallen genoteerd:
“ gekr 68000
gekr 100000
gekr 174000
gekr 64000
gekr 122500
gekr 37500
gekr 47300
gekr 114000
gekr 5000
gekr 20000 ” [79]
Gelet op hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen omtrent “ ster ” en “ [afkorting] ”, concludeert het hof dat zowel het 2006 blok dat bij [verdachte] in beslag is genomen als de ordner die bij [medeverdachte 2] in beslag is genomen een weergave bevat van de hoeveelheden hasj die (onder meer in de maand januari 2006) zijn geleverd aan de afnemer aangeduid met “( [afkorting] ) [afkorting] ” of “ [afkorting] ” alsook de bedragen die hiervoor ontvangen zijn. Voorts stelt het hof vast dat de hiervoor genoemde leveringen van hasj aan en betalingen door afnemer [afkorting] , zowel zijn genoteerd in het bij [verdachte] in beslag genomen 2006 blok als op bladen deel uitmakend van de ordner die bij [medeverdachte 2] in beslag is genomen.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-11 zijn wat betreft opzet en indeling vergelijkbaar aan die in inschuifmappen SVO 7001-5 en SVO 7001-7, met dien verstande dat boven de bladen de volgende aanduidingen worden aangetroffen: “ ketama ”, “ 58H ”, “ Marlboro ”, “ Lexus ”, “ 444 ”. [80] Aan de inschuifmap gaat een tabblad vooraf met het opschrift “ Polm ”. Van de woorden: “ ketama ”, “ Marlboro ”, “ Lexus ”, “ 444 ” en “ Polm ” heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor een hasjsoort. Gezien de gelijke wijze waarop het woord “ 58H ” op bladen, deel uitmakend van deze inschuifmap, is gebruikt, concludeert het hof dat met “ 58H ” eveneens hasj wordt aangeduid. Gezien de vergelijkbare opzet als de bladen in inschuifmap SVO 7001-5 en SVO 7001-7 concludeert het hof dat de bladen in inschuifmap SVO 7001-11 eveneens een voorraadadministratie bevatten en wel voor de op de bladen genoemde hasjsoorten.
De bladen in de inschuifmap aangeduid als SVO 7001-12 komen wat betreft inhoud en opmaak overeen met de bladen deel uitmakend van SVO 7001-3, en vormen naar het oordeel van het hof daarom eveneens debiteurenkaarten. [81] Boven de bladen staat genoteerd: “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ” en “ [bijnaam ] ”.
Van “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ”, “ [bijnaam ] ” en “ [bijnaam ] ” heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen voor afnemers zijn. Gezien de gelijke wijze waarop de woorden “ [bijnaam ] ” en “ [bijnaam ] ” op de bladen zijn gebruikt, concludeert het hof dat ook dit aanduidingen zijn voor afnemers. Van de op de bladen genoteerde aanduidingen van producten heeft het hof al geconcludeerd dat dit aanduidingen zijn voor soorten hasj.
De bladen die deel uitmaken van de inschuifmap SVO 7001-1 wijken af van de bladen in andere inschuifmappen, in die zin dat daarop verschillende gegevens zijn gegroepeerd. [82] De opmaak en inhoud van de linkerkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-4, waaruit het hof concludeert dat deze een voorraadadministratie behelst. De rechterkolom komt overeen met die van de bladen in SVO 7001-2, waaruit het hof concludeert dat deze een kasadministratie bevat.
Op pagina 3 staat in de linker kolom genoteerd:
“ 1 – 23-6 [bijnaam ] ”
“ 16 26-6 [bijnaam ] ”
“ 24 – 7-7 [bijnaam ] ”
Op pagina 3 staat in de rechter kolom genoteerd:
“ 15-7 [bijnaam ] (41) 94300 ”
Uit het voorgaande concludeert het hof dat de geciteerde notities uit de linkerkolom de levering van in totaal 41 kilogram aan de afnemer [bijnaam ] beschrijft. De notitie in de rechter kolom beschrijft de betaling daarvan door afnemer [bijnaam ] door voldoening van € 94.300,-.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als kasboek geven, in euro, de inkomsten en uitgaven weer. Die inkomsten worden gevormd door betalingen door afnemers van hasj. Aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1, dat het eerste blad is in de inschuifmap, staat genoteerd “ Ketama ” en “2006”. Van Ketama heeft het hof al geconcludeerd dat dit een aanduiding is voor een hasjsoort. Overigens bevatten de bladen in deze inschuifmap geen andere aanduiding van producten, waaruit het hof concludeert dat, voor zover sprake is van een voorraadboekhouding, deze ziet op de verkoop van hasj. Behoudens de naam “ [bijnaam ] ” heeft het hof van alle op de bladen voorkomende namen al geconcludeerd dat dit afnemers van hasj zijn. Om die reden concludeert het hof dat “ [bijnaam ] ” eveneens een aanduiding is voor een afnemer van hasj.
Uit het feit dat aan de bovenzijde van pagina 3 van SVO 7001-1 staat genoteerd “2006” terwijl geen ander jaartal op de bladen is genoteerd, concludeert het hof dat de eerste data op de bladen in de inschuifmap SVO 7001-1 betrekking hebben op het jaar 2006. De leveringen beslaan daarom een periode van 23 juni 2006 t/ m 7 december 2006. [83] Op pagina 7 zijn leveringen in de periode 1 februari t/ m 13 maart genoteerd. [84] De op die pagina opgenomen rechterkolom, waarvan het hof heeft geconcludeerd dat dit een kasadministratie is, begint met de stand 281700. Dit is tevens de eindstand van het daaraan voorafgaande blad waaruit het hof afleidt dat de bladen elkaar in cijfermatige en daarom ook in chronologische volgorde opvolgen. De leveringen op pagina 7 vonden daarom plaats in het jaar 2007, net als de betalingen vanaf 13 januari op dezelfde pagina. De betalingen op pagina 21 vanaf 12 januari zijn daarom gedaan in 2008.
Conclusie ten aanzien van de documenten in de ordner (SVO 7001-1 t/ m 12)
Het hof concludeert op basis van het voorgaande samenvattend het volgende omtrent de inhoud van de bladen uit de rode ordner.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als voorraadadministratie geven de inkoop en verkoop weer van, op die bladen met een naam aangeduide soort, hasj. Uit die bladen blijkt tevens aan welke afnemers die hasj is geleverd. De hoeveelheid hasj is voorts aangeduid in kilogrammen.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als debiteurenkaarten geven per afnemer, op die bladen aangeduid met een pseudoniem, aan welke hoeveelheid en soort hasj werd gekocht, welke koopsom daarvoor verschuldigd was en of en wanneer die koopsom werd betaald. Alle bedragen luiden in euro.
De bladen die door het hof zijn aangemerkt als kasadministratie geven de stand van de kas per datum aan, alsmede van de ontvangsten van afnemers van hasj en van uitgaven. En voorts dat alle bedragen luiden in euro.
Relatie [verdachte] en de hasjboekhouding
Het hof stelt vast dat een deel van de hasjboekhouding (SV-1061-1 en 1061-2) in de woning van [verdachte] en zijn toenmalige echtgenote [medeverdachte 3] aan de [adres] te Arnhem in beslag is genomen [85] .
Daarnaast stelt het hof vast dat via het telefoonnummer [nummer] in telefoongesprekken die de gebruiker van dit telefoonnummer voert met [medeverdachte 2] in december 2007 en januari 2008 vraagt naar spullen die [medeverdachte 2] voor hem bewaart. Deze telefoongesprekken zijn afgeluisterd onder lijn 1 [86] .
In de woning aan de [adres] is een Samsung telefoon in beslaggenomen. In die
van [verdachte] aan de [adres] te Arnhem is een Nokia telefoon aangetroffen. In de
een simcard van Maroc telecom, aangetroffen in de auto op naam van [naam] , komt onder de
naam ' [bijnaam ] ' het telefoonnummer [nummer] voor. In een Nokia telefoon die in beslag is
genomen in de woning van de moeder van [verdachte] , aan de [adres] te Arnhem , wordt het telefoonnummer [nummer] aangetroffen onder de naam ' [bijnaam ] ' . [89]
Het telefoonnummer [nummer] is in het Sprinkhaanonderzoek afgeluisterd onder lijn 1. [90]
Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang bezien, staat voor het hof vast dat
[verdachte] de telefoongesprekken heeft gevoerd door middel van de telefoonaansluiting met
nummer [nummer] , afgeluisterd onder lijn 1.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [betrokkene 6] al jaren kent en dat de bijnaam voor [betrokkene 6] ‘ [bijnaam 1] ’ is. [91] De naam ‘ [bijnaam 1] ‘is ook terug te vinden in de hasjboekhouding. [92] Dat [medeverdachte 2] de rode ordner waarin de hasjboekhouding is neergelegd, gevonden heeft in een telefooncel, zoals door hem verklaard, acht het hof, mede gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig.
In de woning van [betrokkene 6] is een koopovereenkomst aangetroffen. [93] [naam] heeft verklaard dat deze geschreven is door [betrokkene 6] . [94] Het handschrift op deze koopovereenkomst is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) vergeleken met het handschrift zoals aangetroffen op pagina’s uit de hasjboekhouding die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. De conclusie van het NFI is dat de pagina’s uit de hasjboekhouding hoogstwaarschijnlijk zijn geschreven door degene die de koopovereenkomst heeft geschreven. [95]
Zoals hiervoor al overwogen en hier ter wille van de leesbaarheid herhaald, zijn in de toekomstige woning van [verdachte] aan de [adres] te Winssen op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen zien op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [kenteken] Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-. [96] Dit kenteken hoort bij het merk en type auto Audi A6. [97] Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van [autobedrijf] , het autobedrijf van [eigenaar autobedrijf] . [98] Deze [eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij de auto contant verkocht heeft tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam . De bekeuringen van die auto heeft hij meegegeven aan die man. Die man was op de zaak. Ze kwamen soms met z’n tweeën of drieën. [betrokkene 6] was er één van. [99]
[betrokkene 8] heeft verklaard dat hij de Audi A6 vanaf 20 juni 2008 ongeveer acht á negen weken in zijn bezit heeft gehad en dat de auto toen is gebracht door [verdachte] en [betrokkene 7] . [betrokkene 8] zou de auto voor [verdachte] bewaren totdat hij hem weer zou komen ophalen. [betrokkene 8] kent [verdachte] en [betrokkene 7] van een vakantie in Marokko. Op foto 1 herkent hij [verdachte] . [100] De betreffende foto die aan [betrokkene 8] wordt getoond is een foto van [verdachte] . [101]
In de hasjboekhouding die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen, wordt op de datum 18-10 een bedrag van 54.000,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’. [102]
In diezelfde hasjboekhouding wordt op de datum 4-12 een bedrag van 680,- in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’. [103] Het hof gaat ook hier uit van notatie in euro’s.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof allereerst dat de administraties die bij [verdachte] en bij [medeverdachte 2] zijn aangetroffen, betrekking hebben op transacties die (mede) door of namens [verdachte] zijn verricht.
Gelet hierop staat voor het hof dan ook vast dat [verdachte] de Audi A6 contant heeft gekocht met geld afkomstig uit de handel in hasj zoals verantwoord in de hasjboekhouding. Daarmee heeft hij naar het oordeel van het hof ook de 19 bekeuringen betaald.
Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang en tijdsverband bezien met hetgeen hiervoor onder de feiten ten aanzien van de hasjboekhouding is weergegeven, staat voor het hof vast dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander een hasjboekhouding heeft bijgehouden die de verantwoording van de handel in hasj weergeeft over de periode van september 2005 tot april 2008. Het hof zal deze stukken in dit arrest daarom verder aanduiden als de hasjboekhouding.
Beoordeling ten laste gelegde (deel)feiten
Feit 2.1
“34.489 kilo (april 06- augustus 07)”
Zoals hiervoor omtrent de hasjboekhouding die in de woning van [medeverdachte 2] is aangetroffen, is overwogen, omvat deze verschillende voorraadadministraties die de inkoop (hoeveelheden die worden bijgeboekt) en verkoop (hoeveelheden die in mindering worden gebracht) weergeven van verschillende soorten hasj, waarbij de hoeveelheden hasj aangeduid zijn in kilogrammen. Uit die administraties blijkt tevens aan welke afnemers de hasj is geleverd.
Voor zover hier van belang staan daarin de volgende hoeveelheden genoteerd die worden ingekocht en vervolgens weer worden verkocht, met daarbij de vermelding van de volgende data:
‘ 594 kilo 25-4’ ,
‘ 990 kilo 29-4’ [104]
‘ 2578 kilo 27-4’ [105]
‘ 1290 kilo 15-6’ ,
‘ 990 kilo 15-6’ ,
‘ 1220 kilo 15-6’ . [106]
‘ 810 kilo 15-6’ . [107]
‘ 170 kilo 15-6’ . [108]
‘ 300 kilo 21-6’ . [109]
‘ 330 kilo 21-6’ . [110]
‘ 360 kilo 21-6’ . [111]
‘ 150 kilo 23-6’ . [112]
‘ 182 kilo 9-7’ . [113]
‘ 450 kilo 12-7’ . [114]
‘ 104 kilo 14-7’ . [115]
‘ 300 kilo 15-8’ . [116]
‘ 130 kilo 16-8’ . [117]
‘ 120 kilo 16-8’ . [118]
’ 20 kilo 29-8’ . [119]
‘ 1410 kilo 20-09-2006’ . [120]
‘ 225 kilo 20-09-2006’ . [121]
‘ 1500 kilo 20-10-2006’ . [122]
‘ 100 kilo 20-10-2006’ . [123]
‘ 420 kilo 26-11’ . [124]
‘ 990 kilo 26-11’ . [125]
‘ 100 kilo 26-11’ . [126]
‘ 120 kilo 28-11’ . [127]
‘ 300 kilo 26-11’ . [128]
‘ 100 kilo 27-11’ . [129]
‘800 kilo 12-01’ . [130]
‘ 1290 kilo 5-2’ . [131]
‘ 100 kilo 5-2’ . [132]
‘ 480 kilo 5-4’ . [133]
‘ 240 kilo 5-4’ . [134]
‘ 1230 kilo 16-5’ . [135]
‘ 150 kilo 19-5’ . [136]
‘ 2070 kilo 25-5’ . [137]
‘ 1664 kilo 25-5’ . [138]
‘ 1830 kilo 25-5’ . [139]
‘ 2972 kilo 16-6’ . [140]
‘ 810 kilo 5-8’ . [141]
‘ 3000 kilo 5-8’ . [142]
‘ 300 kilo 17-8’ . [143]
‘ 1200 kilo 17-8’ . [144]
Het totaal aantal kilo’s hasj dat is ingekocht en verkocht aan diverse afnemers betreft 34.489 kilo.
Gelet op hetgeen hiervoor tevens is overwogen omtrent SVO’s 7001-1, 7001-4, 7001-5, 7001-7, 7001-8, 7001-9 en 7001-11 betreft het in-, en verkopen over de periode van 25 april 2006 tot en met 17 augustus 2007 acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat in de periode van 25 april 2006 tot en met 17 augustus 2007 een totaal van 34.489 kilogram hasj is ingekocht en is verkocht aan diverse afnemers.
Gezien hetgeen het hof heeft geconcludeerd omtrent de betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhouding acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van 34.489 kilo hasj in de genoemde periode heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
Feit 2.2
“10.100,8 kilo (sept 05-nov 05)”
Het hof heeft hiervoor omtrent de hasjboekhouding die bij [verdachte] is aangetroffen en aangeduid is met SVO 1061-1 (‘2005 blok’) reeds overwogen dat deze de in-, en verkopen van kilo’s hasj aan diverse afnemers weergeeft over de periode van september 2005 tot en met november 2005. De kolommen die worden aangeduid met ‘Geg’ geven de hoeveelheden verkochte kilo’s hasj aan. Het totale aantal van alle hoeveelheden betreft 10.100,8 kilo. [145]
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat in de maanden september 2005 tot en met november 2005 een totaal van 10.100,8 kilo hasj is ingekocht en is verkocht aan diverse afnemers.
Gelet op hetgeen het hof heeft geconcludeerd omtrent de betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhouding acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van 10.100,8 kilo hasj in de genoemde periode heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
Feit 2.3
“2.437 kilo (jan. 06)”
Het hof heeft hiervoor omtrent de hasjboekhouding die bij [verdachte] is aangetroffen en aangeduid is met SVO 1061-2 (‘2006 blok’) reeds overwogen dat deze de in-, en verkopen van kilo’s hasj aan diverse afnemers weergeeft over de maand januari 2006.
De hoeveelheden verkochte kilo’s hasj die vermeld worden zijn:
’ 90 ster ’,
‘ 120 ster ’,
’ 30 ster ’. [146]
’ 30 bloem ’,
’ 30 ster ’. [147]
’ 40 bloem ’,
’ 30 ster ’. [148]
’ 40 kom ’,
’ 30 bloem ’,
’ 30 bloem ’,
‘ 100 bloem ’,
‘ 100 kom ’. [149]
‘ 210 bloem ’. [150]
‘ 150 ster ’. [151]
‘ 600 bloem ’,
’ 30 ster ’,
’ 30 100’,
’ 88 100’. [152]
Het totaal betreft 1.778 kilo.
Voorts bevindt zich in dit notitieblok een lijst aangeduid met de naam van een afnemer te weten ‘ [afkorting] ’ (zoals al eerder door het hof geconcludeerd) waarin de volgende berekeningen opgenomen zijn [153] :
‘ST 200 x 1000 = 200000’,
‘ST 90 x 1000 = 90000’,
‘ST 120 x 1000 = 120000’,
‘ST 30 x 1000 = 30000’,
‘(..) 132 x 1100 = 145200’
,
,
‘ST 1 x 1000 = 1000’,
‘BL 1 x 1100 = 1100’,
‘BL 30 x 1100 = 33000’,
‘ML 25 x 1100 = 27500’,
‘K 30 x 600 = 18.000’.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor omtrent afnemer ‘ [afkorting] ’ onder SVO 7001-10 heeft weergegeven, zien de getallen die ná de hiervoor vermelde afkortingen worden genoemd, eveneens op hoeveelheden verkochte kilo’s hasj. Het totaal betreft 659 kilo.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat in de periode van januari 2006 een totaal van 2.437 kilo (1.778 + 659) hasj is ingekocht en is verkocht aan diverse afnemers.
Gelet op hetgeen het hof heeft geconcludeerd omtrent de betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhouding acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van 2.437 kilo hasj in de genoemde periode heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt.
Vrijspraak feit 2.4
“15.000 kilo; 8 maanden (augustus 07- april 08) x 1875 kilo”
De hasjboekhouding houdt de voorraadadministratie bij tot 17 augustus 2007. Onder 2.4 is [verdachte] verweten dat hij ook daarna heeft gehandeld in hasj en is een hoeveelheid aan kilo’s ingeschat op basis van extrapolatie.
Het hof is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit deelfeit. Hoewel er sterke aanwijzingen zijn van het voortgaan van de handel in deze periode, zal het hof gezien het feit dat verdachte zijn aanwezigheidsrecht op zitting in hoger beroep niet ten volle heeft kunnen effectueren -in zijn voordeel- geen bewijsredenering op basis van extrapolatie hanteren en hem van dit feit vrijspreken.
Feiten 3 en 4
Algemene overwegingen over witwassen
Het hof zal ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde witwassen eerst enkele algemene overwegingen geven en vervolgens ten aanzien van ieder van de onder 3 en 4 tenlastegelegde deelfeiten de vraag behandelen of verdachte betrokken is bij de tenlastegelegde transactie en deze feiten als witwassen kunnen worden gekwalificeerd.
Witwassen is, kort weergegeven, het verhullen van de werkelijke aard van uit misdrijf verkregen voorwerpen en/of het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten daarvan.
Door de raadsman is gesteld, kort weergegeven,
dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet kunnen worden gehanteerd in Marokko maar moeten worden bezien in het licht van de Marokkaanse (economische) normen en gebruiken;
dat het Openbaar Ministerie een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van verklaringen of bewijsmiddelen met betrekking tot een alternatieve herkomst van voorwerpen, goederen of gelden en dit nagenoeg achterwege heeft gelaten;
de vermengingstheorie niet onbegrensd kan worden toegepast maar dat (onder meer) in de beoordeling moet worden betrokken: de verhouding tussen legale en illegale vermogensbestanddelen, het tijdsverloop, het aantal of bijzondere veranderingen in het vermogen en het (incidentele karakter) van de vermenging.
Verdachte is een succesvol zakenman en door te handelen met van leningen afkomstige gelden heeft hij buiten Nederland hoge legale inkomsten genoten. Verdachte was er niet van op de hoogte was dat hij ook zijn buitenlandse inkomsten aan de Nederlandse fiscus moest opgeven. Er is geen sprake is van “uit enig misdrijf afkomstige gelden”;
Doordat verdachte niet is gehoord is gehoord, is het hem onmogelijk gemaakt om zijn legale buitenlandse inkomsten nader te onderbouwen. Daarom kan niet worden gesteld dat bij gebrek aan onderbouwing van legale inkomsten “het niet ander kan zijn” dat de gelden van [verdachte] van misdrijf afkomstig moeten zijn.
Het hof verwerpt deze verweren, ook waar deze door de raadsman bij de verschillende deelfeiten worden herhaald.
a. Witwastypologieën
Zoals hiervoor onder V sub a bij de bespreking van de ontvankelijkheidsverweren reeds is overwogen is het Koninkrijk Marokko deelnemer aan het VN-verdrag van New York, van 15 november 2000, tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad welk verdrag de deelnemende staten verplicht om witwassen strafbaar te stellen. Voorts is Marokko lid van MenaFATF, een soortgelijke organisatie als de Financial Action Task Force (FATF), met Arabische en Noord-Afrikaanse landen als lid. Deze organisatie hanteert soortgelijke witwastypologieën als de FATF. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de in Nederland gehanteerde witwastypologieën niet op financiële transacties in Marokko zijn toe te passen.
b. Onderzoeksplicht Openbaar Ministerie naar alternatieve herkomst
Het hof is van oordeel dat weliswaar “van verdachte kan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld” maar dat dit er niet toe leidt dat “het dan zonder meer aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is”. Echter, anders dan in de door de raadsman aangehaalde beslissing van de Hoge Raad in de ‘Air Holland zaak’, is het hof van oordeel dat de namens de verdachte de verklaarde herkomst van de gelden zo onwaarschijnlijk is dat deze bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde kan worden gesteld.
Van het Openbaar Ministerie kan worden gevergd dat zij (nader) onderzoek laat verrichten naar door de verdediging gestelde legale inkomstenbronnen. Naar oordeel van het hof doet deze situatie zich alleen voor als de alternatieve verklaring voorzien is van enige onderbouwing waaruit tenminste een begin van aannemelijkheid volgt. Mede gelet op hetgeen hierna onder “e” wordt overwogen over de administratieplicht, kan niet worden volstaan met een enkele verklaring van verdachte of een getuige.
c. Vermengingstheorie
Uit de wetsgeschiedenis van art. 420bis en 420quater Sr moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het noodzakelijk achtte voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen
Als vermenging van legale met illegale inkomsten heeft plaatsgevonden, kan onderscheid woorden gemaakt tussen:
- de situatie waarin het vermogen ‘gedeeltelijk’ van misdrijf afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is ‘besmet’ doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en
- de situatie waarin het vermogen ‘middellijk’ van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Beide situaties vallen onder het (ruime) toepassingsbereik van de witwasbepalingen.
Naar oordeel van het hof staat het zeer beperkte legale vermogen van verdachte en zijn medeverdachten in geen enkele verhouding tot het enorme door hen witgewassen vermogen. Daarom acht het hof de uitzonderingen op voormelde hoofdregel, zoals gegeven in Hoge Raad, 23-11-2010 LJN, BN0578, niet van toepassing.
d. Uit enig misdrijf afkomstige gelden
De stelling dat [verdachte] en/of [medeverdachte 1] een door middel van het handelen (met geleend geld) een groter legaal inkomen verworven hebben dan bekend bij de (Nederlandse) ficus wordt wegens gebrek aan afdoende onderbouwing verworpen.
Het hof maakt bij de beantwoording van de vraag of sprake van uit enig misdrijf afkomstige gelden onderscheid tussen de periode vóór en na september 2005.
Onder feit 2 is bewezenverklaard, kort weergegeven, dat verdachte samen met anderen in de periode van september 2005 tot en met augustus 2007 opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 62.026 kilo. De verkoop van (grote) partijen hasj is zeer winstgevend. Op grond hiervan acht het hof bewezen dat verdachte samen met anderen tenminste vanaf september 2005 beschikte over grote hoeveelheden uit misdrijf verkregen geld.
Voor zover de ten laste gelegde periode vóór september 2005 valt en er geen direct verband te leggen is met de verkoop van hasj geldt het volgende:
Uit de door de Nederlandse Belastingdienst verstrekte informatie blijkt dat het legaal bekende inkomen van [verdachte] over het jaar 2003 tot 2007 bedraagt [154] :
2003: € 4.243,-
2004: € -,-
2005: € 14.610,-
2006: € 85.774,-
2007: € 37.326,-
Het legaal besteedbaar inkomen van [medeverdachte 1] bedraagt in:: [155]
1986 – 1997 ( € 1000, p/ m sociale dienst Nederland) € 4.243,00
Opgegeven inkomen Belastingdienst Marokko 1993 / 2007 € 2.249.022,00
Ten aanzien van de periode voor september 2005 overweegt het hof dat (ook toen) de hoogte van de door verdachte, samen met anderen, gedane uitgaven, zoals hierna onder de feiten 3 bewezen worden verklaard, in geen enkele verhouding staat tot de legale inkomens van [verdachte] , [medeverdachte 1] , noch tot de legale inkomens van de medeverdachten van de verschillende deelfeiten. De transacties die onder verschillende deelfeiten ten laste zijn gelegd, vertonen één of meer van de volgende kenmerken die wijzen op het witwassen van geld, te weten:
- grote geldbedragen worden in kleine coupures betaald;
- grote geldbedragen worden contant naar het buitenland vervoerd en/of
- het geld wordt vervolgens (kort daarna) opgenomen of overgeschreven naar andere rekeningen;
- de hiervoor gebruikte bankrekening kunnen niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening, nu zij gedurende een relatief korte periode gebruikt en er geen andere transacties plaatsvonden via deze rekening.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder ten aanzien van de hoogte van het legale inkomen van verdachte, de bewezenverklaring van de handel in hasj en de winst die daarmee is gegenereerd in de periode na september 2005, en het ontbreken van een afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden verkregen vóór september 2005, kan het niet anders zijn dan dat de gelden die verdachte, samen met anderen vóór september 2005 heeft gestort en/of betalingen voor (onroerende) goederen mee heeft verricht, ook uit enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover verdachte legale inkomsten heeft genoten is dit in verhouding zeer geringe deel door vermenging besmet. Hieruit volgt dat het gehele vermogen van [verdachte] van enig misdrijf afkomstig is.
e. Het niet horen van [verdachte]
Het is juist dat [verdachte] niet als verdachte is verschenen in zijn eigen strafzaak (in eerste aanleg en hoger beroep). Dit was echter niet de oorzaak van het gebrek aan onderbouwing van alternatieve scenario’s voor de (vermeende) legale inkomsten. [verdachte] is gedurende de gehele strafzaak door zijn gevolmachtigde raadsvrouw of raadsman vertegenwoordigd. Zij konden, namens verdachte, de alternatieve scenario onderbouwen met (financiële) gegevens van vermeende (buitenlandse) bedrijven en/of inkomsten of met gegevens betreffende zijn financiële transacties en/of de (mede)eigendom van bedrijven. Daardoor zouden genoten legale inkomen aannemelijk zijn geworden. Hiervoor zou moeten kunnen worden geput uit bestaande (bedrijfs)administraties. Immers, ook in Marokko en Spanje dienen (rechts)personen belasting af te dragen en moeten (rechts)personen inkomen, vermogen en omzet administreren. De hoogte van de (uitstaande) schulden en de daarop verrichte aflossingen zijn onderdeel van een (bedrijfs)administratie.
Het hof zal vervolgens ingaan op de verschillende feiten. Hierbij zal het standpunt van de raadsman niet worden vermeld bij die feiten waarbij hij enkel op grond van de in het algemeen gevoerde verweren tot vrijspraak heeft geconcludeerd. Hetzelfde geldt voor de advocaat-generaal indien deze uitsluitend op grond van de zich in dossier bevindende bewijsmiddelen of onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank bewezenverklaring heeft gevorderd. Het hof zal de feiten, net als de rechtbank deed, bespreken aan de hand van de samenhang van handelingen die wordt verweten en hanteert hierdoor een van de tenlastelegging afwijkende volgorde.
Storten geldbedragen in Spanje en Marokko, feiten 3.8, 3.9, 4.20 t/ m 4.23, 4.26 t/ m 4.29
Feit 3.8
“grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirham, gestort op rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank , van in totaal € 1.030.146,02”
Feiten
Op de Dirham-bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op 78.35 bij de BMCE-bank te Al Hoceima , Marokko hebben de volgende contante stortingen plaatsgevonden. Onderstaande bedragen hebben als omschrijving “ [afkorting] ”, worden op de afschriften vermeld in MAD en zijn door verbalisanten weer omgerekend naar euro’s:
- Het saldo was voor de storting op 24-12-2003 nihil.
- 24-12-2003 MAD 4.852.800,00 = € 437.966,48
- 16-1-2004 MAD 1.083.700,00 = € 97.804,21
- 19-1-2004 MAD 2.167.400,00 = € 195.608,42
- 17-3-2005 MAD 218.900,00 = € 19.755,78
- 17-3-2005 MAD 437.800,00 = € 39.511,57
- 22-3-2005 MAD 325.416,00 = € 29.368,88
- 22-3-2005 MAD 327.600,00 = € 29.565,99
- 28-3-2005 MAD 381.360,00 = € 34.417,84
- 28-3-2005 MAD 435.840,00 = € 39.334,68
- 15-4-2005 MAD 1.076.031,00 = € 97.112,08
- 17-1-2006
Van deze bankrekening werden de volgende overboekingen gedaan:
- 22-01-04, Notariskantoor [notariskantoor 1] MAD 1.547.855,71 = € 139.287,88
- 30-01-04, [notariskantoor 2]
, Notarissen, Goes MAD 6.119.395,54 = € 550.000,00
- 20-06-05, Notaris [notariskantoor 3] , Rheden MAD 1.325.581,49 = € 120.000,00
- 24-10-05, [bedrijf 1] , Arnhem MAD 1.652.286,31 =
Totaal:
€ 959.287,88
€ 959.287,88
Deze bedragen worden voor een belangrijk gedeelte gebruikt voor de aankoop van onroerend goed in Nederland, zie deelfeiten 3.1 t/ m 3.3. Voorts vonden er afschrijvingen plaats in verband met de uitbetaling van uitgeschreven cheques en opnamen van ronde bedragen met als onderdeel van de omschrijving GAB. Dit is de afkorting van ‘guichets automatiques bancaires’ (geldautomaat). Op 13 juli 2006 bedroeg het saldo op de rekening MAD 1.241,55. Vanaf deze datum tot 30 juni 2008 vonden er geen transacties meer plaats via deze rekening. Andere dan de hiervoor omschreven transacties vonden niet plaats via deze rekening. [157]
Bij de doorzoeking van de woning [adres] te Arnhem , de woning van [verdachte] werden een drietal overboekingformulieren gevonden van de bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op 78.35 bij de BMCE-bank waarmee de opdracht werd gegeven tot het overboeken van geldbedragen naar notariskantoren in Nederland vanaf deze rekening die op naam staat van [medeverdachte 1] . [158]
Standpunt advocaat-generaal
De stortingen zijn niet te verklaren vanuit het legale inkomen van [medeverdachte 1] en/of [verdachte] , de overeenkomsten waarbij [verdachte] geld leent van [medeverdachte 1] zijn vals, de overschrijvingen volgen op stortingen van grote contante bedragen en er is een relatie te leggen tussen reisbewegingen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen.
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [verdachte] zijn gestort. Uit de op de afschriften vermelde term “ [afkorting] ” volgt niet dat sprake is van aankoop deviezen / vreemde valuta. In algemene zin heeft de raadsman nog verwezen naar de verklaring [medeverdachte 1] afgelegd bij de raadsheer-commissaris en gesteld dat deze een aanvulling vormt voor zijn stellingen in eerste aanleg.
Beoordeling
De omschrijving van de voormelde stortingen, “ [afkorting] ” [159] , ziet naar het oordeel van het hof op de afkorting van “achat devises billets banque” en daarmee wordt naar oordeel van het hof het storten van buitenlandse bankbiljetten (billets de banque) op de bankrekening bedoeld.
Rondom een deel van deze stortingen zijn de volgende in- en uitreizen uit Marokko opgemerkt:
- Storting 24 december 2003: [medeverdachte 2] , [betrokkene 6] en [verdachte] reisden Marokko in op 22 december 2003. Op 2, 3 en 6 januari 2004 reisden zij achtereenvolgens weer uit;
- Stortingen 16 en 19 januari 2004: Op 13 januari 2004 reisde [medeverdachte 1] Marokko in en uit. Op 14 januari 2004 reisde [verdachte] in en op 16 januari 2004 reisde hij weer uit;
- Stortingen 17 maart 2005: Op 12 maart 2005 reisde [medeverdachte 1] Marokko in. Op 29 maart 2005 reisde hij uit;
- Storting 22 maart 2005: Op 19 maart 2005 reisde [medeverdachte 3] in en op 23 maart 2005 weer uit;
- Stortingen 28 maart 2005: [medeverdachte 1] reisde op 12 maart 2005 in en op 29 maart weer uit;
- Storting 15 april 2005: op 9 april 2005 reisde [medeverdachte 1] Marokko weer in;
Voor de verschillenden stortingen plaatsvonden reisden [verdachte] en de aan hem gelieerde personen [medeverdachte 2] , [betrokkene 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] Marokko in. Er zijn stortingsformulieren voor een deel van de overgemaakte gelden bij [verdachte] thuis aangetroffen. Van deze rekening werd in totaal € 959.287,88 overgeschreven naar Nederland ten behoeve van [verdachte] of aan hem gelieerde rechtspersonen. Immers het bedrag van € 139.287,88 is gebruikt voor de aankoop van de [adres] te Roosendaal (zie deelfeit 3.1), het bedrag van € 550.000,- voor de [adres] te Roosendaal (zie deelfeit 3.2) en de € 120.000,- voor de [adres] te Kesteren (zie deelfeit 3.3). Het bedrag van € 150.000,- is overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 1] Op 24-10-2005 wordt € 150.000,- gestort op de rekening van [bedrijf 1] , [adres] te Arnhem . Het bedrag is afkomstig van [medeverdachte 1] . [161] Nu rekeninghouder, datum en bedrag overeenkomen, is het hof van oordeel dat het bedrag groot € 150.000,- van deze bankrekening afkomstig is.
Het resterende geld werd in Marokko contant opgenomen. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties via deze rekening. De rekening kan daarom niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Daarom is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen deze rekening heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld. Vervolgens werd dit geld grotendeels weer teruggesluisd naar Nederland voor investeringen in onroerend goed. Het resterende geld is contant in Marokko opgenomen. In totaal is er op rekening van [medeverdachte 1] eindigend op 78.35 bij de BMCE-bank is € 1.030.146,0
2contant gestort. Daarom kan bewezen worden dat [verdachte] samen met anderen € 1.030.146,0
2op rekening van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank hebben gestort.
2contant gestort. Daarom kan bewezen worden dat [verdachte] samen met anderen € 1.030.146,0
2op rekening van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank hebben gestort.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9 en 4.26 t/ m 4.29.
Feit 3.9
“grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams, gestort of overgemaakt op rekening van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafabank , eindigend op [nummer] , van in totaal € 1.694.782,01”
Feiten
Het saldo van de bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op [nummer] bij de Attijariwafa Bank te Tanger , Marokko was voor de eerste overboeking nihil. Op deze rekening zijn de volgende bedragen overgemaakt/gestort. Het eerste bedrag is een overboeking, de vier laatste bedragen hebben als omschrijving “achat devises billets banque”, contante stortingen in vreemde valuta. De bedragen zijn door verbalisanten omgerekend naar euro’s:
- 8-2-2006 (interne overboeking) MAD 4.938.914,55 = € 445.738,34
- 9-2-2006 MAD 532.091,00 = € 48.021,35
- 23-2-2006 MAD 759.150,00 = € 68.513,49
- 1-3-2006 MAD 5.422.500,00 = € 489.382,06
- 21-3-2006
In totaal
MAD 18.778.748,51=
€ 1.694.787,01
MAD 18.778.748,51=
€ 1.694.787,01
Vanaf 20 juni 2006 is het saldo van de rekening MAD 2.454,69 waarna er tot 31 mei 2008 geen noemenswaardige transacties meer plaatsvinden. Er vonden geen andere transacties via deze rekening. [162]
Standpunt raadsman
Zie deelfeit 3.8
Beoordeling
Rondom een deel van deze stortingen zijn de volgende in- en uitreizen uit Marokko opgemerkt:
- Storting 8 februari 2006: op 6 februari 2006 reisde [betrokkene 9] Marokko in en op 8 februari 2006 reisde hij ’s avonds weer uit;
- Storting 9 februari 2006: op 9 februari 2006 reisde [betrokkene 9] Marokko weer in en op 15 februari 2006 reisde hij weer uit.
- Storting 23 februari 2006: op 18 februari 2006 reisden [betrokkene 33] en [betrokkene 6] in. Op 21 februari 2006 reisden zij weer uit.
- Storting 1 maart 2006: op 26 februari 2006 reisde [medeverdachte 1] uit en een paar uur later weer in en op 8 maart 2006 reisde hij weer uit.
- Storting 21 maart 2006: op 15 maart 2006 reisde [betrokkene 1] Marokko in en op 28 maart 2007 weer uit. [163]
Voor de stortingen reisden aan [verdachte] gelieerde personen, te weten [betrokkene 9] , [betrokkene 33] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] , Marokko in. Tijdens de twee reizen die [betrokkene 9] naar Marokko maakte, maakte hij gebruik van de Mercedes 412 D met kenteken [kenteken] die op naam stond van [betrokkene 24] . Onder feit 4.15 overweegt het hof dat deze auto feitelijk toebehoort aan [verdachte] .
Met de omschrijving “achat devises billets banque” wordt naar oordeel van het hof het storten van buitenlandse bankbiljetten op de bankrekening bedoeld. Van deze rekening werd ronde bedragen afgeschreven voornamelijk wegens het uitschrijven van cheques en voorts wegens “Retrait GAB”, opname bij een geldautomaat. De bestemming van het geld is niet bekend. Uiteindelijk resteert een verwaarloosbaar saldo en wordt de rekening niet meer gebruikt. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties plaats via deze rekening. De rekening kan daarom niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. De herkomst van de interne overboeking is onbekend maar verder werd de rekening gevoed door contante stortingen in (voor Marokko) buitenlandse valuta.
Daarom is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen deze rekening heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld en deze gelden vervolgens via contante opnamen te gebruiken in Marokko. Nu de herkomst van de interne overboeking, groot € 445.738,34, niet bekend is, kan niet worden bewezen dat het stortingen in voor Marokko vreemde valuta betreft. Daarom kan niet bewezen worden verklaard dat [verdachte] samen met anderen
,”in totaal € 1.694.782,01”op rekening van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafa bank is gestort of overgemaakt. Wel kan bewezen worden verklaard dat
“grote bedragen (...) zijn gestort (...) van in totaal € 1.249.048,67”.
,”in totaal € 1.694.782,01”op rekening van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafa bank is gestort of overgemaakt. Wel kan bewezen worden verklaard dat
“grote bedragen (...) zijn gestort (...) van in totaal € 1.249.048,67”.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9, en 4.26 t/ m 4.29.
Feit 4.20
“bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de Attijariwafabank ”
Standpunt raadsman
Door de raadsman is gesteld dat uit het dossier zou blijken dat [verdachte] en [medeverdachte 3] met Marokkaanse Dirhams Marokko zouden zijn ingereisd.
Feiten
Op de bankrekening, eindigend op [nummer] , bij de Attijariwafabank te Tanger , Marokko, ten name van [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn de volgende bedragen gestort:
- 16 augustus 2006 MAD 700.000,- = € 63.175,18
- 26 januari 2007 MAD 1.840.000,- = € 166.060,49
Voor de storting op 16 augustus 2006, was het saldo van deze rekening nihil. Van de rekening worden door het uitschrijven van cheques bedragen opgenomen, waarna het saldo op 25 april 2008 MAD 869,17 bedraagt. Andere transacties vinden niet via deze rekening plaats. Het postadres van de bankrekening was appartement [adres] te Tanger . Dat appartement staat op naam van [medeverdachte 3] . [164]
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen nu de raadsman miskend dat geldbedragen in Euro’s kunnen worden omgewisseld in Marokkaanse Dirhams voor storting op de Marokkaanse bankrekening.
Het hof leidt uit de feiten af dat in een periode van drie maanden een bedrag van ongeveer € 490.000,- contant is gestort op de gezamenlijke bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 3] . Het saldo van de rekening was voor de eerste contante storting nihil. Op 21 januari 2007 reisden [verdachte] en [medeverdachte 3] en op 24 januari 2007 reisde [betrokkene 9] Marokko in. Van deze rekening werden ronde bedragen afgeschreven voornamelijk door het uitschrijven van cheques en na 25 april 2008 was het saldo verwaarloosbaar. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties plaats via deze rekening. De rekening kan dus niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Daarom is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen bedragen van MAD 700.000 en MAD 1.840.000 (€ 229.235,67) heeft gestort op 16 augustus 2006 en 26 januari 2007 op een bankrekening bij de Attijariwafabank . Vervolgens werden de gelden in Marokko opgenomen / besteed door het uitschrijven van cheques. Het legale inkomen en vermogen van verdachte kan dergelijke hoge stortingen niet verklaren, terwijl voor het hof wel vaststaat dat verdachte beschikte over grote sommen contante gelden, verdiend met de handel in hasj. Het gestorte geld moet dan ook uit misdrijf afkomstig zijn.
Feit 4.21
“bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare ”
Feiten
Op de bankrekening, eindigend op [nummer] , bij de Banque Central Populare te Tanger (‘ Agence Playa ’), Marokko, ten name van [verdachte] , zijn de volgende bedragen gestort:
- 30 april 2007 MAD 1.428.830,00 = € 128.952,28
- 3 juli 2007 MAD 2.186.612,00 = € 199.000,00
- 20 juli 2007 MAD 1.762.400,00 = € 159.057,07
De omschrijving luidde “Achat devises par la banque”, aankoop vreemde valuta door de bank. De bankafschriften waren geadresseerd aan: mr [naam] , [adres] te Arnhem . Het saldo voor de eerste storting was nihil. De rekening werd vanaf 30 april 2007 tot 24 april 2008 gebruikt en er vonden geen andere transacties plaats via deze rekening. [165] Van de rekening werden op 31 juli 2007, 08 augustus 2007 en 22 augustus 2007 telkens € 150.000,- overgeboekt naar een Spaanse Bankrekening bij de Cajamarbank te Mellila . Dit geld werd (deels) gebruikt voor de uitbreiding van het kapitaal van [bedrijf 6] (zie feit 4.19). MAD 310.000 werd contant door [verdachte] opgenomen. [166] Uit een in de woning van [verdachte] in beslaggenomen reçu blijkt dat de storting op 3 juli 2007 bestond uit 3.980 biljetten van € 50,-. [167]
Beoordeling
De volgende personen reisden Marokko in: op 30 april 2007 [medeverdachte 3] , op 3 juli 2007 [medeverdachte 1] , op 20 juli 2007 [betrokkene 11] en [betrokkene 39] , op 19 juli [betrokkene 6] en op 20 juli [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . [168]
In een periode drie maanden is totaal MAD 5.377.842,- = € 487.009,35 contant gestort op een rekening van [verdachte] bij de Banque Central Populare . Het saldo van de rekening was voor de eerste contante storting nihil. De rekening werd gedurende een relatief korte periode gebruikt en er vonden geen andere transacties plaats via deze rekening. De rekening kan dus niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Gelet op de hoogte van de gestorte bedragen is het hof van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] samen met anderen bedragen ter waarde van 128.000 euro en 199.000 euro en 159.000 euro (totaal € 486.000,-), heeft gestort op 30 april 2007, 3 juli 2007 en 20 juli 2007 op zijn bankrekening bij de Banque Central Populare . Dit had ten doel de werkelijke herkomst van het geld te verhullen. Vervolgens werden de gelden overgemaakt naar een Spaanse rekening bij de Cajamarbank te Mellila en door hem contant in Marokko opgenomen.
Feit 4.23
“bedrag van 250.000 euro, welke op enig moment is gestort op een Spaanse bankrekening bij de BBVA ”
Standpunt raadsman
Het verweer van de raadsman, voor zover het betrekking heeft op dat deel van het verwijt dat het hof bewezen acht, is reeds bij de bespreking van de algemene verweren verworpen
Feiten
Op de bankrekening, eindigend op [nummer] , van [medeverdachte 3] bij de BBVA -bank in Spanje wordt op 2 januari 2007 € 250.000,- contant gestort. Het saldo van de rekening is voor deze storting nihil. Tussen 2 januari 2007 en juli 2008 worden 7 transacties via deze rekening verricht. [169]
Beoordeling
Over de storting van € 250.000,- heeft [medeverdachte 3] op 23 april 2008 verklaard dat zij dit geld contant vanuit Marokko heeft ingevoerd en meteen op haar bankrekening heeft gestort. Het betrof een persoonlijke lening van een man uit Marokko. Hiervan is een contract opgemaakt en dit contract ligt bij de man in Marokko. Als het contract wordt gehaald, kan ze de naam van die man vertellen. Ze heeft nog niets van de lening terugbetaald. Er is ook geen rente gerekend, omdat dit normaal is in Marokko. De lening moest voor januari 2010 afbetaald zijn. [170]
De onderhandse leenovereenkomst tussen [medeverdachte 3] en [betrokkene 12] laat zien dat [betrokkene 12] op 13 november 2006 een bedrag van € 250.000,- heeft geleend aan verdachte, met een jaarlijkse rentevergoeding van 6%. Tot aan 13 mei 2008 hoefde geen rente betaald te worden. Binnen 25 jaar zou de lening afbetaald moeten zijn, hetgeen neerkwam op een maandelijkse afbetaling van € 833,33. [171]
Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 3] over de lening niet aannemelijk. Immers komt haar verklaring over de afbetaling en de rentebetaling niet overeen met hetgeen daarover in de leenovereenkomst is opgenomen. Tevens blijkt uit het dossier niets van een maandelijkse afbetaling van € 833,33. De storting van € 250.000,- blijft aldus onverklaard.
De betrokkenheid van [verdachte] bij dit geldbedrag leidt het hof af uit de omstandigheden dat het hof onder deelfeit 4.19 een groot deel van de € 250.000,-, te weten € 177.298,57 is aangewend voor de aankoop van de fincanummers [nummer] en [nummer] te Melilla , ten behoeve van [bedrijf 6] , de vennootschap [verdachte] en [medeverdachte 3] . [172] Daarom acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met een ander op een bankrekening, eindigend op [nummer] , van [medeverdachte 3] bij de BBVA -bank in Spanje op 2 januari 2007 € 250.000,- contant gestort heeft gestort. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben aldus een geldbedrag voorhanden gehad waarvan in het dossier geen herkomst te vinden is. Gelet op het geringe aantal transacties en het beginsaldo is het hof van oordeel dat geen sprake is van een gewone (zakelijke) bankrekening.
Feit 4.26
“grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Credit Agricole , eindigend op [nummer] en/of [nummer] tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro”
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [verdachte] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Feiten
Het saldo van de bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op [nummer] , bij de Credit Agricole te Tetouan , Marokko was voorafgaand aan de eerste storting nihil. Op deze rekeningen de volgende bedragen contant gestort onder vermelding van ‘Lui meme’, hij zelf. Verbalisanten hebben de bedragen omgerekend naar Euro’s.
- 28 juli 2006 MAD 153.346,68 = € 13.839,58
- 1 september 2006 MAD 301.005,23 = € 27.165,80
- 21 september 2006 MAD 6.132.022,54 = € 553.416,65
- 20 november 2006 MAD 4.120.295,55 = € 371.857,76
- 27 november 2006 MAD 7.734.115,10 = € 698.005,93
- 3 januari 2007 MAD 10.739.067,75 = € 969.203,70
- 25 januari 2007 MAD 11.354.700,00 = € 1.024.764,67
- 12 februari 2007 MAD 4.624.272,00 = € 417.341,77
- 23 maart 2007 MAD 514.806,00 = € 46.461,38
- 11 april 2007 MAD 1.111.660,00 = € 100.327,61
- 30 mei 2007 MAD 6.675.390,00 = € 602.455,71
- 6 juli 2007 MAD 9.134.700,00 = € 824.409,09
- 11 juli 2007 MAD 6.135.360,00 = € 553.717,86
- 7 september 2007 MAD 5.567.600,00 = € 502.477,37
- 7 november 2007 MAD 5.628.071,13 = € 507.934,91
- 23 november 2007 MAD 9.048.400,00 = € 816.620,49
- 27 december 2007 MAD 5.624.900,00 = € 507. 648 ,71
- 14 maart 2008 MAD 1.455.340,00 = € 131.344,82
- 16 mei 2008
In totaal
MAD 96.685.051,98=
€ 8.725.851,46
MAD 96.685.051,98=
€ 8.725.851,46
In totaal wordt van de rekening een bedrag van MAD 52.221.500,- = € 4.713.004,16 opgenomen onder vermelding van ‘Moi meme’, ik zelf. Van deze rekening worden ook bedragen naar derden overgeschreven en de rekening heeft op 31 mei 2008 nog een saldo van MAD 633.630,60. [173]
Het saldo van de bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op [nummer] , bij de Credit Agricole te Al Hoceima , Marokko was tot februari 2007 nihil. Op de rekening zijn de volgende bedragen in Euro’s contant gestort:
- 16 maart 2007 MAD 14.923.575,00 o.v.v. ACH/C € 1.350.000,00
- 20 maart 2007
In totaal
MAD 16.030.775,00 € 1.450.000,00
MAD 16.030.775,00 € 1.450.000,00
Nagenoeg het gehele saldo werd in maart 2007 weer van de rekening afgeschreven. Op 31 mei 2008 bedroeg het saldo € 29.516,88. [174]
Beoordeling
Het verweer van de raadsman wordt verworpen op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen over de algemene verweren m .b.t. het witwassen is overwogen.
Betreffende [nummer] :
Op 14 en 15 maart 2007 zijn [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] Marokko in gereisd. [175]
Betreffende [nummer] :
Nu de stortingen op de bankrekening met het rekeningnummer eindigend op [nummer] in MAD geen ronde bedragen betreffen, is het hof van oordeel dat het stortingen in (voor Marokko) vreemde valuta betreft.
Het hof overweegt over [nummer] en [nummer] als volgt:
A. Het hof ziet in de aangetroffen hasjboekhouding de volgende posten:
’500000 - [bijnaam ] sraifi belg 5-9‘
’250000 - [bijnaam ] sraifi oud 9-9’
‘60000 - [bijnaam ] 12-9’ [176]
Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder de ‘de vermeende hashboekhouding’ is overwogen concludeert het hof dat op 14, 20 en 26 oktober 2007 bedragen van € 500.000,-, € 250.000,- en € 60.000,- in mindering zijn gebracht op het kassaldo. De vertaling van de Marokkaanse aanduiding ‘Sraifi’ is ‘geldwisselaar [177] ’. In het verlengde daarvan overweegt het hof dat in hetzelfde kasboek tevens uitgaven zijn opgenomen waarachter een kennelijk bestedingsdoel is aangegeven, zoals ‘telmachine’, ‘telefoons(10)’ en ‘tanken’. Bij deze drie posten is dat, behoudens de vermelding van ‘ [bijnaam ] ’ en/of ‘sraifi’ niet het geval. Dat maakt dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van het inboeken van uitgaven maar van kasopnamen. Vervolgens is in het overzicht van de Marokkaanse douane is te zien dat op 18 september 2006 [verdachte] en [medeverdachte 3] Marokko inreisden, waarna op 21 september 2006 € 553.416,65 op de Marokkaanse rekening, eindigend op [nummer] , wordt gestort. Hieruit concludeert het hof dat de kasopnamen grotendeels zijn gestort op de betreffende Marokkaanse bankrekening.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekening de volgende post:
‘1.000.000 - [bijnaam ] 31-10 sraifi, België’ [178]
Gelet hierop concludeert het hof dat op 31 oktober 2006 een bedrag van
€ 1.000.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 14, 15 en 18 november 2006 reisden achtereenvolgens [verdachte] (voor een paar uur), [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] Marokko in. [medeverdachte 1] reisde op 23 november 2006 weer uit en op 25 november 2006 weer in. Op 20 november 2006 werd € 371.857,76 op de rekening, eindigend op [nummer] , gestort en op 27 november 2006 een bedrag van € 698.005,93. Hieruit concludeert het hof dat de kasopname op de Marokkaanse bankrekening is gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende posten:
‘1.050.000 – 24-12 [bijnaam ] ’
‘500.000 – 28-12’ [179]
Gelet hierop concludeert het hof dat op 24 en 28 december 2006 bedragen van
€ 1.050.000,- en € 500.000,- in mindering zijn gebracht op het kassaldo. Op 26 december 2006 reisde [medeverdachte 2] Marokko in. Op 29 december 2006 reisden [verdachte] en [medeverdachte 3] in en op 30 december 2006 reisde [betrokkene 6] in en op 31 december weer uit. Op 3 januari 2007 werd een bedrag van € 969.203,70 op de rekening, eindigend op [nummer] , gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende post:
‘410000 – 7-2 [bijnaam ] / [bijnaam ] ’ [180]
Het hof heeft overwogen dat ‘ [bijnaam ] ’ of ‘ [bijnaam 1] ’ een bijnaam is van [betrokkene 6] . Gelet hierop concludeert het hof dat op 7 februari 2007 een bedrag van € 410.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo en bij [betrokkene 6] terecht is gekomen. Vervolgens is te zien dat [betrokkene 6] en [verdachte] op 8 februari 2007 Marokko inreisden en op 12 februari 2007 weer uitreisden. Op 12 februari 2007 is € 417.341,77 op de rekening, eindigend op [nummer] gestort. Hieruit concludeert het hof dat de kasopname op de Marokkaanse bankrekening is gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende post:
‘3-7 [bijnaam ] sraifi 1000000’ [181]
Gelet hierop en op hetgeen het hof heeft overwogen over SVO 7001-2, overweegt het hof dat op 3 juli 2007 een bedrag van € 1.000.000, in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 4 juli 2007 reisde [verdachte] Marokko in en op 9 juli 2007 weer uit. Op 6 juli 2007 is € 824.409,09 op de rekening, eindigend op [nummer] , gestort.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekening de volgende posten:
’14-10 [bijnaam ] Sraifi, [naam] 1000000-‘
‘20-10 [bijnaam ] sraifi, [naam] 1000000’
’26-10 [bijnaam ] sraifi 250000’ [182]
Gelet hierop, concludeert het hof dat op 14, 20 en 26 oktober 2007 twee keer € 1.000.000,- en € 250.000,- in mindering is gebracht op het kassaldo. Op 22 oktober 2007 reisde [medeverdachte 1] Marokko uit en op 5 november 2007 reisde hij Marokko weer in. Op 31 oktober 2007 reisde [betrokkene 9] Marokko in. [183] Vervolgens vonden op 7 november 2007 de contante stortingen plaats op de rekeningen, eindigend op [nummer] (€ 507.934,91) en [nummer] (€ 95.408,43). Het hof neemt tevens mee dat in de periode van 25 oktober 2006 tot en met 3 november 2006 IMEI-nummers die bij het Marokkaanse telefoonnummer [telefoonnummer] horen, door zendmasten in Nederland werden geregistreerd, onder meer door zendmasten die gelegen zijn in Arnhem -Zuid , in de buurt van de woning van [verdachte] aan de [adres] . Verbalisanten stellen vast dat deze nummers langdurig en frequent werd geregistreerd in Arnhem -Zuid . [184] Het telefoonnummer is volgens het hof in gebruik is bij [medeverdachte 1] , omdat het telefoonnummer in Marokko op naam van [medeverdachte 1] stond geregistreerd [185] en omdat telefoons van [verdachte] en mensen om hem heen dit nummer onder vermelding van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] in het telefoonboek hebben opgeslagen. [186] Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte 1] in de genoemde periode in Nederland is geweest.
Vervolgens concludeert het hof dat de opgenomen kasbedragen op de Marokkaanse bankrekeningen zijn gestort. Zie ook feit 4.28.
Het hof ziet in de aangetroffen aantekeningen de volgende posten:
’14-11 [bijnaam ] Sraifi ( com ) 450000 (Rb. of 430000)’
’16-11 [bijnaam ] (sraif) com 139500’
’19-11 [bijnaam ] → [naam] 25000’ [187]
Op 19 november 2007 reisden [verdachte] en [medeverdachte 3] Marokko in en op 22 november 2007 reisden zij weer uit. Op 23 november 2007 vond een storting van € 816.620,49 plaats en op 27 december 2007 een storting van € 507. [nummer] ,71, beide op de rekening, eindigend op [nummer] . Hieruit concludeert het hof dat de kasbedragen op de Marokkaanse bankrekening zijn gestort.
De rekeningen werden gedurende een relatief korte periode gebruikt, waarbij het grootste deel van de stortingen binnen korte tijd weer van de rekening werd afgehaald. De rekeningen kunnen dus niet worden aangemerkt als gewone (zakelijke) bankrekeningen. Wel zijn de stortingen in mindering gebracht op het kassaldo van de zogenaamde hasjboekhouding van [verdachte] en naar het oordeel van het hof naar Marokko gebracht door [verdachte] en [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen. Daarom is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Credit Agricole , eindigend op [nummer] en/of [nummer] tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro, voorhanden heeft gehad. Vervolgens werden de gelden in Marokko contant opgenomen of naar derden overgemaakt.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9 en 4.26 t/ m 4.29.
Feit 4.27
“een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immorbilier et Hotelier , eindigend op [nummer] ”
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [verdachte] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Feiten
Op de bankrekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immobilier et Hotelier te Al Hoceima , Marokko, eindigend op [nummer] is op 10 augustus 2007 een bedrag van MAD 4.396.800,- = € 396.812,36 gestort onder vermelding van ‘Achat Billets Etrangers’, ‘aankoop buitenlandse bankbiljetten’. Het saldo was voor deze storting nihil. Op 16 augustus 2007 wordt MAD 3.937.891,71 = € 355.395,77 overgemaakt onder vermelding van ‘Transert Devise, tranfer’ / ‘overboeking naar het buitenland’. Op 28 en 29 januari 2008 werd in totaal MAD 100.000 opgenomen. In mei 2008 werd MAD 350.022,- opgenomen waarna het saldo op de rekening verwaarloosbaar is. [188]
Beoordeling
Het verweer van de raadsman wordt verworpen op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen over de algemene verweren m .b.t. het witwassen is overwogen.
Op 9 augustus 2007 reisden [verdachte] en [medeverdachte 1] samen Marokko in. [189] Nu de rekening voor het eerst voor het storten van dit bedrag is gebruikt, het bedrag binnen enkele dagen grotendeels naar het buitenland werd overgemaakt, waarna de rekening een slapend bestaan leidde tot het resterende saldo bijna geheel werd opgenomen, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een gewone zakelijke bankrekening. Gezien het gezamenlijk inreizen van [verdachte] en [medeverdachte 1] in Marokko op de dag voor de storting acht het hof bewezen dat zij samen een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse dirhams) op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immorbilier et Hotelier , eindigend op [nummer] hebben gestort.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9 en 4.26 t/ m 4.29.
Feit 4.28
“grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro”
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [verdachte] zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Feiten
Op de bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op [nummer] , geopend in oktober 2007 bij de Credit Immobilier et Hotelier te Al Hoceima , Marokko, zijn de volgende bedragen in MAD bijgeschreven, met de omschrijving ‘versements du’ (storting), ‘virement interne emis’ (interne overboeking), of ‘regt remise encaiss’ (verzilvering cheque). Verbalisanten hebben de bedragen omgerekend in Euro’s:
- 2 oktober 2007, overschrijving MAD 500.000,00 = € 45.125,13
- 7 november 2007, storting MAD 10.143.000,00 = € 915.408,43
- 27 november 2007, MAD 300.000,00 = € 27.075,08
- 12 dec 2007, verzilvering cheque MAD 67.860,00 = € 6.124,38
- 5 juni 2008, storting
In totaal
MAD 11.060.860,00=
€ 998.245,53
MAD 11.060.860,00=
€ 998.245,53
Vervolgens werden bedragen van de rekening afgeschreven met de omschrijving, interne overboeking en cheque. Op 31 januari 2008 bedroeg het saldo MAD 1.455792,50 en op 31 juli 2008 MAD 7.582,25. [190]
Beoordeling
Het verweer van de raadsman wordt verworpen door de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen over het algemeen over de verweren m .b.t. het witwassen is overwogen.
Vooral de storting van € 915.408,43 op 7 november 2007 valt op vanwege de hoogte van het bedrag. Deze storting betreft naar het oordeel van het hof een deel van de gelden die op 14, 20 en 26 oktober 2007 te weten bedragen van € 1.000.000,-, € 1.000.000,- en € 250.000,- in mindering zijn gebracht op het kassaldo. Zie hieromtrent de overwegingen onder deelfeit 4.26 onder F. De andere gedane stortingen zijn aanzienlijk lager. De rekening werd kort voor de eerste overschrijving geopend en gedurende een relatief korte periode gebruikt, waarbij het grootste deel van de stortingen binnen korte tijd weer van de rekening werd afgehaald. De rekening kan dus niet worden aangemerkt als een gewone (zakelijke) bankrekening. Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] samen met anderen grote bedragen (uit misdrijf verkregen geld) heeft gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van € 998.245,53.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9 en 4.26 t/ m 4.29.
Feit 4.29
“geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt en/of gestort op rekening van [betrokkene 13] bij de Credit Immobilier et Hotelier , eindigend op [nummer] ”
Feiten
Op de bankrekeningen van [betrokkene 13] , eindigend op [nummer] en [nummer] , bij de Credit Immobilier et Hotelier te Al Hoceima , Marokko zijn omgerekend in euro’s de volgende bedragen gestort of overgemaakt:
Op rekening [nummer] :
- 10 augustus 2007 MAD 2.198.400,00 = € 198.406,18
- 28 januari 2008 MAD 60.000,00 = € 5.415,02
- 29 januari 2008
In totaal
MAD 2.298.400,00=
€ 207.431,21
MAD 2.298.400,00=
€ 207.431,21
Op rekening [nummer] :
- 30 april 2007 MAD 10.000,00 = € 902,50
- 4 juni 2007 MAD 50.000,00 = € 4.512,51
- 25 juni 2007 MAD 20.000,00 = € 1.805,01
- 28 juni 2007 MAD 10.000,00 = € 902,50
- 26 juli 2007 MAD 200.000,00 = € 18.050,05
- 2 augustus 2007 MAD 100.000,00 = € 9.025,03
- 15 augustus 2007 MAD 240.000,00 = € 21.660,06
- 11 september 2007 MAD 50.000,00 = € 4.512,51
- 14 september 2007 MAD 100.000,00 = € 9.025,03
- 19 september 2007 MAD 1.000.000,00 = € 90.250,26
- 28 september 2007 MAD 35.861,61 = € 3.236,52
- 17 oktober 2007 MAD 1.100.000,00 = € 99.275,29
- 19 oktober 2007 MAD 200.000,00 = € 18.050,05
- 25 augustus 2008 MAD 2.000,00 = € 180,50
- 28 augustus 2008
Beoordeling
Het hof acht t.a.v. de rekeningen van [betrokkene 13] wat betreft de storting op 10 augustus 2007 van € 198.406,18 op rekening eindigend op [nummer] de Credit Immobilier et Hotelier in Marokko wettig en overtuigend bewezen dat dit geldbedrag een criminele herkomst had. [verdachte] en [medeverdachte 1] reisden op 9 augustus 2007 samen Marokko in. [192] Van deze bankrekening van [betrokkene 13] is € 100.000,00 naar notariskantoor [notariskantoor 4] overboekt (zie verder feit 4.2). Dit heeft [betrokkene 13] gedaan in opdracht van haar vader, [medeverdachte 1] , aldus het tapgesprek op 31 januari 2008. [193] Dit geldbedrag is dus afkomstig van [medeverdachte 1] . Hierover heeft hij verklaard dat het ging om een lening aan [verdachte] voor de aankoop van het [adres] te Druten . De ouders van [betrokkene 13] hebben daarnaast beiden verklaard dat [betrokkene 13] geen inkomsten had. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij degene was die de bankrekening van [betrokkene 13] voedde. [194] Het geld was dus niet afkomstig van [betrokkene 13] . Gelet op voorgaande overwegingen is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] samen met anderen een geldbedrag groot € 198.406,18 heeft of gestort op rekening van [betrokkene 13] bij de Credit Immobilier et Hotelier , eindigend op [nummer] .
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris op 29 en 30 augustus 2016 en de door hem ingebrachte stukken maken de conclusie van het hof niet anders, nu zijn verklaring onvoldoende is onderbouwd met financiële stukken en/of documenten van bedrijfsadministratie. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] over een uitdeling in 1998 van de erfenis van zijn in 1976 overleden vader acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [medeverdachte 1] niet wordt genoemd in de verklaring van de te verdelen nalatenschap, nog daargelaten het tijdsverloop tussen 1976 en 1998 en het feit dat de hoogte van het gestelde aandeel in de nalatenschap van MAD 2.300.000 (ongeveer € 205.756,-) zich niet verhoudt met de hoogte van de stortingen van feiten 3.8, 3.9 en 4.26 t/ m 4.29.
In het bijzonder t.a.v. de stortingen van geldbedragen in Marokko en Spanje
Verdachte wordt onder de feiten 3.8, 3.9, 4.20 t/ m 4.23, 4.26 t/ m 4.29, kort weergegeven, verweten dat hij samen met anderen geld heeft witgewassen door contante bedragen te storten op bankrekeningen in Marokko en Spanje. Hierna zal het hof overwegen dat een verband bestaat tussen de contante stortingen ten laste gelegd onder 3.8, 4.21 en 4.29 en de aankopen van onroerend goed onder 3.1 tot en met 3.3, en 4.2. Ook zal het hof nader toelichten dat storting ten laste gelegd onder 4.23 deels is aangewend voor de aankoop van de fincanummers [nummer] en [nummer] te Melilla . Voorts heeft het hof een verband gelegd tussen in de hasjboekhouding afgeboekte onttrekkingen van grote sommen geld, reizen van geldkoeriers en de storting daar van op rekening eindigend op [nummer] , bij de Credit Immobilier et Hotelier te Marokko van [medeverdachte 1] (feit 4.28).
Ten aanzien van de stortingen tenlastegelegd onder 3.9 en 4.20 is geen rechtstreeks verband te leggen met andere tenlastegelegde feiten. De bankrekening, eindigend op [nummer] , bij de Attijariwafabank te Tanger , Marokko, staat op naam van [verdachte] en [medeverdachte 3] . Hiermee is verdachtes betrokkenheid bij de geldstortingen ten laste gelegd onder feit 4.20 voldoende bewezen. Over feit 3.9 overweegt het hof als volgt.
In het onderstaande schema wordt een overzicht gegeven van aan stortingen te relateren reisbewegingen van [verdachte] en [medeverdachte 1] en aan hen gelieerde personen. Ten aanzien van de overige personen is tevens hun relatie tot de verdachten en de overige ten laste gelegde feiten weergegeven.
Persoon
Relatie Verdachte/ Medeverdachte
Geldkoerier
Rekeninghouder
Relatie tot feiten
Verdachte
3.8, 4.20, 4.21, 4.26, 4.27
4.20, 4.21
Medeverdachte
3.8, 3.9, 4.21, 4.26, 4.27
3.8, 3.9, 4.26, 4.27, 4.28
3.1, 3.2, 3.3
Betrokkende
4.10, 4.11
Medeverdachte
4.29
4.2
Betrokkende
3.9, 4.20, 4.26
3.1, 4.13
Medeverdachte
feit 3.8
4.5
Medeverdachte
3.9, 4.2, 4.26,
4.11
Betrokkende
4.21
4.2, 4.10, 4.24, 4.25
Betrokkende
4.26
Betrokkende
3.9, 4.21
Betrokkende
3.8, 4.21, 4.26
4.13, 4.14, 4.15
Medeverdachte
4.21
4.1
Medeverdachte
4.21
4.4, 4.15
Medeverdachte
3.8, 4.20, 4.21, 4.26
4.20, 4.23
3.7, 4.1, 4.19, 4.23
Betrokkende
4.21
4.9
Betrokkende
4.13, 4.14 en 4.15
Dat [verdachte] samen met anderen grote bedragen vanuit Nederland naar Marokko en Spanje vervoerde berust niet alleen op de stortingen op de verschillende bankrekeningen, maar ook op de volgende bewijsmiddelen.
Tijdens een autorit van Rhenen naar Malaga te Spanje werd [betrokkene 14] op 4 september 2006 ter hoogte van Biriatou te Frankrijk staande gehouden door de Franse autoriteiten. In de door hem bestuurde auto, achter de bestuurdersstoel, lag een plastic tas met daarin een geldbedrag van € 200.000,-, in coupures van € 50,-. [195]
[betrokkene 14] heeft wisselend en aantoonbaar onjuist verklaard over de herkomst van het geld:
voor het aantreffen van het geld heeft hij gezegd dat hij geen geld bij zich had. [196]
het geld zou afkomstig zijn van de verkoop van een appartement in Las Chapas , Spanje, voor € 180.000,- terwijl de verkoopakte aantoont aan dat het appartement op 8 maart 2005 is verkocht voor € 140.000,- waarbij de kopende partij nog ruim € 40.000,- heeft ingehouden. [197]
later heeft [betrokkene 14] verklaard dat hij aan de verkoop van het appartement in Spanje € 95.000,- heeft overgehouden. [198]
De auto waarin [betrokkene 14] het geld vervoerde, was van [bedrijf 7] , zijnde het autobedrijf van [verdachte] , en was door [verdachte] aan [betrokkene 14] ter beschikking gesteld. [199]
Nadat [betrokkene 14] in [voertuignaam] was gesteld, heeft hij een telefoongesprek met [verdachte] gevoerd waarin hij [verdachte] mededeelde dat hij er niet doorheen was gekomen met de auto en dat er geld in beslag is genomen. [200]
[betrokkene 15] heeft over zijn rol bij het drugstransport met de [voertuignaam] verklaard dat hij op 25 juni 2007 is opgehaald door ‘ [medeverdachte 7] ’ en dat zij samen naar Spanje zijn gevlogen. [201] Tijdens de vliegreis hoorde hij van [medeverdachte 7] dat hij er € 25.000,- voor zou krijgen. [202] En op Schiphol had [medeverdachte 7] aan [betrokkene 15] gevraagd of hij tijdens de reis een stapel geld in zijn tas bij zich kon houden. Hij dacht dat het zo’n € 20.000,- in briefjes van 50 euro betrof. [203] Eenmaal in Vigo werden ze met een auto met een Nederlands kenteken naar de haven gebracht waar de [voertuignaam] lag. [204] [medeverdachte 7] had de bestuurder van de auto een stapeltje van ongeveer drie á vier centimeter geld gegeven, bestaande uit allemaal briefjes van vijftig. De [voertuignaam] moest gereed gemaakt worden om hasj in te voeren en er moest onderhoud worden gepleegd. [205]
[betrokkene 16] gaf hiervoor de opdracht en hij betaalde de kosten voor deze reparaties contant. [206] De [voertuignaam] is medio februari 2007 gekocht door [betrokkene 16] voor € 190.000,- contant.
Onder deelfeit 4.17 overweegt het hof dat het geld dat [betrokkene 16] hiervoor heeft gebruikt, afkomstig is uit de hasjhandel van [verdachte] .
Op grond van hetgeen voorafgaand aan de feiten 3 en 4 is overwogen over het criminele vermogen van [verdachte] , van voormeld overzicht en de bewijsmiddelen van de verschillende deelfeiten stelt het hof vast dat voor al de tenlastegelegde stortingen van grote bedragen geldt dat:
- De gelden worden gestort op rekeningen van [verdachte] (feiten 4.20 en 4.21), zijn halfbroer ( [medeverdachte 1] , feiten 3.8, 3.9, 4.26, 4.27 en 4.28), zijn vrouw ( [medeverdachte 3] , 4.20 en 4.23) en zijn nicht ( [betrokkene 13] , feit 29);
- De contante stortingen tenlastegelegd onder 3.8, 4.21 en 4.29 zijn direct te relateren zijn aan de aankoop van onroerend goed onder 3.1 tot en met 3.3, en 4.2 en/of de hasjboekhouding (feit 4.26), feiten;
- Het inreizen in Marokko voorafgaand aan alle stortingen van [verdachte] en [medeverdachte 1] en/of aan hen gelieerde personen, te weten familieleden of medeverdachten van een of meer feiten.
- De voor de stortingen gebruikte bankrekeningen niet kunnen worden beschouwd als normale (zakelijke) bankrekeningen. Ze worden kort voor de eerste storting geopend of het saldo daarvoor was nihil. Ze worden gedurende een relatief korte tijd gebruikt om geld te storten en het er vervolgens weer vanaf te halen. Er vinden via deze rekeningen geen transacties plaats die te herkennen zijn als plaats normale (zakelijke) transacties, b.v. het ontvangen of betalen van salarissen, betalen of ontvangen van huur en/of hypotheek, het betalen of ontvangen van facturen. Voorts is het doel van onttrekkingen aan de rekeningen niet te achterhalen omdat het gaat om contante opnamen of betalingen per cheque.
- Tussen 8 februari 2006 en 21 maart 2006 zijn de gelden gestort op de rekening van [medeverdachte 1] , eindigend op [nummer] bij de Attijariwafa Bank te Tanger , Marokko, feit 3.9. Deze stortingen sluiten aan op de stortingen tenlastegelegd onder de feiten 3.8 (tussen 24-12-2003 en 17-1-2006) en 4.20 (tussen 16-08-2006 en 26-01-2007).
- De stortingen staan in geen enkele verhouding tot het legale inkomen van [verdachte] , [medeverdachte 3] en een afdoende verklaring voor de herkomst van de gelden is door hem, noch door [medeverdachte 3] en [betrokkene 13] gegeven.. Het hof stelde al eerder vast dat [medeverdachte 1] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de stortingen.
- Uit in beslagname van € 200.000,- en de verklaringen van [betrokkene 14] en [betrokkene 15] volgt dat grote geldbedragen vanuit Nederland contant naar het buitenland werden vervoerd.
Gelet op het voorgaande en hetgeen in het algemeen deel is overwogen over het criminele vermogen van [verdachte] is het hof van oordeel dat ten aanzien van feit 3.9, om dezelfde werkwijze gaat dan ten aanzien van de overige stortingen van geldbedragen waarbij telkens met hasjhandel verdiende gelden contant worden gestort en vervolgens (deels) voor andere doeleinden worden aangewend.
Daarom kan, naast de feiten 3.8, 4.20 t/ m 4.23, 4.26 t/ m 4.29 ook ten aanzien van 3.9 steeds bewezen worden dat [verdachte] samen met anderen geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf contant op bankrekeningen in Marokko en Spanje heeft gestort, vervolgens heeft opgenomen of overgemaakt naar andere rekeningen en (deels) heeft omgezet in (onroerende) goederen.. Naast de rekeninghouders en de eigenaren ziet het hof de geldkoeriers als medeplegers.
Nederlands onroerend goed, deelfeiten 3.1, 3.2, 3.3, 4.1 en 4.2
Feit 3.1
“
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] Roosendaal”
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] Roosendaal”
Feiten
Op 30 januari 2004 verwierf [verdachte] het eigendom van het pand aan de [adres] te Roosendaal . Hij kocht het pand voor € 130.000,- . [207] Door [medeverdachte 1] is op 19 januari 2004 vanaf zijn bankrekening bij de BMCE-bank € 139.287,88 overgemaakt op de derdengelden-rekening van notariskantoor [notariskantoor 1] te Roosendaal . [208] Aan deze betaling lag een leenovereenkomst tussen [verdachte] [medeverdachte 1] van 16 januari 2004 ten grondslag. [209]
Op 14 februari 2005 verwierf [verdachte] het eigendom van het pand aan de [adres] te Roosendaal voor € 89.500,- exclusief kosten koper (verder: k.k.), € 99.362,85 inclusief k.k. Hij heeft € 5.000,- van de aankoopprijs en kosten contant betaald en € 94.362,85 overgemaakt vanaf zijn bankrekening, eindigend op [nummer] , bij de Rabobank . [210] Op deze bankrekening waren in de weken voorafgaand aan de overboeking de volgende gelden ontvangen:
- 27-1-2005 € 20.000,00 als ‘lening van [betrokkene 9] ;
- 9-2-2005 € 9.000,00 als ‘lening van [betrokkene 3] – Huissen ’;
- 10-2- 2005 € 9.000,00 als ‘lening van [bedrijf 8] ’;
- 14-2-2005 €
Totaal leningen € 44.500,00
- 14-2-2005 € 17.928,60 als ‘storting [bedrijf 1] ’;
- 14-2-2005 €
Totaal stortingen € 35.857,20
Beoordeling
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben tezamen en in vereniging de panden [adres] te Roosendaal verworven en voorhanden gehad. Onder feit 3.8 acht het hof bewezen dat verdachte samen met anderen de rekening bij de BMCE-bank heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld afkomstig uit de hasjhandel en het vervolgens grotendeels terugsluizen hiervan naar Nederland ten behoeve van investeringen in, onder meer, onroerend goed. Hieruit volgt dat de leenovereenkomst tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ten doel had de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen.
[verdachte] is degene die het eigendom van de [adres] verwierf en van zijn bankrekening is de aankoopprijs betaald. [betrokkene 3] heeft € 15.500,- gestort op de rekening van [verdachte] . In de dagen daarvoor is € 16.100,- contant op haar rekening gestort. [212] [bedrijf 8] heeft € 9.000,- gestort op de rekening van [verdachte] . In de dagen daarvoor is € 9.500,- contant op haar rekening gestort. [213]
[betrokkene 3] heeft omtrent de contante stortingen op haar bankrekening verklaard dat zij de transacties voor haar ex-man heeft verricht, dat deze betrekking hadden op de autohandel en dat de overboeking naar de rekening eindigend op [nummer] een terugbetaling van een lening aan [verdachte] betrof. Haar ex-man, [naam] , exploiteerde [bedrijf 8] . [214]
[verdachte] schrijft op 10 april 2006 aan de Belastingdienst dat hij de leningen aan [betrokkene 3] en [bedrijf 8] heeft terugbetaald. [215]
Nu er meer contant geld wordt gestort dan dat er wordt overgemaakt en [betrokkene 3] verklaarde dat zij voor haar ex-man een lening aan [verdachte] moest terugbetalen terwijl [verdachte] aan de Belastingdienst (nu juist) schrijft dat hij de leningen van [bedrijf 8] en [betrokkene 3] (bijna) terug heeft betaald, acht het hof de verklaring die [verdachte] aan de Belastingdienst heeft gegeven niet aannemelijk. Derhalve is het hof van oordeel dat de leningen van [betrokkene 3] en [bedrijf 8] aan [verdachte] fictieve leningen zijn.
Ten aanzien van de stortingen door [bedrijf 1] en [bedrijf 7] merkt het hof op dat [verdachte] stelt dat hij op 3 januari 2005, 1 maart2005 en 8 maart2005 in totaal € 750.000,- van verdachte heeft geleend, dat hij € 600.000,- uitleent aan [bedrijf 1] en dat deze holding vervolgens weer € 425.000,- leent aan [bedrijf 7] . [216] Gelet op hetgeen hiervoor in het algemeen over het criminele vermogen van [verdachte] en [medeverdachte 1] is overwogen, acht het hof bewezen dat verdachte samen met [verdachte] en anderen de panden [adressen] te Roosendaal heeft aangekocht en het aankoopbedrag van € 218.650,73, (gedeeltelijk) heeft gefinancierd met geld dat afkomstig is van misdrijf. Daarom is sprake van het medeplegen van witwassen.
Feit 3.2
“
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] te Roosendaal”
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] te Roosendaal”
Standpunt raadsman
M ’ [verdachte] Chilh was voldoende vermogend om de lening van [verdachte] aan hem te rechtvaardigen. Nu hij niet is gehoord, is het onderzoek onvolledig geweest.
Feiten
Op 10 februari 2004 verwierven [verdachte] , zijn neef [betrokkene 17] en anderen het eigendom van het pand aan de [adressen] te Roosendaal . [217] Het deel van [verdachte] bedroeg 12/100, wat neerkomt op betaling van € 125.400,-, een bedrag dat hij heeft gefinancierd met een lening. [218] Daarnaast heeft [verdachte] aan één van de andere kopers, [betrokkene 17] , € 400.000,- geleend om diens deel in de aankoopprijs te kunnen voldoen. [219] [medeverdachte 1] heeft op 21 januari 2004 de BMCE-bank opdracht gegeven € 550.000,- over te maken naar de derdengelden-rekening van de notaris als betaling van het aandeel van [verdachte] van € 125.400,- en van een gedeelte van het aandeel van [betrokkene 17] . [220] Aan dit geldbedrag lagen de leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 24 december 2003 en 16 januari 2004 van respectievelijk € 450.000,- en € 240.000,-, ten grondslag. [221]
Beoordeling
[verdachte] heeft voor de aankoop van het onroerend goed aan de [adressen] te Roosendaal naast zijn eigen aandeel van € 125.400,-, ook € 400.000,- van het aandeel van [betrokkene 17] gefinancierd. [medeverdachte 1] heeft hiertoe € 550.000,- van zijn Marokkaanse bankrekening overgemaakt. Gelet op de herkomst van dit geld, zoals onder feit 3.8 bewezen is verklaard, is het hof van oordeel dat verdachte samen met anderen de rekening bij de BMCE-bank heeft gebruikt voor het storten van grote sommen contant geld en het vervolgens grotendeels terugsluizen van dat geld naar Nederland voor investeringen in onroerend goed. De leenovereenkomst tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] had ten doel de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen. Daarom acht het hof bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, door de panden gelegen aan de [adressen] Roosendaal voor een bedrag van € 525.400,- aan te kopen met door misdrijf verkregen geld.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, ondanks dat [betrokkene 17] niet is gehoord het onderzoek volledig is geweest. De beantwoording van de vraag of [betrokkene 17] kredietwaardig genoeg was om de lening van [verdachte] aan hem te rechtvaardigen, is niet van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. De kredietwaardigheid van [betrokkene 17] zegt immers niets over de vraag of het door [verdachte] aan [betrokkene 17] geleende geld van misdrijf afkomstig was.
Feit 3.3
“
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren”
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren”
Feiten
Op 22 juni 2006 verwierven [verdachte] en zijn zuster, [betrokkene 18] , de eigendom van het pand aan de [adres] te Kesteren . [222] Het pand kostte € 190.000,- exclusief k.k., hetgeen neerkwam op € 203.408,18 inclusief k.k. Na betaling van € 80.000,- via de SNS-bank moest [verdachte] nog een bedrag van € 123.408,18 betalen. Op 14 juni 2005 heeft [verdachte] € 120.000,- van verdachte geleend, welk bedrag verdachte vanaf zijn Marokkaanse bankrekening heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris. [223] Op 11 juli 2005 sloot [verdachte] een hypothecaire lening van € 140.000,- bij de SNS-bank af. [224] Op 20 juni 2005 heeft [verdachte] contant € 3.408,18 betaald. [225] De notaris stortte het teveel betaalde bedrag van € 137.911,11 terug op de privérekening van [verdachte] . [verdachte] nam het bedrag vervolgens in twee termijnen contant op. [226]
Beoordeling
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met een ander onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren heeft aangekocht. Onder feit 3.8 is bewezenverklaard dat het bedrag van € 120.000,- uit misdrijf afkomstig is. Net zoals in het geval van de aankoop van de panden aan de [adres] en de [adressen] te Roosendaal , is het hof van oordeel dat [verdachte] het pand aan de [adres] te Kesteren samen met anderen heeft aangekocht en de aankoop (gedeeltelijk) heeft gefinancierd met geld dat afkomstig was uit misdrijf. De leenovereenkomst tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] had ten doel de werkelijke herkomst van dit geld te verhullen. Nu tenminste een substantieel deel van het aankoopbedrag van misdrijf afkomstig is, is sprake van het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 203.408,18.
Feit 4.1
“aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres] te Winssen ; onder andere meubels en/of sanitair en/of tegels en/of openhaard en/of bed en/of tapijt en douchematerialen”
Standpunt raadsman
De raadsman heeft gesteld dat deelvrijspraak moet volgen voor de boxspringcombinatie.
Feiten
In de periode van januari 2008 tot en met 21 april 2008 heeft [naam] werkzaamheden verricht tijdens de verbouwing van de woning van [verdachte] aan de [adres] te Winssen . [227] Om deze werkzaamheden te bekostigen, materiaal aan te kopen en andere werklieden te betalen, heeft [naam] € 69.800,- van [verdachte] beschikbaar gesteld gekregen. Uit een drietal notities blijkt dat [naam] € 15.000,- voor meubels, € 1.650,00 voor babykamer en € 4.000,- aan “ [bijnaam ] ” heeft betaald. [228] Van dit geldbedrag had [naam] op 21 april 2008, tijdens de doorzoeking van zijn woning, nog € 18.000,- in zijn woning in Arnhem voorhanden (zie feit 4.31). [229] In die periode zijn facturen betaald voor meubels, sanitair en tegels, een open haard, twee bedden, douchematerialen en tapijt. [230]
Beoordeling
Op 27 november 2007 werd de woning [adres] te Winssen aan [verdachte] geleverd, koopprijs € 895.000. [231]
Vervolgens vindt een aantal tapgesprekken plaats, onder meer tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] , waaruit volgt dat er plannen waren om de woning te verbouwen en in te richten met nieuwe meubels, te weten onder meer een nieuwe keuken, een openhaard en een jacuzzi. [232]
[naam] heeft verklaard dat hij al het geld heeft uitgegeven aan de verbouwing (naar het hof k begrijpt van de woning aan de [adres] te Winssen ). Hij had nog € 18.000,- thuis liggen. Hij verklaarde dat het geld bestemd was voor de verbouwing en dat hij het had gekregen van [verdachte] . [verdachte] vroeg de hem ook geld te geven aan [bijnaam ] , voor materialen. [naam] ontving het geld niet per bank. [233] Op grond hiervan acht het hof bewezen dat [naam] € 69.800,- contant van [verdachte] ontving. Het hof gaat er vanuit dat [naam] € 15.000 heeft betaald aan [bedrijf 9] , Amsterdam . Hieruit volgt dat hij (€ 69.800 - € 18.000 - € 15.000,- =) € 36.800,- t.b.v. van de verbouwing en inrichting van de woning [adres] te Winssen heeft uitgegeven.
“Grafiek”
Nu de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij € 5.000, contant van [verdachte] heeft ontvangen, zal ook de aanschaf van het bed, anders dan bepleit door de raadsman, tot een bedrag van € 5.000,- worden bewezenverklaard. [236]
Voorts is op naam van [medeverdachte 3] bij [bedrijf 10] te Emmeloord een Outdoor spa en een whirlpool met toebehoren gekocht voor in totaal € 9.494,00 [237] .
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met anderen (€ 36.800,- + € 57.823,68 + € 9.494,- =) € 104.117,68 contant heeft uitgegeven aan de verbouwing en inrichting van de woning [adres] te Winssen , onder ander in verband met het aanschaffen van meubels, sanitair, tegels, openhaard, bed, tapijt en douchematerialen, goederen die hij als toekomstige bewoner van het pand voorhanden heeft gehad, waardoor de werkelijke herkomst van dit geld werd verhuld en de bedragen zijn witgewassen.
Feit 4.2
“pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] te Druten (sportcomplex)”
Standpunt raadsman
De raadsman betwist dat uit bewijsmiddelen blijkt dat de lening van [bedrijf 11] aan [verdachte] fictief is.
Feiten
Op 6 februari 2008 verwierf [verdachte] de eigendom van een sportcomplex, aan de [adres] te Druten . [238] De aankoopprijs van € 2.450.000,- werd als volgt op de derdengeldenrekening van [notariskantoor 4] gestort:
- € 1.347.525,76 € 1.347.525,76 hypothecaire lening van [bedrijf 37] [239]
- € 1.000.000,00 € 1.000.000,00 onderhandse lening van [bedrijf 11] [240]
- € 100.000,00 € 100.000,00 onderhandse lening van [betrokkene 13] [241]
- € 200.000,00 € 200.000,00 van de Spaanse Cajamar-bankbankrekening van [verdachte] [242]
- € 145.000,00 € 145.000,00 van de ABN-AMRO rekening van [verdachte] eindigend op [nummer] [243]
- € 5.000,00 € 5.000,00 contant voldaan op 30 januari 2007 [244]
De bankrekening van [betrokkene 13] is grotendeels gevoed met een storting van contant geld. [245] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld op de rekening van zijn dochter heeft gestort en dat zij op zijn verzoek het geld aan [verdachte] heeft overgemaakt. [246] De Spaanse bankrekening van [verdachte] is gevoed met overboeking van € 150.000,- vanaf de Marokkaanse bankrekening van [verdachte] bij de Banque Centrale Populaire en een overboeking van € 100.000,- vanaf de bankrekening van [bedrijf 19] . [247] Die Marokkaanse bankrekening is gevoed met drie contante stortingen [248] . Uit een in de woning van [verdachte] in beslaggenomen reçu blijkt dat de storting op 3 juli 2007 bestond uit 3.980 biljetten van € 50,-. [249] (zie ook feit 4.21). De bankrekening van [verdachte] bij de ABN AMRO werd op 26 november 2007 in opdracht van [medeverdachte 3] gevoed met de overboeking van € 100.000,- vanaf een Spaanse bankrekening. [250]
Beoordeling
Het verweer van de raadsman wordt verworpen op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang met hetgeen over de algemene verweren m .b.t. het witwassen is overwogen.
Betreffende de aankoop van de [adres] te Druten ziet het hof twee verschillende wijzen van financiering van de aankoopprijs. Ongeveer de helft van het bedrag wordt gefinancierd door middel van een hypothecaire lening, verstrekt door de verkoper van het onroerend goed. Het hof is van oordeel dat deze wijze van financiering geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat gelden werden witgewassen. Wat betreft de andere helft van de aankoopprijs ziet het hof dit anders.
Het hof is van oordeel dat het geld dat [bedrijf 11] onderhands aan [verdachte] heeft geleend, afkomstig is uit de hasjhandel van [verdachte] .
[bedrijf 11] heeft het geldbedrag op 5 februari 2008 overgemaakt naar de derdengeldenrekening van notariskantoor [notariskantoor 4] . Het geld is op 2 en 5 februari 2008 contant op de rekening van [bedrijf 11] gestort. [251] In de hasjboekhouding (SVO nr. 7001-2 p. 5) is het volgende te zien:
’23-1 [bijnaam ] - Spanje 800000-‘.
In de bovenstaande bespreking van de aangetroffen administratie heeft het hof geconcludeerd dat SVO nr. 7001-2 deel uitmaakt van een hasjboekhouding waarin betalingen in euro’s zijn opgenomen. Hieruit volgt het oordeel dat [verdachte] samen met anderen op 23 januari 2008 € 800.000,- uit de handel in hasj hebben aangewend voor een betaling in Spanje. Dit oordeel wordt ondersteund door het volgende.
Op 23 januari 2008 werd geobserveerd dat [verdachte] samen met [betrokkene 1] naar het vliegveld in Eindhoven is gegaan. [252] Vluchtgegevens van de vlucht van Eindhoven naar Malaga laten zien dat beide heren op die vlucht zaten. [253] Vlak voordat [verdachte] naar Malaga vertrok, heeft hij gebeld met het mobiele telefoonnummer, in gebruik bij [betrokkene 39] waarin hij [betrokkene 39] vroeg ‘er nog twee bij te doen’. [254] Naar het oordeel van het hof laat deze gang van zaken zien dat [verdachte] voorafgaand aan zijn reis naar Spanje in totaal € 1.000.000,- heeft bijeen heeft gebracht en dit bedrag op dezelfde dag samen met [betrokkene 1] contant naar Malaga heeft gebracht. Het geld is vervolgens op de bankrekening van [bedrijf 11] gestort. [bedrijf 11] heeft het geld vervolgens als lening overgemaakt. Het hof is van oordeel dat “deze lening” ten doel heeft de werkelijke herkomst van het geld te verhullen.
Het hof acht bewezen dat geld dat [betrokkene 13] onderhands aan [verdachte] heeft geleend, van [verdachte] zelf afkomstig is. Dit geldbedrag is immers afkomstig van haar Marokkaanse bankrekening, eindigend op [nummer] , welke is gevoed met contante geldstortingen. Zie verder feit 4.29.
De uiteindelijke herkomst van de bedragen van € 200.000,- en € 145.000,- die [verdachte] van zijn eigen bankrekeningen heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris, worden in het dossier niet verklaard. Van de € 200.000,- is € 150.000,- van een Marokkaanse bankrekening afkomstig, die is gevoed met contante stortingen, zoals uit de feiten blijkt. Van de € 145.000,- is € 100.000,- afkomstig van de Spaanse bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 3] . Deze bankrekening is gevoed met een contante storting van € 201.256,67 op 16 juli 2007. Deze storting maakte de overboeking van € 100.000,- mogelijk. De herkomst van die storting is echter onbekend.
Gelet op het bovenstaande acht het hof bewezen dat [verdachte] onroerend goed, gelegen aan de [adres] te Druten (sportcomplex) heeft aangekocht voor een bedrag van € 2.450.000 en voor een bedrag van € 1.102.474 heeft gefinancierd met geld grotendeels afkomstig uit contante stortingen. De rekeningen waar de betalingen voor [adres] van werden overgemaakt waren grotendeels gevoed met contante stortingen. Een storting van 3980 biljetten van € 50,- kan rechtstreeks aan [verdachte] worden gelinkt, nu het stortingsbewijs in zijn woning is gevonden. Het hof is van oordeel dat het deel contante stortingen van misdrijf afkomstig is gezien het feit dat legale inkomsten deze stortingen niet kunnen verklaren. Nu de aankoopsom, groot € 2.450.000,-, voor tenminste € 1.102.474 afkomstig is van enig misdrijf, acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met anderen zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt.
De voertuigen, deelfeiten 3.4 en 3.5, 4.3 t/ m 4.16
Feit 3.4
“een Mercedes E 400 CDI”
Standpunt raadsman
Het aankoopbedrag van de auto bedraagt € 62.819,50 (i.p.v. € 72.870,62) en niet blijkt wie dit bedrag heeft betaald en waar het geld vandaan komt.
Feiten
Deze Mercedes 400 CDI betreft een zilver metallic auto met chassisnummer eindigend op [nummer] , kenteken [kenteken] , die bij aankoop op 7 oktober 2003 het Duitse exportkenteken [kenteken] kreeg. De auto is door [verdachte] gekocht bij [bedrijf 13] te Hagen (Duitsland) voor de prijs van € 62.819,50 met 16% MwSt. € 72.870,62. Dit bedrag is contant betaald door [verdachte] en de auto is afgeleverd aan [verdachte] . [255] Op 22 december 2003 is deze auto door [verdachte] ingevoerd in Marokko voorzien van exportkenteken [kenteken] . [256]
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen die onder de feiten zijn genoemd en hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] een Mercedes E 400 CDI heeft gekocht, met crimineel geld contant heeft betaald en voorhanden heeft gehad.
Feit 3.5
“een Mercedes 400 CDI”
Standpunt raadsman
Niet blijkt waar het geld voor de betaling van dit voertuig vandaan komt.
Feiten
Het betreft een Mercedes 400 CDI, zilver metallic, met chassisnummer eindigend op [nummer] , die bij aankoop op 14 juli 2003 het Duitse exportkenteken [kenteken] kreeg. De auto is gekocht bij [bedrijf 13] te Hagen (Duitsland) voor de prijs van € 67.795,90. [257] Dit bedrag is contant betaald door [verdachte] [258] en de auto is afgeleverd aan [verdachte] . [259] Op 22 december 2003 is [verdachte] met deze auto, toen voorzien van exportkenteken [kenteken] , naar Marokko geweest. [260]
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen die onder de feiten zijn genoemd en hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] een Mercedes E 400 CDI heeft gekocht voor € 67.795,90, met crimineel geld contant heeft betaald en voorhanden heeft gehad.
Feit 4.3
“een Bentley Continental”
Standpunt raadsman
De raadsman heeft gesteld dat [verdachte] de Bentley op grond van een tussen hen op 14 november 2006 gesloten koopovereenkomst heeft gekocht voor [betrokkene 20] en is van mening dat [verdachte] in zoverre behoort te worden vrijgesproken.
Feiten
Deze Bentley Continental GTC betreft een zwarte auto met chassisnummer eindigend op [nummer] , waarvoor op 12 juli 2007 “per kas” een koopsom ad € 217.770,- is betaald. [261] De factuur van het bedrijf [bedrijf 14] te Harderwijk is gesteld op naam van [verdachte] . [262] Op 9 juli 2007 is het Duitse exportkenteken [kenteken] voor deze auto afgegeven, gesteld ten name van [verdachte] . [263]
De auto is op 21 april 2008 aangetroffen in een loods op het adres [adres] te Winssen , zijnde het toekomstige woonadres van [verdachte] . [264]
De desbetreffende autopapieren, ten name van [verdachte] , alsmede de contactsleutels en kentekenplaten [kenteken] zijn aangetroffen in de woning van diens moeder aan de [adres] te Arnhem . [265] Op 20 juli 2007 is [verdachte] met deze auto Marokko in gereisd en op 25 december heeft hij de auto weer uitgevoerd. Vervolgens is de auto dezelfde dag op naam van [betrokkene 21] , de echtgenote van [medeverdachte 1] , ingevoerd en op 12 januari 2008 op haar naam weer uitgevoerd. [266]
Beoordeling
Uit de vermeende koopovereenkomst blijkt dat deze op 14 november 2006 is gesloten en in Al Hoceima ter legalisatie is aangeboden. De overeengekomen koopprijs zou zijn voldaan op 14 november 2006 (40%), 8 maart 2007 (30%) en 6 juli 2007 (30%). De auto zou op 23 juli 2007 zijn geleverd. [267] Op 14 november 2006 is [verdachte] om 21:18 uur in Tanger , Marokko aangekomen en hij heeft daar om 22:58 uur heeft hij het land weer verlaten. [268] De afstand tussen Tanger en Al Hoceima is volgens Google Maps 299 kilometer en de reistijd per auto bedraagt 4 uur en 9 minuten. [verdachte] wordt op 22 september 2008 door [betrokkene 20] in gebreke gesteld. [269]
Het hof acht het niet aannemelijk dat [verdachte] , die op 14 november slechts 1 uur en veertig minuten in Marokko is geweest, in die tijd een koopovereenkomst heeft gesloten, van Tanger naar Al Hoceima is gereisd, daar de koopovereenkomsten ter legalisatie heeft aangeboden en vervolgens in Tanger Marokko weer heeft verlaten. Mocht de legalisatie van de overeenkomst door een ander dan [verdachte] zijn geschied, is het voorts niet aannemelijk dat [verdachte] voor de auto tussen 14 november 2006 en 6 juli 2007 ruim € 200.000,- ontvangt van [betrokkene 20] . Immers, de auto zou op 12 juli 2007 aan [betrokkene 20] zijn geleverd, maar [verdachte] heeft deze auto op 25 december 2007 weer uit Marokko heeft uitgevoerd. Voorts is de auto 21 april 2008 in Nederland inbeslaggenomen, waardoor het onmogelijk is dat [betrokkene 20] van deze auto gebruik heeft kunnen maken. [betrokkene 20] stelt [verdachte] echter pas op 22 september 2008 in gebreke. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het niet aannemelijk dat [verdachte] de auto voor [betrokkene 20] heeft aangeschaft.
Op grond van hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, het aantreffen van de auto, de autopapieren, de kentekenplaten en de sleutels in de woning en (de loods bij) toekomstige woning van [verdachte] , de factuur en het exportkenteken op naam van [verdachte] , acht het hof bewezen dat [verdachte] een Bentley Continental GTC heeft gekocht, op 12 juli 2007 de koopsom ad € 217.770,- met crimineel geld contant heeft betaald en deze auto voorhanden heeft gehad.
Feit 4.4
“een Mercedes 320 CDI”
Standpunt raadsman
De bewijsmiddelen in het dossier zijn tegenstrijdig, niet blijkt aan wie het voertuig toebehoorde noch de herkomst van de gelden waarmee het voertuig is aangeschaft.
Feiten
Deze Mercedes 320 CDI betreft een zwarte auto met chassisnummer eindigend op [nummer] , die bij levering aan [medeverdachte 4] op 17 juli 2007 het Duitse exportkenteken [kenteken] kreeg. [270] Dit kenteken is in gebruik gegeven aan [medeverdachte 4] . [271] De Mercedes C 320 CDI met een chassisnummer eindigend op [nummer] is gekocht bij [bedrijf 13] te Hagen (Duitsland) voor de prijs van € 55.930. [272] Dit bedrag is volgens de verkoper [naam] door [medeverdachte 4] contant betaald, hoofdzakelijk in coupures van € 50,-. [273] Op 20 juli 2007 is [medeverdachte 4] met deze auto Marokko in gereisd. [274]
Op 5 februari 2008 is voor deze auto een ander Duits exportkenteken afgegeven, te weten [kenteken] , dat eveneens op naam van [medeverdachte 4] is gesteld. [275] En op 8 februari 2008 is [medeverdachte 4] wederom met deze auto, voorzien van het Duitse exportkenteken [kenteken] , Marokko in gereisd. [276]
[medeverdachte 4] heeft na een periode van 4 jaar werkloosheid in juni 2008 werk gevonden. Hij verdient netto € 1.600,- per maand. Hij heeft geen andere inkomsten en spaargeld. [277]
Beoordeling
[medeverdachte 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard [278] dat hij ooit in Duitsland een Mercedes voor een kennis uit Marokko, wiens naam [medeverdachte 4] niet meer wist, heeft gekocht op diens verzoek.
In de aangetroffen hasjboekhouding is het volgende te zien (SVO 7001-2, p. 21):
‘15-7 [bijnaam ] 55.000’. Het hof verstaat dat met deze post wordt gedoeld op een onttrekking aan de kas van een bedrag ad € 55.000 op 15 juli 2007.
Voorts acht het hof redengevend dat tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] te Winssen zijn aangetroffen de verkoopfactuur d.d. 17 juli 2007 en het Duitse kentekenbewijs deel II, beide ten name van [medeverdachte 4] . [279]
In een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] d.d. 4 februari 2008 [280] , zei [verdachte] tegen [medeverdachte 4] dat deze de volgende ochtend om 7 uur, met een andere persoon, naar Duitsland moet om een andere auto mee te nemen. Gelet op de boeking in de kasadministratie, het aantreffen van factuur en kentekenbewijs van deze auto in de toekomstige woning van [verdachte] , de inhoud van voormeld tapgesprek en de hoogte van het legale inkomen van [medeverdachte 4] acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met een ander of anderen de een Mercedes 320 CDI heeft gekocht, betaald met crimineel geld en voorhanden gehad. De auto is op naam van [medeverdachte 4] is gezet om te verhullen dat de auto in werkelijkheid van [verdachte] was.
Feit 4.5
“een Mercedes 270 CDI”
Standpunt raadsman
De verklaring van [medeverdachte 2] is helder. Hij heeft verklaard dat de auto van hem is.
Feiten
Op 28 april 2008 werd in een loods behorende bij de [adres] te Winssen een Mercedes E270 CDI, kleur grijs, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. [281] Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] , [adres] Veenendaal , werden “versicherungs-bescheinigungen” aangetroffen waaruit blijkt dat de auto van 13 juli 2007 tot 12 september 2007 verzekerd was op naam van [medeverdachte 2] . De verkoopwaarde van de auto werd getaxeerd op € 19.275. [282]
[medeverdachte 2] , geboren op 19 maart 1970, heeft verklaard dat de auto in de garage van zijn vriend [verdachte] stond en hij € 15.000,- heeft geleend van zijn broers voor de aanschaf van een Seat (p. 467); hij heeft verklaard dat hij de auto juli 2007 voor € 13.000,- heeft gekocht van zijn spaargeld, dat hij de auto twee keer in Marokko heeft proberen te verkopen, maar dat het niet is gelukt (p. 473); dat de auto een het exportkenteken [kenteken] heeft gehad (p. 475), dat hij zijn verklaring wil corrigeren, dat hij de Seat in 2004 van zijn spaargeld heeft gekocht en hij het geld voor de Mercedes geleend heeft van zijn broers (p. 490), hij een legaal inkomen van ± € 1.800 netto p/ m , € 553 vaste lasten, spaarrekening met € 50,- en een Marokkaanse spaarrekening met onbekend saldo als overlijdensrisicoverzekering. [283]
[medeverdachte 2] , geboren op 19 maart 1970, is met negen auto’s/kentekens de Marokkaanse grens gepasseerd.
: 22-12-02, VW Golf [kenteken] ; 13-07-03 en 22-07-03, [kenteken] ; 18-07-04 en 23-07-05, [kenteken] ; 23-07-06, [kenteken] ; 18-07-93 en 17-07-94, [kenteken] ; 25-07-95 en 28-07-96, [kenteken] ; 22-12-03, Mercedes V220, [kenteken] ; 26-12-06, Mercedes S320 [kenteken] en op 7-7-99, BMW 325I [kenteken]. De onderhavige auto is op 21 juli 2007 met kenteken [kenteken] en op 20 december 2007 met kenteken [kenteken] de Marokkaanse grens gepasseerd. [284]
: 22-12-02, VW Golf [kenteken] ; 13-07-03 en 22-07-03, [kenteken] ; 18-07-04 en 23-07-05, [kenteken] ; 23-07-06, [kenteken] ; 18-07-93 en 17-07-94, [kenteken] ; 25-07-95 en 28-07-96, [kenteken] ; 22-12-03, Mercedes V220, [kenteken] ; 26-12-06, Mercedes S320 [kenteken] en op 7-7-99, BMW 325I [kenteken]. De onderhavige auto is op 21 juli 2007 met kenteken [kenteken] en op 20 december 2007 met kenteken [kenteken] de Marokkaanse grens gepasseerd. [284]
Op de DVD’s met video-opnamen van de bruiloft van [verdachte] en [medeverdachte 3] is deze auto te zien. [285]
Beoordeling
Het hof verwerpt het verweer. Nu een deel van de hasjboekhouding bij [medeverdachte 2] is aangetroffen, is het hof van oordeel dat [medeverdachte 2] een vertrouwenspersoon van [verdachte] was.
Gelet op het aantreffen van de auto in de loods van [verdachte] , de hoogte van het legale inkomen van [medeverdachte 2] , de verschillende verklaringen die hij heeft afgelegd over de herkomst van het geld voor de aanschaf van de auto, het gebruik van een Duits exportkenteken en grote aantal verschillende auto’s waarmee hij de Marokkaanse grens is gepasseerd, acht het hof bewezen dat deze Mercedes 270 CDI, hoewel hij op naam van [medeverdachte 2] stond, feitelijk van [verdachte] was en dat dit feit moest worden verhuld. Gelet op hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat de auto is betaald met crimineel geld.
Feit 4.6
“een BMW 530 D”
Standpunt raadsman
Niet blijkt aan wie dit voertuig toebehoorde of wat de herkomst van de gelden is, waarmee de auto is aangekocht.
Feiten
Op 28 april 2008 werd in een loods behorende bij de [adres] te Winssen een BMW 530 D, kleur grijs, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. [286]
Op de DVD’s met video-opnamen van de bruiloft van [verdachte] en [medeverdachte 3] is deze auto te zien. [287]
In de woning van [naam] zijn aangetroffen: een set autosleutels van deze BMW, Duitse auto-/verzekeringspapieren voor deze auto t.n.v. [naam] (sept. 2006) en Zulassungsbescheinigung Teil II d.d. 11-7-2007 voor de [kenteken] t.n.v. [naam] . [288]
In de toekomstige woning van [verdachte] in Winssen zijn aangetroffen Zulassungsbescheinigung Teil I d.d. 11-7-2007 voor de [kenteken] , t.n.v. [naam] en een Versicherungs-bescheinigung, periode 11-7-2007 tot 8-1-2008, t.n.v. [naam] . [289] [naam] heeft verklaard dat hij een legaal inkomen bijna € 1.000,- per maand heeft, hij heeft geen schulden, zijn vriendin heeft een VW Polo en hij heeft een BWM type 530 en een BMW 316 uit 1992. Hij rijdt in de auto van zijn vriendin omdat dat goedkoper is. [290]
Beoordeling
In een tapgesprek op 4 december 2007, 12.08 uur vraagt een NN aan [verdachte] of hij de BMW al verkocht heeft. [verdachte] zegt dat alles te koop is en dat die van het bouwjaar 2003 is. Vraagprijs is 25 (het hof begrijpt dat hiermee € 25.000,- wordt bedoeld). Het is een 530 met alles erop. In een tapgesprek 13 december 2007, 11.10 uur zegt [verdachte] tegen NN: “Gaan jullie even mijn BMW ophalen”. In een tapgesprek 20 maart 2008, 8.47 uur, zegt [verdachte] zegt dat hij de autosleutel moet hebben. [naam] zegt dat hij die zo afgeeft. [291]
Het hof verwerpt het verweer. Op grond van het aantreffen van papieren van de auto in de toekomstige woning van [verdachte] , het aantreffen van de auto in de loods bij deze woning, het geringe legale inkomen van [naam] en de inhoud van het tapgesprekken waarin [verdachte] deze auto kennelijk te koop aanbied en ten aanzien van deze auto opdrachten geeft, acht het hof bewezen dat [verdachte] een BMW 530 D voorhanden heeft gehad en dat de auto op naam van [naam] is gezet om te verhullen dat de auto in werkelijkheid van [verdachte] was. Gelet op hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat de auto is betaald met crimineel geld.
Feit 4.7
“een Audi A6”
Standpunt raadsman
Niet blijkt aan wie dit voertuig toebehoorde of wat de herkomst van de gelden is, waarmee de auto is aangekocht.
Feiten
Rond oktober 2007 verkocht [autobedrijf] te Apeldoorn een Audi A6, met kenteken [kenteken] , aan een onbekende Marokkaan voor € 54.000,-. à € 55.000,- . De auto werd contant betaald. De auto stond op naam van [autobedrijf] , een bedrijf van [eigenaar autobedrijf] . [292] Op 20 juni 2008 werd de een personenauto, Audi, A6, kenteken [kenteken] , onder [betrokkene 8] in beslaggenomen.
[betrokkene 8] verklaarde op 20 juni 2008 dat hij de auto sinds 8 à 9 weken in zijn bezit heeft. Toen kwamen twee jongens uit Arnhem naar mij met allebei een A6. [verdachte] had gedronken en kon niet meer rijden. [betrokkene 8] zou de auto bewaren tot [verdachte] hem op kwam halen. Op foto 1 is [verdachte] afgebeeld. Op foto 1 staat [verdachte] . [293]
Beoordeling
In de woning van [verdachte] , [adres] , is aangetroffen:
4 bekeuringen voor de auto met kenteken [kenteken] , [294]
- In de hasjboekhouding, SVO 7001-2, pag. 8 zijn de volgende posten aangetroffen: 412 (2007), bekeuringen (19), 680- en pag. 12, inhoudende: 18-10 (2007), A6, 54.000- [295] . Het hof maakt hieruit op dat [verdachte] samen met anderen op 4 december 2007 € 680,- uit de handel in hasj hebben aangewend voor de betaling van bekeuringen en op 18 oktober 2007 € 54.000,- voor de aankoop van deze Audi.
- Documenten (slecht leesbaar), van de RDW m .b.t. kenteken [kenteken] A6, waaruit blijkt dat de A6 op 16-10-2007 op naam van [autobedrijf] stond.
In de toekomstige woning van [verdachte] te Winssen zijn 19 bekeuringen aangetroffen, waarvan 7 met betrekking tot overtredingen tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 van de auto met kenteken [kenteken] Het totale boetebedrag voor die 19 bekeuringen bedraagt € 673,-. [296]
Het hof verwerpt het verweer. Gelet op de verklaring van [betrokkene 8] , het aantreffen van de bekeuringen in de (toekomstige) woning van [verdachte] , en de bovenstaande boekingen in de kasadministratie, acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met anderen een Audi A6 heeft gekocht, met crimineel geld contant heeft betaald en voorhanden heeft gehad en dat de auto op naam van [autobedrijf] is gezet om te verhullen dat de auto in werkelijkheid van [verdachte] was.
Feit 4.8
“een Audi A4”
Feiten
Op 21 april 2008 is een Audi A4, kenteken [kenteken] aangetroffen voor de woning van [verdachte] aan de [adres] te Arnhem . De bijbehorende sleutels werden in de woning aangetroffen. In de auto werden het originele kentekenbewijs, t.n.v. [verdachte] aangetroffen. [medeverdachte 3] , de echtgenoot van [verdachte] , heeft verklaard dat [verdachte] ( [verdachte] ) een Audi A4 heeft, die voor de deur stond. [297]
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen die onder de feiten zijn genoemd en hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] een Audi A4 heeft gekocht, met crimineel geld heeft betaald en voorhanden heeft gehad.
Feit 4.9
“een Mercedes 320 S CDI”
Feiten
Op de DVD’s met video-opnamen van de bruiloft van [verdachte] en [medeverdachte 3] is een zwarte Mercedes zichtbaar met kenteken [kenteken] . [298] Een tijdelijk Duits exportkenteken is voor de periode van 13 juli 2007 tot en met 13 september 2007 afgegeven voor een Mercedes S 320 CDI aan [betrokkene 11] . [betrokkene 11] was met een auto met kenteken [kenteken] van 18 juli 2007 tot 4 augustus 2007 in Marokko. [299]
Beoordeling
[betrokkene 11] heeft verklaard dat hij [verdachte] kent, hij een zwarte Mercedes 320 S-klasse heeft gekocht van ‘ [eigenaar autobedrijf] ’ uit Apeldoorn en deze contant heeft betaald. Hij is met de auto naar Marokko gereisd voor vakantie en het bijwonen van de bruiloft van [verdachte] . Het geld heeft hij geleend van een man van wie hij de identiteit niet wil prijsgeven. Hij heeft het geld niet geleend van [verdachte] of [betrokkene 6] . [betrokkene 11] verdiende gemiddeld € 1.500 netto per maand. [300]
[eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij in zomer 2007 de auto heeft gekocht in Duitsland voor tussen € 55.000 en € 60.000. Diezelfde zomer verkocht hij de auto aan [betrokkene 11] voor tussen € 55.000 en € 60.000. Hij herkent [betrokkene 11] van een foto. [betrokkene 11] heeft contant betaald. Op verzoek van [betrokkene 11] heeft [eigenaar autobedrijf] een Duits tijdelijk exportkenteken aangevraagd. Toen de geldigheid daarvan bijna was verlopen, heeft hij de auto teruggekocht voor ongeveer € 5.000 minder dan de verkoopprijs. [301]
In de hasjboekhouding (SVO 7001-1, pag. 14) staat het vermeld ‘12-7 (2007), S + zoll 60.000’ (afgeboekt) en pag. 16 ‘17-9 S-klasse 52000’ (bijgeboekt). Het hof maakt hieruit op dat deze posten aan aankoop van deze auto op 12 juni 2007 en de verkoop daarvan op 17 september 2007 betreffen.
Gelet op de hoogte van het inkomen van [betrokkene 11] en zijn weigering om de naam te noemen van degene die hem het geld voor de aankoop van de auto heeft geleend, acht het hof de verklaring van [betrokkene 11] betreffende de lening van het geld niet geloofwaardig.
Gelet op het gebruik van de auto voor de bruiloft van [verdachte] , de verklaring van [eigenaar autobedrijf] , de data waarop de auto is aangekocht en verkocht, het doel van de aankoop van de auto zoals verklaard door [betrokkene 11] , de hoogte van zijn inkomen en de data, omschrijving en hoogte van de af- en bijboekingen in de hasjboekhouding, acht het hof bewezen dat de auto door [verdachte] en anderen is aangekocht met geld afkomstig uit de hasjhandel van en op naam van [betrokkene 11] is gezet om dit te verhullen.
Feit 4.10
“
een Audi A4”
een Audi A4”
Feiten
Een Audi A4 met Duits exportkenteken [kenteken] , staat sinds op 13 juli 2007 op naam van [medeverdachte 5] . Vanaf 13-02-2008 staat deze Audi, kenteken [kenteken] op naam van [betrokkene 39] . [302]
[naam] van Douane [regio] schrijft dat op 5-2-2008 ontvangen is een BPM-bedrag (na aftrek leeftijdskorting) ad € 9.331,- voor een Audi, kenteken [kenteken] . De aangifte staat op naam van [autobedrijf] . De auto is op 7 februari 2008 ingeschreven door [eigenaar autobedrijf] . [303]
Beoordeling
Op de DVD’s met video-opnamen van de bruiloft van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 28 juli 2007 is een Audi A4, kenteken [kenteken] , te zien. [304] [medeverdachte 5] heeft op 20 juli 2007 een auto, kenteken [kenteken] in Marokko ingevoerd en op 5 september 2007 uitgevoerd. In 2007 heeft hij geen andere auto in Marokko in- of uitgevoerd. [305] Hij heeft 13 augustus 2008 verklaard dat vorig jaar met zijn eigen auto, een Golf 3, op vakantie naar Marokko is geweest. [medeverdachte 5] heeft 5 á 6 maanden een internetzaak gehad aan de [adres] in Arnhem . Hij heeft een vriendin en woont in bij zijn broer. Hij heeft overal schulden, een huurachterstand bij de gemeente groot € 5.000,- , een lening bij de stadsbank groot € 1.800 of € 2.800,-, bij het ziekenfonds heeft hij € 5.000,- schuld en hij heeft schulden bij zijn zusje en vrienden. [306]
[eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat de auto in 2007 heeft gekocht en verkocht aan een persoon die hij kende via [betrokkene 6] . Hij heeft een tijdelijk Duits exportkenteken voor deze auto verzorgd en in 2008 het Nederlandse kenteken voor deze auto aangevraagd. Hij laat bij de RDW in Zwolle auto’s voor de import keuren onder de naam [eigenaar autobedrijf] , [autobedrijf] en [bedrijf 15] . [307]
[betrokkene 39] heeft verklaard dat hij de auto heeft gekocht van een onbekende man en daarvoor contant € 30.000 heeft betaald. Dit geld heeft hij ontvangen van [betrokkene 22] , nadat hij het geld eerder aan hem had geleend. [betrokkene 22] wil geen verklaring afleggen. [betrokkene 22] is de partner van [betrokkene 18] , de zus van [verdachte] . [308]
In een tapgesprek, d.d. 13-2-2008, vroeg [verdachte] aan [betrokkene 39] of ze de auto al hebben opgehaald. [betrokkene 39] antwoordde dat het al overgeschreven is en dat hij hem net verzekerd heeft. [309]
In de hasjboekhouding (SVO 7001-2, p. 5) is te zien:
‘31-01 [bijnaam ] bpmaudi 9.500,-‘.
Het hof concludeert dat volgens deze post op 31 januari 2008 € 9.500,- is afgeboekt onder vermelding van BPM Audi. [310]
Gelet op de slechte financiële positie van [medeverdachte 5] en zijn onjuiste verklaring over de auto, acht het hof niet aannemelijk dat de auto van hem was. Omdat [medeverdachte 5] in 2007 met deze auto de bruiloft van [verdachte] heeft bezocht, de betaling van de BPM voor deze auto en de afboeking van een bedrag daarvoor in de hasjboekhouding en voormeld telefoongesprek tussen [verdachte] aan [betrokkene 39] , zulks in onderlinge samenhang en tijdsverband beschouwd, is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen een Audi A4 heeft gekocht, betaalt met crimineel geld en voorhanden heeft gehad. Het tijdelijke Duitse exportkenteken is op naam van [medeverdachte 5] gesteld om dit te verhullen.
Feit 4.11
“een Mercedes 320 CDI”
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende de betrokkenheid van verdachte blijkt bij dit feit. Het hof spreekt hem daarom vrij van het tenlastegelegde.
Feit 4.13 en 4.14
“een Mercedes 413 CDI” en/of “een Mercedes 313 CDI”
Standpunt raadsman
De verklaringen van [betrokkene 14] zijn niet voor het bewijs te gebruiken omdat de raadsman het ondervragingsrecht niet heeft uit kunnen oefenen.
Feiten
Op 8 april 2008 belde [eigenaar autobedrijf] met [betrokkene 6] . [eigenaar autobedrijf] zei dat hij dat grijze ding waar hij gisteren naar gekeken heeft voor 14 en een kwart mag hebben. Op 9 april 2008 belde [betrokkene 9] met [betrokkene 6] . [betrokkene 9] vraagt of de bus al klaar is. [betrokkene 6] zegt dat hij nu een ander heeft een 413 zilver van 2003, voor 14 en een kwart. [311]
Een Mercedes 413 CDI, kleur zilver metallic, kenteken [kenteken] , deel 1 9 november 2003, is van 17 april 2008 tot 18 juli 2008 op naam gesteld van [bedrijf 16] , het bedrijf van [betrokkene 14] . Een Mercedes 313 CDI, Kenteken [kenteken] , is van 20 juli 2007 tot 19 mei 2008 op naam gesteld van [betrokkene 23] , de vriendin van [betrokkene 14] . Sinds 19 mei 2008 is de bestelbus op naam gesteld van [bedrijf 16] , het bedrijf van [betrokkene 14] . [312]
[eigenaar autobedrijf] heeft verklaard dat hij de Mercedes bus, kenteken [kenteken] ) eerst gekocht van [naam] voor € 13.750 (excl. BTW) en via [betrokkene 6] heeft doorverkocht aan [bedrijf 16] voor € 14.250,- ex BTW.
Een paar maanden later heeft hij de bus met kenteken [kenteken] en de bus met kenteken [kenteken] teruggekocht. In totaal heeft hij € 28.857,50 contant betaald aan [betrokkene 14] bij het Gelredome . [betrokkene 14] heeft een handgeschreven factuur aan [eigenaar autobedrijf] gegeven. [313]
[betrokkene 14] heeft verklaard dat de bestelbus, kenteken [kenteken] en de bestelbus, kenteken [kenteken] , op verzoek van [verdachte] op zijn naam heeft gezet en de verzekering en belasting heeft geregeld. De bestelbus, kenteken [kenteken] , heeft eerst op naam van [betrokkene 23] gestaan, omdat [betrokkene 14] niet ingeschreven stond in Nederland en nog geen voorzitter was van [bedrijf 16] . [betrokkene 14] heeft samen met [betrokkene 6] ( [betrokkene 6] ) de bus, kenteken [kenteken] opgehaald in het westen van het land. [betrokkene 6] heeft de bestelbus gekocht en [betrokkene 14] denkt dat [betrokkene 6] de bus ook heeft betaald. Hij is niet bij de betaling aanwezig geweest. De bus is gefactureerd aan [bedrijf 16] . Later heeft [betrokkene 14] de bestelbus op verzoek van [betrokkene 6] laten schorsen en kentekenbewijzen afgegeven aan [betrokkene 6] . [eigenaar autobedrijf] belde [betrokkene 14] en zei dat hij de beide bussen had gekocht. Hij zei me dat ik de bussen moest uitfactureren aan zijn bedrijf. Ik heb [eigenaar autobedrijf] toen bij het [naam] -stadion ontmoet en hem een handgeschreven factuur met gegevens van de bestelbussen gegeven. [314]
Beoordeling
[betrokkene 14] is op 30 november 2011 op verzoek van de raadsman en in zijn aanwezigheid gehoord door de rechter-commissaris. [betrokkene 14] heeft zich tijdens dit verhoor op zijn verschoningsrecht beroepen. Nu de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt op ander bewijs dan de politieverklaring van deze getuige, kan zonder schending van enige rechtsregel deze verklaring voor het bewijs worden gebezigd, ook al was ondervraging van de getuige door de raadsman vanwege zijn beroep op zijn verschoningsrecht niet mogelijk. Dit geldt te meer nu de getuige zich niet op alle vragen heeft verschoond, maar op een vraag van de raadsman heeft verklaard: “Ik blijf bij mijn verklaringen die ik bij de politie heb afgelegd. U kunt lezen wat daar staat” en de verklaring van [betrokkene 14] wordt bevestigd door de verklaring van [eigenaar autobedrijf] en een aantal schriftelijke bescheiden.
Op 19 juli 2007 wordt in de hasjboekhouding € 10.000,- afgeboekt onder vermelding van ‘Sprint’. Het hof concludeert dat € 10.000,- is afgeboekt wegens de betaling van een Mercedes Sprinter.
Op grond van de bewijsmiddelen die onder de feiten zijn genoemd en hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] en anderen een Mercedes 413 CDI en een Mercedes 313 CDI hebben gekocht, met crimineel geld hebben betaald en voorhanden hebben gehad. De bestelbussen zijn op naam van het bedrijf van [betrokkene 14] en zijn vriendin, mw. [betrokkene 23] , gezet om dit te verhullen.
Feit 4.15
“een Mercedes 412 D”
Feiten
Beoordeling
Op 5 maart 2008 te 07.10 uur werd tussen [medeverdachte 4] en ‘ [bijnaam ] ’ een telefoongesprek gevoerd. Het gaat erover datgene dat de chauffeur weggezet heeft, is gestolen. Er moet straks aangifte bij de politie worden gedaan. [317]
Op 5 maart 2008 te 07.57 uur werd tussen [medeverdachte 4] en ‘ [bijnaam ] ’ een telefoongesprek gevoerd. [medeverdachte 4] zei dat degene die hem op naam heeft, aangifte gaat doen. [318]
Op 5 maart 2008 te 08.23 uur werd tussen [medeverdachte 4] en [betrokkene 14] een telefoongesprek gevoerd. [betrokkene 14] instrueerde [medeverdachte 4] over het bellen van het politiebureau en geeft de personalia van [betrokkene 24] , [adres] te Krimpen a/d IJssel , door. Het kenteken van de auto is [kenteken] . [medeverdachte 4] moest zeggen dat hij de auto heeft geleend. [319]
Op 5 maart 2008 te 08.26 uur werd tussen [medeverdachte 4] en ‘ [bijnaam ] ’ een telefoongesprek gevoerd. [medeverdachte 4] instrueerde [bijnaam ] over aangifte doen en gaf gegevens van [betrokkene 24] , [adres] , Krimpen a/d IJssel . Betreft [kenteken] , Mercedes 212, bouwjaar 98. [medeverdachte 4] gaf [bijnaam ] het algemene politienummer 09008844. [320]
Op 5 maart 2008 te 08.45 uur werd tussen [medeverdachte 4] en [betrokkene 14] een telefoongesprek gevoerd. [betrokkene 14] gaf de meldcode van de bestelbus door aan [medeverdachte 4] : [nummer] . [321]
Op 5 maart 2008 te 10.32 uur werd tussen [medeverdachte 4] en ‘ [bijnaam ] ’ een telefoongesprek gevoerd. Daarin werd gezegd dat de politie heeft gezegd dat de eigenaar zelf aangifte moet doen. [322]
Op 5 maart 2008 te 10.33 uur werd tussen [medeverdachte 4] en [betrokkene 14] een telefoongesprek gevoerd. [medeverdachte 4] gaf door dat de politie heeft gezegd dat de eigenaar zelf aangifte moet doen. [betrokkene 14] zegt dat hij het gaat organiseren. [323]
Op 28 maart 2008 werd tussen [betrokkene 6] en [eigenaar autobedrijf] een telefoongesprek gevoerd. [betrokkene 6] zei dat ze paar weken terug de Sprinter van hem hebben weggehaald (
gestolen). [324]
gestolen). [324]
[betrokkene 24] heeft bij de politie verklaard dat hij [verdachte] kent. [verdachte] kocht het huis aan de [adres] te Kesteren , waar [betrokkene 24] toen woonde. De groene Mercedes-bus [kenteken] stond op naam [betrokkene 24] , maar was van [verdachte] . Hij mocht de bus van [verdachte] gebruiken voor zijn werkzaamheden, maar moest de bus dan wel op zijn naam zetten. [betrokkene 24] heeft wel aangifte van diefstal van deze auto gedaan, maar [verdachte] en die andere jongens waren toen de gebruikers. [betrokkene 24] heeft de bus destijds teruggegeven aan [verdachte] . [betrokkene 24] heeft de bus niet gekocht. [325]
[betrokkene 14] heeft verklaard dat hij van [verdachte] te horen kreeg dat de bestelbus, kenteken [kenteken] verdwenen was. Hij heeft toen gecontroleerd of alle betalingen voor de auto waren gedaan. De conclusie was dat de auto was gestolen. Hij heeft toen [medeverdachte 4] gebeld en gezegd dat hij aangifte moest doen. [326]
Gelet op hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, de verklaring van [betrokkene 24] , die wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene 14] , voormelde tapgesprekken, en het proces-verbaal van aangifte, heeft [verdachte] samen met anderen een Mercedes 412 D voor € 4.900,- aangekocht, met crimineel geld betaald en voorhanden gehad. De bestelbus is op naam van [betrokkene 24] gezet om dit te verhullen.
In het bijzonder t.a.v. de voertuigen, deelfeiten 3.4 en 3.5, 4.3 t/ m 4.15
Het hof acht bewezen dat [verdachte] heeft (samen met een ander of anderen) een Mercedes E 400 CDI, een Mercedes 400 CDI, een Bentley Continental, een Mercedes 320 CDI, een Mercedes 270 CDI, een BMW 530 D, een Audi A6, een Audi A4, een Mercedes 320 S CDI, een Audi A4, een Mercedes 413 CDI, een Mercedes 313 CDI en een Mercedes 412 D heeft aangeschaft en deze aanschaf hebben zij gefinancierd met crimineel geld en zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van auto’s.
De vaartuigen, deelfeiten 3.6 en 4.17
Feit 3.6
“een vaartuig genaamd de [voertuignaam] ”
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de politieverklaring van [betrokkene 16] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu de getuige bij rechter-commissaris deze verklaring “heeft ingetrokken of op essentiële punten ontlastend heeft verklaard”. De verklaringen van [betrokkene 14] zijn niet voor het bewijs te gebruiken omdat de raadsman het ondervragingsrecht niet heeft uit kunnen oefenen.
Feiten
Op 18 juni 2005 wordt door de kustwacht op zee het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ gecontroleerd. De opvarenden zijn dan [betrokkene 16] , [naam] en [betrokkene 25] , geboren [geboortedatum] 1946. De opvarenden verklaarden op weg te zijn naar Spanje. [327] Het zeiljacht is met ingang van 3 juni 2005 verzekerd voor een bedrag van € 200.000,- op naam van [betrokkene 16] . [328] In de woning van [verdachte] is op 21 april 2008 een polisblad aangetroffen, d.d. 29 maart 2006, betreffende een watersportverzekering ten behoeve van het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ ten name van [betrokkene 16] . Als verzekerd bedrag staat vermeld € 200.000,-. Tevens is daar aangetroffen een reserveringsformulier voor een ligplaats in de jachthaven van Nieuwpoort (België) voor de [voertuignaam] waar als eigenaar op vermeld staat [betrokkene 16] en als datum aankomst 18 augustus 2005 en datum vertrek 19 augustus 2005. [329] Van [betrokkene 25] zijn bij de belastingdienst geen bankrekeningen en inkomsten bekend. [330]
Beoordeling
Het hof zal de politieverklaring van [betrokkene 16] niet gebruiken.
[betrokkene 14] is op 30 november 2011 op verzoek van de raadsman en in zijn aanwezigheid gehoord door de rechter-commissaris. [betrokkene 14] heeft zich tijdens dit verhoor op zijn verschoningsrecht beroepen. Nu de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt op ander bewijs dan de politieverklaring van deze getuige, kan zonder schending van enige rechtsregel deze verklaring voor het bewijs worden gebezigd, ook al was ondervraging van de getuige door de raadsman vanwege zijn beroep op zijn verschoningsrecht niet mogelijk. Dit geldt te meer nu de getuige niet zich op alle vragen heeft verschoond, maar op een vraag van de raadsman heeft verklaard: “Ik blijf bij mijn verklaringen die ik bij de politie heb afgelegd. U kunt lezen wat daar staat”.
[betrokkene 16] (hierna: [betrokkene 16] ) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn oom [betrokkene 25] ( [betrokkene 16] ) de [voertuignaam] heeft gekocht en dat [betrokkene 16] de boot op zijn naam moest zetten want [betrokkene 25] zei hem dat hij dat niet kon doen. [betrokkene 25] heeft tegen [betrokkene 16] gezegd dat hij de boot heeft betaald met geld geleend van [betrokkene 16] zijn moeder en van anderen. [betrokkene 25] zei dat de boot op [betrokkene 16] zijn naam moest komen, omdat zij hem niet meer vertrouwden. De verzekering stond op de naam van [betrokkene 16] . Hij betaalde de verzekering en [betrokkene 25] betaalde dat aan hem terug. De getuige heeft geprobeerd de [voertuignaam] naar Spanje te brengen. In Spanje zei [betrokkene 25] dat de boot terug moest om er een andere motor in te zetten. [331]
[naam] heeft verklaard dat hij in juni 2005 met [betrokkene 25] en [betrokkene 16] met de boot de [voertuignaam] op de Noordzee heeft gevaren alwaar zij gecontroleerd zijn door de kustwacht die hun gegevens genoteerd heeft. [332] [betrokkene 25] heeft [naam] verteld dat hij de boot gekocht had. [333] [naam] had het idee dat de boot de [voertuignaam] eigenlijk eigendom was van een ander dan [betrokkene 25] omdat [betrokkene 25] steeds sprak over een vriend die nog een stuk van zeilen en andere zaken moest betalen. [334]
Van [betrokkene 25] zijn bij de belastingdienst geen bankrekeningen en inkomsten bekend. [335]
[betrokkene 14] heeft op 27 augustus 2008 verklaard dat [betrokkene 26] op verzoek van [verdachte] de boot de [voertuignaam] vanuit België naar Portugal heeft gevaren. [verdachte] heeft dit aan [betrokkene 26] gevraagd in oktober 2006. Toen [betrokkene 26] terug kwam, heeft hij alle papieren en de sleutel van de boot bij [betrokkene 14] gebracht. Op verzoek van [verdachte] heeft [betrokkene 14] alles geregeld omtrent de boot de [voertuignaam] . [betrokkene 14] heeft de gegevens van de boot opgevraagd en heeft toen de facturen opgestuurd gekregen. Op de facturen stond de naam van [betrokkene 16] . De facturen, papieren en de sleutel van de boot zijn ongeveer een half jaar geleden opgehaald door een Marokkaanse jongen die hij kent van de trouwerij van [verdachte] . [betrokkene 14] nam aan dat de jongen de spullen op kwam halen namens [verdachte] . De papieren bestonden uit verzekeringspapieren van de boot en een papiertje dat de boot in een haven in Portugal is aangelegd. De beloning voor de bemanning voor het overvaren van de [voertuignaam] was € 8.000,- of € 9.000,-. [336]
[betrokkene 26] heeft verklaard dat [verdachte] hem gevraagd heeft de [voertuignaam] over te varen van Nieuwpoort in België naar een jachthaven in Spanje. Hij kreeg daarvoor € 2.000,- of
€ 3.000,- contant van [verdachte] . Voor vertrek kreeg hij van [verdachte] de registratie-, en verzekeringspapieren van de boot en een bewijs dat hij er mee mocht varen. [verdachte] heeft aan [betrokkene 26] ( [betrokkene 26] ) verteld dat hij, [verdachte] , de boot gekocht had. [337]
Conclusie ten aanzien van de [voertuignaam]
Op grond van de verklaring bij de rechter-commissaris van [betrokkene 16] en de verklaringen van [naam] acht het hof bewezen dat het [betrokkene 25] is geweest die de boot feitelijk gekocht heeft.
[betrokkene 25] heeft willen verhullen dat hij degene was die de feitelijke aankoop had gedaan, door de boot op naam van [betrokkene 16] te laten zetten. De aankoop van de boot is niet verklaarbaar vanuit een legaal inkomen van [betrokkene 25] . Uit voormelde verklaring van [betrokkene 16] kan niet worden afgeleid, dat zijn moeder het gehele bedrag voor de aankoop van het schip aan [betrokkene 25] zou hebben geleend. Gelet op de verklaring van [naam] en [betrokkene 26] en [betrokkene 14] en het aantreffen van een polisblad en een reserveringsformulier voor een ligplaats in jachthaven Nieuwpoort van dit vaartuig in de woning van [verdachte] , acht het hof bewezen dat De [voertuignaam] door [verdachte] samen met anderen is gekocht. Het schip stond op naam van [betrokkene 16] om dit te verhullen. Gelet op hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat het schip is betaald met crimineel geld.
Feit 4.17
“een of meer vaartuigen genaamd de [voertuignaam] en/of de [voertuignaam] en/of de [voertuignaam] / [voertuignaam] ”
Standpunt raadsman
Aan de verklaringen van [betrokkene 27] kan, gelet op zijn persoon en betrokkenheid, geen wettig en overtuigend bewijs worden ontleend bij gebrek en redengevendheid en betrouwbaarheid.
Feiten t.a.v. [voertuignaam] en [voertuignaam]
Op 27 juli 2007 werd tijdens een douanecontrole het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ gecontroleerd in de jachthaven van Terschelling . De opvarenden waren toen [betrokkene 28] , [betrokkene 29] , [betrokkene 30] en [betrokkene 15] . [338]
Op 27 juli 2007 wordt op de Noordzee het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ gesignaleerd door de Douane en wordt de [voertuignaam] , binnengelopen in de haven van Terschelling , gevisiteerd. [339] Op de [voertuignaam] bevinden zich vier personen: [betrokkene 28] , [betrokkene 29] , [betrokkene 30] en [betrokkene 15] . [340] Diezelfde dag is de [voertuignaam] doorzocht en daarbij zijn 47 pakketten aangetroffen. [341] In de pakketten bevindt zich hasj. [342] Op de buitenkant van de pakketten staat onder meer ‘H. L =t=2’ vermeldt. [343] De plakken hasj zijn voorzien van verschillende logo’s waaronder die van een beer. [344] Het totale gewicht van de hasj is 1620 kilo. [345] De hasj is op de Noordzee vanaf de boot ‘ [voertuignaam] ’ overgeladen naar de [voertuignaam] . [346] De hasj is op [geboortedatum] 2007 vanuit Marokko aan boord van de [voertuignaam] geladen. [347] De [voertuignaam] is van Kenia via Spanje naar Helgoland (Duitsland) gevaren. [348] Aan boord van de [voertuignaam] bevonden zich [medeverdachte 6] , [getuige 4] , [betrokkene 31] en (aanvankelijk) [betrokkene 15] . [349]
[betrokkene 25] heeft de [voertuignaam] in september 2006 gekocht voor € 100.000,- die hij contant betaalde, in kleine coupures. [350]
Op grond van de navolgende bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat het ook [betrokkene 25] is geweest die de [voertuignaam] gekocht heeft voor € 190.000,- en betaald heeft met contant geld. Ook gaf hij de opdracht voor alle reparaties, betaalde deze en hield toezicht op het uitvoeren ervan alsook op het vertrek van de [voertuignaam] die de drugs ophaalde uit Marokko. Feitelijk was hij degene die toezicht hield op het transport.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij eigenaar is geweest van de [voertuignaam] van augustus 2002 tot februari 2007. Hij heeft de [voertuignaam] verkocht voor € 190.000,- aan een man die zich voorstelde als [naam] . Zijn achternaam zou “ [naam] ” kunnen zijn. De koopovereenkomst is gesloten tussen [getuige 3] en de neef van [naam] . [naam] betaalde het geld contant. De eerste bezichtiging vond plaats in november 2006 in Mombasa, Kenia, door [naam] . Toen [naam] de eerste keer kwam, was hij samen met een vrouw. [naam] was van begin januari 2007 tot het vertrek van [getuige 3] uit Kenia halverwege februari 2007 altijd ter plaatse. De handtekening van [getuige 3] op de Bill of Sale is een vervalsing. De feitelijke koper was [naam] . [351]
In een e-mail aan de FIOD/ECD heeft [naam] laten weten dat de koper van de [voertuignaam] ‘mr. [naam] ’ is met daarbij de vermelding van het adres ‘ [adres] ’. Hij vermeldt daarbij ook dat deze [naam] de opdracht gaf voor alle reparaties en die ook betaalde. [352] In het proces-verbaal van ambtshandeling is opgenomen dat het adres [adres] , het voormalige adres is van [bedrijf 18] en dat directeur/grootaandeelhouder van deze B.V. is: [betrokkene 25] , geboren [geboortedatum] 1949. [353]
[betrokkene 32] heeft aan ambtenaren van de belastingdienst medegedeeld dat hij in Vigo is geweest voor de inbouw van een stuurautomaat in het schip [voertuignaam] en er ook een generator is ingebouwd. [betrokkene 32] is samen met [betrokkene 25] naar Vigo gereden. [betrokkene 16] heeft hem opgehaald en [betrokkene 32] is 8 dagen in Vigo geweest voor reparaties op de [voertuignaam] . In die 8 dagen is [betrokkene 25] een paar keer langs geweest op de [voertuignaam] . De vrouw van [betrokkene 25] en hun zoontje waren ook in Vigo . [betrokkene 25] heeft [betrokkene 32] gezegd dat de [voertuignaam] van hem was. De schipper van de [voertuignaam] was een oude man met de naam [medeverdachte 6] . Er waren ook twee Kenianen aan boord. [354]
[betrokkene 15] heeft verklaard dat de organisator van het hasjtransport door [medeverdachte 6] en [betrokkene 30] ‘ [bijnaam ] ’ werd genoemd. [355]
Getuige [getuige 4] , één van de Kenianen die zich aan boord van de [voertuignaam] bevonden, is ook gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de man herkent die hem getoond wordt op de foto met aanduiding D/006 als [betrokkene 25] . [betrokkene 25] voer mee op de [voertuignaam] en is in La Coruña van boord gegaan. Daarna zijn ze naar Vigo gevaren. Daar zijn ze een week gebleven om de zeilen en de generator te repareren. In Vigo kwam [betrokkene 15] aan boord en zag [getuige 4] [betrokkene 25] in de verte staan met een klein jongetje en een vrouw naast zich. Dit is de vrouw die hem op foto D/010 wordt getoond. In die week kwam [betrokkene 25] vrijwel elke dag langs. Voor de kust van Marokko zijn er pakketten aan boord gebracht. Alles wat [naam] , hij, [betrokkene 31] en [betrokkene 15] hebben gedaan was in opdracht van de Big man, [betrokkene 25] , de man op foto D/006. [356] Foto D-006 betreft een foto van [betrokkene 16] . Foto D-010 betreft een foto van diens vrouw en medeverdachte [medeverdachte 7] . [357]
In de periode van 19 februari 2007 tot en met 27 maart 2007 zijn er vier verdachte transacties uitgevoerd waarbij geld is overgemaakt naar Kenia aan [betrokkene 16] en [medeverdachte 6] voor in totaal
€ 21.004,-. [358]
Voorts overweegt het hof het volgende.
Op één van de pagina’s uit de hasjboekhouding aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] staat het volgende genoteerd:
“348500
100000 -[bijnaam ] → lemmer 17-8
248500”. [359]
Op een andere pagina uit diezelfde hasjboekhouding staat genoteerd:
“638480
225000 -2-2 [bijnaam ] transport Lemmer
413480”. [360]
Gelet op hetgeen hiervoor omtrent dit deel van de hasjboekhouding is overwogen zien de 100.000 en 225.000 op bedragen in euro’s die als uitgaven vermeld worden in een kasadministratie die eveneens de ontvangsten van afnemers van hasj aangeeft. Gelet op hetgeen voorts is overwogen omtrent SVO 7001-8 ziet de datum van 17-8 op het jaar 2006 en de datum van 2-2 op het jaar 2007.
Van [betrokkene 16] zijn bij de belastingdienst geen bankrekeningen en inkomsten bekend. [361] De grote contante bedragen die betaald zijn voor de aankopen van de [voertuignaam] en [voertuignaam] en voor de reparaties aan de [voertuignaam] zijn derhalve niet verklaarbaar uit enig legaal verkregen inkomen van [betrokkene 16] . [betrokkene 16] woonde in de periode van augustus 2006 tot augustus 2007 in Lemmer . [362]
Gelet op het voorgaande en gelet op de overeenkomsten tussen de bedragen en data van de aankopen en reparaties van de [voertuignaam] en [voertuignaam] en tussen de bedragen en data die genoemd zijn in de hasjboekhouding met daarbij de aanduiding ‘(transport) Lemmer ’, staat voor het hof vast dat die aankopen en reparaties bekostigd zijn met de opbrengsten uit de handel in hasj en bedoeld waren om het transport van de hasj, afkomstig uit Marokko en overgeladen vanaf de [voertuignaam] op de [voertuignaam] , te bekostigen.
In de toekomstige woning van [verdachte] en [medeverdachte 3] aan de [adres] te Winssen is tijdens een doorzoeking op 21 april 2008 een kopie van het strafdossier “Storm” aangetroffen. [363] In de woning aan de [adres] te Arnhem werd een op internet gepubliceerd artikel over de onderschepping van de partij hasj op het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ aangetroffen, geprint op 17 augustus 2007. [364]
In de Audi A4 met kenteken [kenteken] die eigendom is van [verdachte] zijn tijdens de doorzoeking op 21 april 2008 drie pasfoto’s van [betrokkene 16] aangetroffen alsook een envelop met daarin een brief aan ‘ [betrokkene 25] en [medeverdachte 7] ’ ondertekend door [adres] Harlingen met op de achterzijde van de envelop een ‘W’. In de brief staat onder meer ‘Halo [betrokkene 25] en [medeverdachte 7] (…) ik heb een hoop werk voor je gedaan ben in Helgoland gekomen om 0030 (…) ik heb mij aan de afspraak gehouden ten opzichte van de politie (…) denk er goed om [betrokkene 25] de jongens die boven je staan hebben er oogen ook niet in hun zak’. [365]
[medeverdachte 6] heeft aan de [adres] te Harlingen gewoond. [366]
[betrokkene 15] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 6] gehoord heeft dat de partij hasj die ze aan boord van de [voertuignaam] hadden, bestemd was voor een dertigjarig persoon, vermoedelijk in Nederland. Die persoon had het goed voor elkaar en hoefde zich nergens druk om te maken. [367]
Zoals hiervoor al is vermeld, betroffen de drugs die vanaf de [voertuignaam] zijn overgeladen op de [voertuignaam] en vervolgens binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht hasj met verschillende logo’s waaronder het logo van een beer. Uit gesprekken over de telefoon die getapt zijn onder lijn 11 wordt ook gesproken over de hasjsoort ‘beer’. Op de buitenkant van de pakketten hasj die op de [voertuignaam] zijn aangetroffen staat onder meer [368] ‘H. L =t=2’. Exact dezelfde aanduiding stond vermeld op de pakketjes hasj die op 15 maart 2008 zijn opgehaald bij de Ikea in Utrecht , van welke afname ook melding is gemaakt in de hasjboekhouding onder ‘ [bijnaam 2] ’ zoals hiervoor weergegeven.
Het hof heeft hiervoor reeds aangegeven wat de betrokkenheid van [verdachte] bij de hasjboekhouding is geweest.
Medio februari 2007 is in Kenia het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ verkocht door [getuige 3] voor de verkoopprijs van € 190.000,-. Dit bedrag is contant betaald door iemand die zich heeft voorgesteld als ‘ [naam] ’. Op de ‘Bill of Sale’ is als de verkoper [getuige 3] genoemd en als koper wordt vermeld de naam van [medeverdachte 6] . Zowel de ‘Bill of Sale’ als de naam [medeverdachte 6] , zijn bij de verkoper niet bekend. [371]
Voor de reparaties die moesten worden uigevoerd aan de [voertuignaam] werd opdracht gegeven door ‘ [naam] ’ en hij heeft ze ook betaald. [372] Van [betrokkene 16] zijn bij de belastingdienst geen bankrekeningen en inkomsten bekend. [373]
Op 3 augustus 2007 is de [voertuignaam] in Helgoland , Duitsland, doorzocht. Op het zeiljacht werden verschillende schriftelijke bescheiden van [betrokkene 16] aangetroffen, zoals een handgeschreven brief die ondertekend is met [betrokkene 25] [374] , en zijn inentingsboekje.
Feiten t.a.v. [voertuignaam] / [voertuignaam]
Op 5 juni 2007 veranderde het zeiljacht [voertuignaam] van eigenaar en werd de naam veranderd in [voertuignaam] . Het zeiljacht werd op naam van [betrokkene 27] gezet. Het zeiljacht vertrok op 5 juni 2007 uit de haven van Marmaris en had Rhodos , Griekenland opgegeven als bestemming. [375] Op 28 juni 2007 is het zeiljacht voor de kust van Portugal gezonken. De opvarenden waren [betrokkene 27] , [naam] en [naam] . [376]
Beoordeling [voertuignaam]
Betrokkenheid [betrokkene 16] :
[naam] heeft over de verkoop verklaard dat hij in de periode juni/juli 2006 was benaderd door een man die interesse had voor het zeiljacht. In september 2006 kwam het uiteindelijk tot een koop. Hij had geen nadere gegevens van de man, maar beschreef hem als een man van ongeveer eind vijftig, met een heel dikke buik en een fors postuur, kort stekelig blond haar en tatoeages. De man is een keer met zijn partner en een klein jongetje aan boord van het zeiljacht geweest. [377] Aan [naam] en zijn partner, [naam] , worden de foto’s opgenomen als D/006 en D/010 getoond, zij herkenden de persoon op de foto D/006 als de [betrokkene 25] die het zeiljacht heeft gekocht, en de persoon op de foto D/010 als de partner die met ‘ [betrokkene 25] ’ samen was en zich voorstelde als ‘ [medeverdachte 7] ’. [378] D/006 is een foto van [betrokkene 25] en D/010 is een foto van [medeverdachte 7] . [379]
Uit deze verklaringen en de feiten volgt naar het oordeel van het hof dat [betrokkene 16] het zeiljacht heeft gekocht en heeft betaald met contant geld. Vervolgens is het zeiljacht aangewend om een partij hasj te vervoeren. Van [betrokkene 25] ( [betrokkene 25] ) zijn bij de belastingdienst geen bankrekeningen en inkomsten bekend. [380] Hieruit volgt dat de aankoop van het zeiljacht voor € 100.000,- niet verklaarbaar is uit het legale inkomen van [betrokkene 16] .
Betrokkenheid [verdachte] :
Allereerst acht het hof redengevend dat het zeiljacht hasj voor [verdachte] vervoerde.
en de omstandigheden dat het inkomen van [betrokkene 16] de aankoop niet kan verklaren, is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen het zeiljacht heeft gefinancierd met gelden uit de hasjhandel en dat hij het zeiljacht aldus tezamen met [betrokkene 16] voorhanden heeft gehad.
Beoordeling [voertuignaam]
[getuige 3] heeft over de verkoop verklaard dat hij de achternaam van de verkoper niet precies weet maar het zou ‘ [betrokkene 16] ’ of iets wat daarop lijkt, kunnen zijn. [381]
Deze verklaring is combinatie met de feiten maken dat het hof van oordeel is dat [betrokkene 16] het zeiljacht feitelijk heeft gekocht, voor een bedrag van € 190.000,- in contanten.
Vervolgens ziet het hof in de aangetroffen aantekeningen, de volgende post:
‘225000 - 2-2 [bijnaam ] transport Lemmer ’ [382]
Gelet op wat hierboven overwogen is, concludeert het hof hieruit dat op 2 februari 2007 € 225.000,- is verstrekt aan [betrokkene 16] uit de handel in hasj.
Gezien deze post, de omstandigheid dat het inkomen van [betrokkene 16] de aankoop niet kan verklaren, en de omstandigheid dat de financiering van het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ op eenzelfde wijze in de hasjboekhouding is verwerkt, is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen het zeiljacht heeft gefinancierd met gelden uit de hasjhandel en dat hij het zeiljacht aldus tezamen met [betrokkene 16] voorhanden heeft gehad.
Beoordeling [voertuignaam] / [voertuignaam]
Het hof is van oordeel dat het zeiljacht niet is gekocht door [betrokkene 27] , maar door [verdachte] en dat [betrokkene 27] het zeiljacht voor [verdachte] naar Jersey zou overbrengen. Het hof komt tot dat oordeel op grond van de volgende omstandigheden. Niet valt in te zien waarom aan zijn verklaringen geen waarde zou mogen worden gehecht, nu deze voldoende worden bevestigd door ander bewijsmateriaal.
[betrokkene 27] heeft over het zeiljacht verklaard dat hij sinds 2005 een WAO-uitkering heeft. Hij had bij een Turkse of Marokkaanse man een persoonlijke schuld, hij had geld geleend om te drinken en te gokken. Hij kon het geld terug verdienen door een zeiljacht van Rhodos naar Jersey te varen. Op 23 of 24 mei 2007 is hij naar Rhodos vertrokken. Eenmaal op Rhodos is hij met [naam] en [naam] naar Marmaris , Turkije gegaan en aldaar werden ze opgehaald door twee Marokkaanse mannen. Hij herkende hen op de foto’s waarop [verdachte] en [medeverdachte 5] afgebeeld stonden. In de buurt van Marmaris , in Fethiye , lag het zeiljacht in de haven. Vanuit Fethiye is hij met [naam] , [naam] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en twee anderen naar Marmaris gevaren. In Marmaris moesten aanpassingen gedaan worden aan het zeiljacht voor de naamswijziging en de Engelse vlag moest erop. Daar is [betrokkene 27] door [verdachte] en [medeverdachte 5] onder druk gezet om papieren te tekenen, zowel verzekeringspapieren als papieren die hij niet kon lezen. Hij wilde van zijn schuld af en hij zag geen andere mogelijkheid dan tekenen. Hij heeft zelf nooit papieren van het schip gehad. Op 5 juni 2007 zijn ze naar Rhodos gevaren. Daar gingen [verdachte] en [medeverdachte 5] van boord. Een dag later zijn ze met drie man, de getuige, [naam] en [naam] uitgevaren op weg naar Jersey . Onderweg hebben ze twee havens aangedaan, Licata Italië, en Cueta , Spanje, om motorproblemen en een lekkage op te laten lossen. In Cueta is hij door [verdachte] en [medeverdachte 5] naar een McDonald’s gestuurd alwaar hij een man ontmoette die de reparatie contant heeft betaald, het ging om een bedrag van € 8.000,-. De € 3.000,- die de getuige heeft moeten betalen voor de brandstof, had de getuige gekregen van [verdachte] . Uiteindelijk is het zeiljacht voor de kust van Portugal gezonken. [383]
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaring van [betrokkene 27] wel betrouwbaar nu deze verklaring steun vindt in de volgende bewijsmiddelen.
In de woning van [verdachte] zijn tijdens de doorzoeking drie ‘certificates of private yacht registration for Turkisch ports’ [384] , aangetroffen. Uit de eerste ‘certificate’ blijkt dat het zeiljacht op 30 mei 2007 de haven van Fethiye verliet met aan boord onder andere [verdachte] , [medeverdachte 5] , [naam] en [betrokkene 27] . Marmaris werd als haven van bestemming opgegeven. Uit de tweede en de derde dat het zeiljacht op 5 juni 2007 op naam van [betrokkene 27] stond, blijkt dat het zeiljacht ‘ [voertuignaam] ’ heette en dat het van de haven van Marmaris op 5 juni 2007 was vertrokken naar Rhodos met onder andere [verdachte] , [medeverdachte 5] , [betrokkene 27] en [naam] aan boord.
[naam] , de oorspronkelijke kapitein van het zeiljacht, heeft verklaard dat een persoon, genaamd ‘ [bijnaam ] ’ in de maanden mei/juni 2007 de verkoopshandelingen met betrekking tot het zeiljacht heeft uitgevoerd en dat het zeiljacht is verkocht aan een persoon met de Marokkaanse nationaliteit, genaamd [naam] . Hij was in het bijzijn van ene ‘ [naam] ’. De koopprijs van € 300.000,- is per bank gekomen. De [naam] die het zeiljacht had gekocht, had de bemanningsleden bij het zeiljacht gebracht. [385]
Het hof ziet in de aangetroffen hasjboekhouding de volgende post:
’22-5 [bijnaam ] 1000000-’ [386]
Het hof concludeert hieruit dat op 22 mei 2007 € 1.000.000,- is afgeboekt voor (onder meer) de aankoop van het zeiljacht.
In de verstrekte gegevens van geregistreerde in- en uitreizen dat [verdachte] op 25 mei 2007 Turkije via de vluchthaven van Marmaris inreisde en op 5 juni 2007 uitreisde. [387]
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat [verdachte] samen met anderen rond 25 mei 2007 het zeiljacht heeft aangekocht en heeft betaald met crimineel geld en dat hij in de periode van 25 mei 2007 tot 28 juni 2007 door het jacht op naam van [betrokkene 27] te zetten tezamen met [medeverdachte 5] heeft verhuld dat hij de eigenaar van het zeiljacht is geworden.
Onroerend goed in Spanje en Marokko, deelfeiten 3.7, 4.18, 4.19 en 4.22
Feit 3.7
“Onroerend goed / pand(en) gelegen te Malaga aan de [adres] ”
Standpunt raadsman
De raadsman stelt, onder verwijzing naar zaaksdossier 8, bijlage 118, dat [verdachte] voor een totaal bedrag van € 107.000,- heeft geleend van [betrokkene 20] , [naam] , [betrokkene 6] , [naam] , [naam] , [naam] , [betrokkene 18] en [betrokkene 17] . Van deze lening heeft hij de storting op de SNS-bankrekening gedaan.
Feiten
Op 23 januari 2006 kochten [verdachte] en [medeverdachte 3] ieder voor de onverdeelde helft een woning aan de [adres] te Malaga voor een bedrag van € 130.000,-. [medeverdachte 3] heeft haar aandeel van € 65.000,- voor de overdracht contant aan de verkoper voldaan. [verdachte] heeft zijn aandeel van € 65.000,- op de datum van aankoop voldaan middels een bankcheque. [388] Op 4 januari 2006 voerde [medeverdachte 3] een geldbedrag van € 50.000,- vanuit Marokko Spanje in. [389] De bankcheque van [verdachte] werd gevoed door de bankrekening van [verdachte] bij de La Caixa-bank, rekening eindigend op 8350. [390] Die bankrekening werd daags daarvoor gevoed met contante stortingen van € 5.000,- (op 16 januari 2006) en € 30.000,- (op 18 januari 2006 door [medeverdachte 3] ) en op 19 januari 2006 met een overboeking van deviezen ter waarden van € 30.000,-. [391] Op 18 januari 2006 werd van de SNS-bankrekening van [verdachte] , eindigend op [nummer] , een bedrag van € 30.000,- overgemaakt onder vermelding van ‘ [verdachte] Malaga ’. Op 17 januari 2008, de dag voor de overboeking, werd € 30.000,- contant op deze SNS-bankrekening gestort. [392]
Beoordeling
Het hof verwijst voor de verwerping van het verweer naar hetgeen voorafgaand aan de feiten 3 en 4 over het bestaan van leningen overwogen en de onder dit feit opgenomen bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging het pand in Malaga
hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl zij het pand hebben gekocht met
geld dat van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof komt tot dit oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in
samenhang bezien. Een groot deel van het door [medeverdachte 3] contant betaalde aandeel, werd contant in Spanje ingevoerd. Hieromtrent heeft [medeverdachte 3] ten overstaan van verbalisanten verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van grond in Al Hoceima , Marokko. Het hof is van oordeel dat dit geen verklaring kan zijn voor het bedrag nu de bovenstaande inkomens- en vermogenspositie laat zien dat onduidelijk is gebleven hoeveel deze verkoop heeft opgeleverd en nu [medeverdachte 3] vrijwel alle stortingen en aankopen in Spanje heeft verklaard met de verkoop van grond in Al Hoceima en huurpenningen. Deze twee zaken kunnen naar het oordeel van het hof het totaalbedrag dat [medeverdachte 3] (en haar moeder) vanuit Marokko in Spanje hebben ingevoerd, te weten € 697.000,-, redelijkerwijs niet eens bij benadering dekken. Het aandeel van [medeverdachte 3] is derhalve onverklaard gebleven.
Bijna de helft van het door [verdachte] betaalde aandeel vindt zijn herkomst eveneens in een contante storting, te weten de € 30.000,- vanuit Arnhem . De herkomst van de storting op de bankrekening bij SNS-bank wordt door niets verklaard. De verwijzing naar leningen van tien personen voor in totaal € 107.000 is daarvoor onvoldoende. Ter onderbouwing van deze leningen zijn geen overeenkomsten opgemaakt en ook overigens is het daadwerkelijk bestaan daarvan niet aannemelijk gemaakt. De andere helft is contant gestort
door [medeverdachte 3] . Zij heeft hieromtrent verklaard - ten overstaan van de bank ten tijde van de
storting en later ten overstaan van verbalisanten - dat dit geld bestemd was voor de aankoop van een auto. Het bankafschrift van de bewuste rekening van [verdachte] bij de La Caixa-bank laat echter zien dat het saldo eerst nihil was, dat daarna de twee bedragen van € 30.000,- en een bedrag van € 5.000,- zijn gestort en dat met dat geld de bankcheque voor het onroerend goed werd gedekt. Hieruit leidt het hof af dat de storting van € 30.000,- niet is aangewend voor de aankoop van een auto, maar voor de aankoop van het pand. [medeverdachte 3] heeft aldus een onjuiste verklaring hieromtrent afgelegd en de herkomst van het geldbedrag blijft onverklaard. Spaanse opsporingsambtenaren hebben gerelateerd dat [medeverdachte 3] in Spanje in het jaar 2006 onvoldoende inkomen heeft gegenereerd voor dit uitgavenpatroon. [393]
Het aankoopbedrag van € 130.000,- is aldus betaald met onverklaard contant geld van [verdachte] en [medeverdachte 3] vanuit Marokko en Nederland. Hier komt bij het oordeel van het hof dat [verdachte] handelde in hasj en uit dien hoofde beschikte over veel contant geld. Het hof is dan van oordeel dat het niet anders kan dan dat het onroerend goed is bekostigd met geld dat afkomstig is uit de Nederlandse handel in hasj. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben aldus tezamen
en in vereniging onroerend goed gelegen te Malaga aan de [adres]
verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat het middellijk of onmiddellijk
afkomstig was uit enig misdrijf, gepleegd in Nederland.
Feit 4.18
“pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] te Tanger (Marokko) (nrs [nummers] )”
Standpunt raadsman
Door de raadsman is gesteld dat het goed identificeerbaar is, er gegevens over de betaling van het onroerend goed bekend zijn, geen onderzoek is verricht naar de lening van [naam] en niet blijkt van enig crimineel vermogen.
Feiten
[verdachte] heeft het onroerend goed aan de [adres] te Tanger Marokko (nrs. [nummers] ) (verder te noemen het penthouse) op 25 januari 2007 gekocht voor een bedrag van € 287.627,59. Hij heeft de aankoopprijs voldaan in Dirhams. De betaling van de koopprijs is buiten het zicht van de notaris geschied. [394]
Beoordeling
Het hof verwerpt het verweer op grond van hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen en leningen van verdachte is overwogen.
[naam] en [naam] hebben beide verklaard dat zij het penthouse tijdens een bezoek aan Marokko in februari 2008 hebben gezien. Zij hadden de indruk dat het penthouse van [verdachte] was. [395]
Het hof is op grond van het bovenstaande en de feiten van oordeel dat [verdachte] in de periode van 25 januari 2007 tot en met februari 2008 een penthouse met een waarde van
€ 287.627,59 heeft gekocht en voorhanden heeft gehad. Gelet op hetgeen in het algemeen deel over het crimineel vermogen van verdachte is overwogen, acht het hof bewezen dat de betaling is verricht met crimineel geld.
Feit 4.19
“panden/onroerend goed gelegen te Melilla , fincanummers [nummer] en/of [nummer] en/of [nummer] ”
Standpunt raadsman
Er is geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van [betrokkene 34] , terwijl hij heeft verklaard dat alle documentatie m .b.t. de investeringen die zijn gedaan door [bedrijf 6] c.q. [verdachte] is overlegd. [betrokkene 34] heeft aangeboden nadere toelichting te geven maar het verzoek tot het nader horen van hem is afgewezen. De documentatie is in het Spaans en daardoor voor de raadsman niet te controleren. De raadsman verzoekt het hof de getuige nader te horen, indien het hof tot een bewezenverklaring komt.
Feiten
Vennootschapsrechtelijke structuren:
Op 25 april 2006 richtten [verdachte] , [betrokkene 17] , [betrokkene 35] en [betrokkene 34] de vennootschap [bedrijf 19] (verder: [bedrijf 19] ) op. Het maatschappelijk kapitaal werd volgestort tot een bedrag € 948.000,- waarvan [verdachte] , [betrokkene 17] en [betrokkene 35] ieder een bedrag van € 303.360,- hebben betaald. [betrokkene 34] heeft een bedrag van € 37.920,- betaald. [verdachte] en [betrokkene 35] werden tot bestuurders benoemd. [396] De storting van € 303.360,- van [verdachte] was afkomstig van zijn Spaanse bankrekening bij de Cajamar-bank, eindigend op [nummer] . [397] Deze bankrekening is daags daarvoor gevoed met de volgende bedragen:
- Op 10 april 2006 met € 99.900,- overgemaakt van de SNS-bankrekening van [verdachte] , eindigend op [nummer] , met de omschrijving ‘aankoop grond’ welke rekening daags daar weer voor is gevoed met verschillende balietransacties van in totaal € 95.000,-; [398]
- Op 11 april 2006 met € 49.850,- overgemaakt van de Rabobankrekening van [bedrijf 1] , eindigend op [nummer] ; [399]
- Op 18 april 2006 met € 99.900,- overgemaakt van de SNS-bankrekening van [betrokkene 6] , eindigend op [nummer] , onder vermelding van ‘lening’; [400]
- Op 25 april 2006 met € 49.900,- overgemaakt van de SNS-bankrekening van [betrokkene 4] ; [401]
- Op 25 april 2006 met € 4.450,-, afkomstig van [betrokkene 35] . [402]
Op 13 juni 2006 richtte [bedrijf 19] de vennootschap ‘ [bedrijf 20] ’ (verder: [bedrijf 20] ) op [403] en stortte het maatschappelijk kapitaal vol met € 450.000,-. [404] Bij oprichting werd [betrokkene 35] aangewezen als enig bestuurder [405] , vanaf 6 maart 2007 trad [verdachte] op als enig bestuurder. [406]
Op 10 april 2007 richtte [betrokkene 34] [bedrijf 6] (verder: [bedrijf 6] ) op. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg € 3.300,-. [407] Vanaf 10 augustus 2007 trad naast [betrokkene 34] , ook [verdachte] op als bestuurder. Het maatschappelijk kapitaal werd uitgebreid met € 600.000,- waarvan € 300.000,- werd volgestort door [verdachte] en € 300.000,- door [medeverdachte 3] . [408] [verdachte] betaalde zijn deel door op 9 augustus 2007 het geld over te boeken van zijn bankrekening bij de Cajamar-bank, eindigend op [nummer] . [409] Die bankrekening is voorafgaand aan de overboeking gevoed met twee overboekingen van € 150.000,-, afkomstig van de Marokkaanse bankrekening van [verdachte] bij de Banque Populaire te Tanger . [410] [medeverdachte 3] betaalde haar aandeel door op 10 augustus 2007 het geld over te boeken van haar bankrekening bij de BBVA -bank, eindigend op [nummer] . [411] Die bankrekening is voorafgaand aan de overboeking gevoed met een contante storting van € 250.000,- (op 2 januari 2007) en bankcheques van € 150.000,- (op 12 juli 2007) en € 100.000,- (op 16 juli 2007). [412]
Aankoop fincanummer [nummer] te Melilla :
Op 24 april 2006 sloten [verdachte] en [betrokkene 35] , vertegenwoordigd door [betrokkene 34] , als kopers in Melilla een onderhands koopcontract met de verkoper, [naam] , voor fincanummer [nummer] aan de [adres] te Melilla voor een bedrag van € 294.000,- in cijfers en € 180.000,- uitgeschreven. Op 18 mei 2006 sloten zij een koopcontract voor hetzelfde fincanummer, voor een bedrag van € 180.000,-. Vanaf 23 maart 2007 werd het fincanummer volledig eigendom van [bedrijf 20] . [413] De koper, [naam] werd als volgt betaald:
- Op 19 mei 2006 € 40.000,- als contante storting op de bankrekening van verkoper; [414]
- Op 19 mei 2006 € 114.500,-, zijnde het verschil tussen € 180.000,- en de werkelijke verkoopprijs, als aanbetaling ontvangen van de kopers; [415]
- Op 18 juli 2006 € 80.000,- overgemaakt vanaf de bankrekening van [bedrijf 19] op de rekening van verkoper; [416]
- Op 22 maart 2007 € 60.000,- via een bankcheque van de bankrekening van [bedrijf 20] . [417]
Aankoop fincanummers [nummer] en [nummer] te Melilla :
Op 27 maart 2007 kocht [betrokkene 34] als vertegenwoordiger van een nog op te richten vennootschap, de fincanummers [nummer] en [nummer] te Melilla van [bedrijf 21] (verder: [bedrijf 21] ) voor een totaalbedrag van € 354.597,14 excl. 4% IPSI. [418] De eerste aanbetaling van € 177.298,57 is op 27 maart 2007 op de rekening van [bedrijf 21] ontvangen. [419] Op diezelfde datum werd van de bankrekening van [medeverdachte 3] bij de BBVA -bank € 177.405,54 overgeboekt naar een onbekend gebleven rekening. [420] De tweede aanbetaling van € 177.298,57 plus de betaling van € 14.183,88 (= 4% IPSI) werd op 27 juni 2007 van de bankrekening van [bedrijf 20] overgemaakt op de rekening van [bedrijf 21] . [421] In totaal is € 368.781.02 betaald. Vanaf 27 juni 2007 werd het fincanummer volledig eigendom van [bedrijf 6] in oprichting. [422]
Beoordeling
Verweren:
Het hof verwijst voor de werping van het verweer naar hetgeen voorafgaand aan de feiten 3 en 4 over het criminele vermogen van [verdachte] is overwogen en de onder dit feit opgenomen bewijsmiddelen.
Het voorwaardelijke verzoek tot het horen van [betrokkene 34] wordt afgewezen wegens gebrek aan noodzaak. Het hof heeft een eerder verzoek om het horen van [betrokkene 34] bij tussenarrest van 11 december 2014 afgewezen, nu de getuige in eerste aanleg is gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris en de noodzaak tot het opnieuw horen niet is gebleken. Eerder heeft de rechtbank op 15 oktober 2012 besloten dat het verzoek tot het horen van deze getuige wordt afgewezen omdat
“er niet een begin van aannemelijkheid dat onjuiste stellingen zijn ingenomen op basis van de Spaanse administratie”.De raadsman is destijds wel uitgenodigd om de rechtbank hieromtrent nader te informeren. Het verzoek tot het horen van de getuige is daarna (ook in hoger beroep) in voorwaardelijke zin slechts herhaald en nadere informatie is door de raadsman niet verstrekt. Dat de stukken in de Spaanse taal zijn doet hier niet aan af. Het gaat immers om de administratie van verdachte en zijn vennootschappen in Spanje en hij heeft zijn raadsman hierover kunnen informeren.
“er niet een begin van aannemelijkheid dat onjuiste stellingen zijn ingenomen op basis van de Spaanse administratie”.De raadsman is destijds wel uitgenodigd om de rechtbank hieromtrent nader te informeren. Het verzoek tot het horen van de getuige is daarna (ook in hoger beroep) in voorwaardelijke zin slechts herhaald en nadere informatie is door de raadsman niet verstrekt. Dat de stukken in de Spaanse taal zijn doet hier niet aan af. Het gaat immers om de administratie van verdachte en zijn vennootschappen in Spanje en hij heeft zijn raadsman hierover kunnen informeren.
Betreffende het maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 19] en [bedrijf 20] :
Gelet op de bovenstaande feiten investeerde [verdachte] in 2006 € 303.360,- in [bedrijf 19] . Behoudens de € 99.900,- afkomstig van diens bankrekening bij de SNS-bank , is het geld volgens [verdachte] afkomstig uit leningen bij anderen. Mede gelet op hetgeen in het algemeen deel is overwogen over de vermeende leningen, is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gelden die als ‘lening’ op de Spaanse bankrekening zijn overgeboekt, echte geldleningen waren. Het gaat om in totaal een bedrag van € 204.100,-. Derhalve houdt het hof de leningen voor fictief en blijft de herkomst van ruim € 200.000,- onverklaard, hetgeen een substantieel deel van de € 303.360,- is.
Het aandeel van [verdachte] van bijna een derde deel in het kapitaal van [bedrijf 19] is aldus onverklaard gebleven. Mede gelet op hetgeen in het algemeen deel is overwogen over het criminele vermogen en nu een dusdanig substantieel aandeel is dat het gehele kapitaal van [bedrijf 19] voor onverklaard gehouden moet worden is het volstorten van het maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 20] door [bedrijf 19] gedaan met van misdrijf afkomstig geld. In dat kader acht het hof ook de verklaring van [betrokkene 34] van belang, die heeft verklaard dat al het kapitaal voor de aankoop van de diverse panden die voor de Spaanse vennootschappen van [verdachte] waren aangekocht, afkomstig was uit de privémiddelen van het echtpaar [verdachte] en [medeverdachte 3] . [423]
Aankoop fincanummer [nummer] te Melilla :
De koopprijs voor dit fincanummer werd deels betaald uit het illegale maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 19] en [bedrijf 20] , te weten € 80.000,- door [bedrijf 19] en € 60.000,- door [bedrijf 20] .
Het hof ziet in de wijze waarop dit pand is aangekocht en betaald, voldoende redengevende omstandigheden voor het oordeel dat [verdachte] dit pand tezamen en in vereniging met anderen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De eigendom van fincanummer [nummer] te Melilla is verworven door [bedrijf 20] , terwijl [verdachte] en [betrokkene 17] op persoonlijke titel de twee verschillende onderhandse koopcontracten hebben gesloten. De contracten verschillen in aankoopprijs. Vervolgens is de betalingsconstructie met de hand op een bankafschrift geschreven, namelijk dat de verkoper uiteindelijk de hogere, als eerste overeengekomen prijs ontvangt, dat de € 40.000,- wordt betaald door [verdachte] (hof: [verdachte] ), maar dat hij dit geld terug krijgt van [bedrijf 20] , dat [bedrijf 19] € 80.000,- betaalt en [bedrijf 20] € 60.000,-. [424] Dit wordt bevestigd door de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen onder de feiten. Voorts heeft verkoper verklaard dat hij € 114.500,-, zijnde het verschil in aankoopprijs, heeft ontvangen van de kopers. Het hof begrijpt aldus van [verdachte] en [betrokkene 17] . Het dossier laat verder over de contante storting van € 40.000,- op 19 mei 2006 op de rekening van verkoper zien, dat op de dag vóór het passeren van de notariële akte € 40.000,- van de bankrekening van [bedrijf 20] werd overgemaakt op die van verkoper. Die overboeking werd een dag later gecorrigeerd [425] en op de bankrekening van [verdachte] bij Cajamarbank overgemaakt, onder vermelding van ‘teruggave eerste betaling [naam] ’. [426] Hieruit leidt het hof af dat de contante storting op 19 mei 2006 is gedaan door [verdachte] en dat met “ [verdachte] ” [verdachte] is bedoeld.
Het hof ziet in de wijze waarop dit pand is aangekocht en betaald, voldoende redengevende omstandigheden voor het oordeel dat [verdachte] dit pand tezamen en in vereniging met anderen heeft verworven, (deels) heeft betaald met crimineel geld en voorhanden heeft gehad.
Aankoop fincanummers [nummer] en [nummer] :
Deze fincanummers werden voor meer dan de helft betaald uit het illegale maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 20] , te weten de tweede aanbetaling van € 177.298,57 en de betaling van IPSI van € 14.183,88. Het hof is van oordeel dat de eerste aanbetaling van € 177.298,57 is gedaan door [medeverdachte 3] . Op dezelfde dag dat deze aanbetaling is gedaan, is namelijk ongeveer een gelijk bedrag van haar bankrekening bij de BBVA -bank overgeboekt naar een onbekend gebleven rekening. En haar bankrekening bij de BBVA -bank is op 2 januari 2007 gevoed met de tenlastegelegde contante storting van € 250.000,-. Ten overstaan van verbalisanten heeft [medeverdachte 3] verklaard dat zij dit geldbedrag heeft geleend van een man uit Marokko. In het onderstaande zal het hof oordelen dat deze leenovereenkomst fictief was.
Het hof is aldus van oordeel dat de herkomst van de € 250.000,- en dus ook de aanbetaling van € 177.298,57 onverklaard zijn gebleven en mede gelet op hetgeen in het algemeen deel over het criminele vermogen van [verdachte] is overwogen, van misdrijf afkomstig moeten zijn geweest.
Op het moment van de eigendomsoverdracht aan [bedrijf 6] , had [verdachte] ogenschijnlijk geen rol in [bedrijf 6] ; hij werd pas op 10 augustus 2007 bestuurder van deze vennootschap en kreeg pas vanaf dat moment formeel zeggenschap over de panden. Ondanks deze omstandigheid, is het hof van oordeel dat deze panden vanaf het begin ten behoeve van [verdachte] zijn aangekocht en dat [verdachte] vanaf het begin heeft geweten dat deze werden betaald met illegaal geld. Dit omdat de panden zijn betaald door zijn partner en door een vennootschap waarin [verdachte] , via [bedrijf 19] , wel een rol speelde, omdat [betrokkene 34] heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit de eigen middelen van [verdachte] en [medeverdachte 3] [427] , en omdat [verdachte] uiteindelijk wel zeggenschap over de panden kreeg. Voorts verwijst het hof in dit kader naar de feiten en de beoordeling over de vennootschappelijke structuren zoals hiervoor opgenomen.
Het hof verklaart bewezen dat verdachte samen met anderen heeft witgewassen door de besproken fincanummers te financieren met geld van criminele herkomst.
Feit 4.22
“contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in Mellilla (finca [nummer] )”
Feiten
Contanten betalingen bij aankoop fincanummer [nummer] te Melilla :
Op 31 augustus 2007 sloot [bedrijf 6] , vertegenwoordigd door [betrokkene 34] , een onderhands koopcontract met [bedrijf 21] voor de koop van fincanummer [nummer] te Malaga voor een bedrag van
€ 280.000,- excl. 4% IPSI. [428] Op 23 april 2008 wordt de notariële akte verkoop onroerend goed opgemaakt. Daarin werd vermeld dat het aankoopbedrag als volgt aan [bedrijf 21] werd betaald:
- op 31 juli 2007 een bedrag van € 50.000,- contant, (bijlage 66, p.897);
- op 30 augustus 2007 een bedrag van € 30.000,- contant;
- op 31 augustus 2007 betaalde [bedrijf 6] middels een bankcheque € 200.000,-;
- op 23 april 2008 een bedrag van € 11.200,- contant.
Het juridische eigendom van het onroerend goed is steeds bij [bedrijf 21] gebleven. [430]
Beoordeling
Zoals onder de feiten weergegeven, heeft de verkoper, [bedrijf 21] , naast de bankcheque van [bedrijf 6] van € 200.000,-, drie contante betalingen ontvangen voor de koop van het pand door [bedrijf 6] . Van de bedragen, groot € 30.000,- betaald op 30 augustus 2007 en € 11.200,- betaald op 23 april 2008 ontbreken de betalingsbewijzen. Deze betalingen staan enkel in de akte van verkoop van 23 april 2008 vermeld. Nu de akte verkoop onroerend goed is gedateerd op 23 april en daarin staat vermeld dat de bedragen van € 11.200 en € 30.000,- daarvoor en op die datum contant zijn voldaan, acht het hof bewezen dat ook deze bedragen contant zijn voldaan.
Het hof overweegt over de aankoop van dit pand het volgende:
- Op een bankrekening van [verdachte] in Marokko eindigend op [nummer] , bij de Banque Central Populare te Playa , Marokko worden tussen 30 april en 21 juli 2007 contante bedragen gestort van € 128.952,28, € 199.000,00 en € 159.057,07.
- Van dit geld wordt tussen 31 juli en 22 augustus 2007 drie maal € 150.000,- overgemaakt naar een bankrekening van [verdachte] in Spanje (zie feit 4.21).
- Uit het bankafschrift van de Cajamar bank van [bedrijf 6] van 9 augustus 2007 blijkt dat [verdachte] € 300.000,- met de omschrijving uitbreiding maatschappelijk kapitaal.
Uit een verklaring van de Cajamar bank volgt dat het geld gestort werd met de omschrijving “investering in onroerend goed” [432] .
- Uit hetgeen onder 4.19 is overwogen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] groot aandeelhouders van [bedrijf 6] zijn.
- [bedrijf 6] betaalt een deel van de koopsom van de finca [nummer] in Mellilla , groot € 200.000,-,
Mede gelet op hetgeen in het algemeen deel over het criminele vermogen van [verdachte] is overwogen, is het maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 6] voor een aanzienlijk gevoed met crimineel geld. Door vermenging is het gehele maatschappelijk kapitaal van [bedrijf 6] van misdrijf afkomstig. Finca [nummer] in Mellilla is dus deels betaald met crimineel geld dat herleidbaar is tot [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Er is geen afdoende verklaring gegeven voor de herkomst van contant betaalde bedragen. [bedrijf 6] werd gebruikt door [verdachte] en anderen om drugsgelden in onroerend goed te investeren. [verdachte] profiteert ook van de contante stortingen. Uit het dossier volgt dat [verdachte] samen met anderen grote bedragen afkomstig uit de drugshandel contant betaalt of contant stort en daarmee witwast. Daarom acht het hof bewezen dat hij de betalingen van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.200 euro feitelijk zelf heeft verricht, of dat anderen deze betalingen met crimineel geld in zijn opdracht en/of met medeweten hebben gedaan. Daarom kan worden bewezen dat [verdachte] bij de aankoop van onroerend goed in Mellilla (finca nr. [nummer] ) samen met een ander of anderen contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of € 11.200 euro heeft gedaan.
Het storten van geldbedragen in Zwitserland en betalingen aan de [bedrijf 2]
In algemene zin zijn t.a.v. feiten 4.24 en 4.25 de volgende feiten vast te stellen:
Inzake de oprichting van [bedrijf 22] en daaraan gelieerde rechtspersonen:
Op 2 mei 2007 gaven [verdachte] en [betrokkene 5] het trustkantoor [bedrijf 23] te Douglas , [bedrijf 23] (verder steeds: [bedrijf 23] ), opdracht een [bedrijf 25] , genaamd [bedrijf 22] (verder: [bedrijf 22] ) op te richten ten behoeve van de bouw van vaartuigen in Turkije. [433] Op 21 november 2007 werd [bedrijf 22] daadwerkelijk te Guernsey opgericht en ingeschreven [434] . In de [bedrijf 25] participeerden de volgende entiteiten als ‘beneficial owners’:
- [bedrijf 24] voor 50%;
- [bedrijf 25] . voor 25%;
- [bedrijf 26] voor 25%.
[bedrijf 27] , [bedrijf 28] en [bedrijf 29] . hielden de aandelen voor deze ‘beneficial owners’. [435] Deze ‘beneficial owners’ en daaraan gelieerde entiteiten zijn als volgt opgericht.
[bedrijf 30]
Op 18 juni 2007 richtte [bedrijf 23] , gevestigd te Guernsey , op. Daartoe hadden [verdachte] en [betrokkene 39] op 19 april 2007 opdracht gegeven. [436] [verdachte] en [betrokkene 39] werden voor respectievelijk 90% en 10% de ‘ultimate beneficial owners’. De aandelen werden beheerd door [bedrijf 28] [437] vroeg op 31 augustus 2007 een bankrekening aan bij de Zwitserse Clariden Leu-bank te Basel . [438] Op deze bankrekening werd op 25 oktober 2007 € 100.000,- overgemaakt vanaf de bankrekening van [betrokkene 39] bij de Clariden Leu-bank. Op 4 en 31 maart 2008 werden respectievelijk bedragen van € 240.000,- en € 100.000,- gestort. Van deze rekening werd onder meer geld overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf 24] , [bedrijf 3] en [bedrijf 25] . [439]
[bedrijf 24]
Op 19 juni 2007 richtte [bedrijf 23] , gevestigd te Guernsey op. Daartoe hadden [verdachte] en [betrokkene 5] op 2 mei 2007 opdracht gegeven. [440] [bedrijf 27] en [bedrijf 28] hielden de aandelen voor de ‘benifical owners’ [bedrijf 3] (50%) en [bedrijf 30] (50%). [441] [bedrijf 23] vroeg op 27 juli 2007 in naam van [bedrijf 24] een bankrekening aan bij de Royal Bank of Scotland International (verder: RBSI). In de aanvraag is vermeld dat het geld dat op de rekening zou worden gestort, afkomstig is uit de Nederlandse vennootschappen die de verschillende ‘ultimate beneficial owners’ drijven. [442] [bedrijf 30] heeft op 9 november 2007 € 45.000,- op deze rekening gestort als ‘lening’. [443] [betrokkene 5] kreeg een volmacht om [bedrijf 24] te vertegenwoordigen, [betrokkene 37] werd ingeschreven als bestuurder. [444]
De ‘beneficial owners’ van [bedrijf 3] waren [betrokkene 5] , [betrokkene 37] en de zoon van [betrokkene 5] . [445]
[bedrijf 25] .
Op 27 juli 2007 richtte [bedrijf 23] [bedrijf 25] , gevestigd te Guernsey op. Daartoe hadden [betrokkene 6] en [betrokkene 36] op 20 en 21 juni 2007 opdracht gegeven. [446] Zij werden ieder voor 50% de beneficial owners van de aandelen van de [bedrijf 25] . [447] Op 31 juli 2007 vroeg [bedrijf 23] in naam van [bedrijf 25] . een bankrekening aan bij RBSI. In de aanvraag is vermeld dat het geld dat op de rekening zou worden gestort, afkomstig is van een Nederlandse vennootschap waarvan [betrokkene 36] aandeelhouder was en van de handel van [betrokkene 6] in speculaties met onroerend goed. [448] Op 3 april 2008 stortte [bedrijf 30] € 10.000,- als ‘lening’ op deze bankrekening. [449]
[bedrijf 26] .
[bedrijf 26] . is op 16 februari 2000 opgericht en geregistreerd op de Britse Maagdeneilanden. [naam] was de ‘beneficial owner’ van de [bedrijf 26] . [450]
Uit bovenstaande blijkt dat de ‘ultimate beneficial owners’ van [bedrijf 22] de volgende personen waren:
- [verdachte] via [bedrijf 30] en dan [bedrijf 24] ;
- [betrokkene 39] via [bedrijf 30] en dan [bedrijf 24] ;
- [betrokkene 6] via [bedrijf 25] .;
- [betrokkene 36] via [bedrijf 25] .;
- [betrokkene 5] via [bedrijf 3] en dan [bedrijf 24] ;
- [betrokkene 37] via [bedrijf 3] en dan [bedrijf 24]
Inzake de opening van bankrekeningen door natuurlijke personen:
Op 7 augustus 2007 opende [betrokkene 36] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘ [bedrijf 31] ’. [451]
Op 7 augustus 2007 opende [betrokkene 37] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘ [bedrijf 32] ’ en zijn handel in onroerend goed. [452]
Op 13 augustus 2007 opende [betrokkene 5] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘ [bedrijf 3] ’. [453]
Op 13 augustus 2007 opende [betrokkene 39] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit [bedrijf 24] waar hij financial controller is. [454]
Op 29 augustus 2007 opende [verdachte] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met de verkoop van zijn autogarage voor 1,9 miljoen, welk bedrag hij heeft geïnvesteerd in onroerend goed in Marokko, zijn werkzaamheden als projectontwikkelaar en zijn vermogen dat hij heeft opgebouwd met de exploitatie van zijn autogarage. [455]
Op 29 april 2008 opende [betrokkene 38] een bankrekening bij de Clariden Leu-bank te Basel [456] . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met de verkoop van aandelen in haar vennootschap ‘ [bedrijf 31] ’. [457] [betrokkene 38] heeft [betrokkene 36] voor de bankrekening gevolmachtigd. [458]
Feit 4.24
“bedragen van 400.000 euro en/of 500.000 euro en/of (bij elkaar) 800.000 euro en/of 100.000 welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39]”
Standpunt raadsman
Nergens blijkt uit dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de bedragen door [verdachte] uit zijn privévermogen zijn gestort. De stortingen op de rekening zijn niet te koppelen aan de hasjboekhouding. Niet blijkt dat de bedragen contant zijn gestort.
Feiten
Op 9 augustus 2007 werd € 400.000,- contant op de bankrekening van [betrokkene 37] gestort en op 29 augustus 2007 werd van deze bankrekening € 400.000,- overgemaakt naar een andere rekening. [459]
Op 29 augustus 2007 werd van een bankrekening ook € 400.000,- overgemaakt op de bankrekening van [betrokkene 39] (klantnummer [nummer] , geopend op 28 augustus 200707) bij de Clariden Leu AG te Basel . [460]
Op 28 augustus 2007 werd € 500.000,- contant op de bankrekening van [betrokkene 39] gestort. [461]
Op de data 29 en 30 oktober 2007, 12 en 13 november 2007, 18 december 2007, 15 januari 2008 en 12 en 13 februari 2008, werd telkens € 100.000,- contant op de bankrekening van [betrokkene 39] gestort (klantnummer [nummer] , geopend op 28-08-07) bij de Clariden Leu AG te Basel . [462]
Op 30 april 2008 werd CHF 134.199,20 en € 1.204.428,03 opgenomen van de bankrekening van [betrokkene 39] . [463]
Op 30 april 2008 werden CHF 134.199,20 als ‘einzahlung’ en € 1.204.428,03 als ‘ankauf’ op de bankrekening van [betrokkene 38] gestort. [464] Op 30 juni 2008 werd € 100.000,- contant op bankrekening van [betrokkene 38] gestort. [465]
Op 1 juli 2008 wordt een bedrag van € 650.000,- opgenomen van de Zwitserse bankrekening van mw. [betrokkene 38] . Dit bedrag wordt dezelfde dag bij de Commerzbank in Zurich gestort i.v. m . een betaling aan de [bedrijf 2] . [466]
Op de bankrekening van [verdachte] hebben geen stortingen dan wel opnamen plaatsgevonden.
Beoordeling
[betrokkene 40] heeft op 27 april 2010 ten overstaan van rechter-commissaris verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de (rechts)personen die een rekening hadden bij Clariden Leu AG te Basel . Als beleggingsadviseur was hij verantwoordelijk voor hun betalingsopdrachten. De personen kwamen meestal met zijn tweeën, [betrokkene 5] nam altijd een of twee begeleiders mee. Naar zijn weten had [betrokkene 5] ook de rechtspersonen opgericht. [betrokkene 40] heeft de rechtspersonen niet opgericht, hij heeft alleen de personen erachter gecontroleerd. Hij kent [verdachte] niet. Hij leerde eerst [betrokkene 36] kennen. De andere personen kwamen met hem mee als ze een bankrekening kwamen openen. De personen hebben ook contant geld op de rekeningen gestort. Zij vertelden dat dit geld afkomstig was uit de verkoop van onroerend goed. Hij heeft hen niet gevraagd waarom de gelden niet per bank overgemaakt werden, hij hoefde alleen maar de achtergrond van de storting na te gaan wanneer er sprake was van een overboeking. En dat heeft hij ook gedaan. Over het openen van de bankrekening van [betrokkene 38] verklaarde de getuige dat zij een schoonmaakbedrijf had en dat [betrokkene 36] hierin voor 50% deelnam. Voor die participatie was er een interne overboeking van de bankrekening van [betrokkene 36] naar die van [betrokkene 38] en daarom was [betrokkene 36] ook gemachtigd. Hij kan niet zeggen of hij betrokken is geweest bij de transacties op 30 april 2008. Hij ging er steeds vanuit dat het een interne overboeking tussen twee bankrekeningen betrof. Het verbaasde hem dat het geld uiteindelijk van de rekening van [betrokkene 39] af kwam en niet van [betrokkene 36] . Hij weet wel dat [betrokkene 38] samen met [betrokkene 36] bij de bank was toen de bankrekening van [betrokkene 38] werd geblokkeerd, ze was boos op [betrokkene 36] omdat zij niet geïnformeerd was over de achtergrond van de betreffende de bankrekening.
Hij kan enkel uit eigen herinnering zeggen dat [betrokkene 39] eveneens een aandeel in de schepenonderneming had. En [betrokkene 39] had hem een kopie van een conceptkoopovereenkomst van een garagebox met autoboxen.
Aan de getuige wordt voorgehouden dat op 04 maart 2008 en 31 maart 2008 respectievelijk
€ 240.000,- en € 100.000,- op de rekening van [bedrijf 30] werd gestort. De Beneficial Owners, [verdachte] en [betrokkene 39] zouden de storters van de bedragen moeten zijn, maar waren beide niet in Zwitserland aanwezig. Hierop antwoordt de getuige dat het kan zijn dat iemand anders het geld heeft gestort.
De getuige weet niet meer welke concrete storting door wie is gedaan. In het begin was [betrokkene 5] er altijd bij, hij was plotseling verdwenen. [betrokkene 36] vertelde hem dat [betrokkene 5] niet meer zou komen. Meestal was [betrokkene 36] aanwezig en in het begin ook [betrokkene 37] . [betrokkene 5] had de getuige aangegeven dat hij bankrekeningen wilde openen in het kader van zakelijke investeringen van de personen in exclusieve jachten en dat de investeringen afkomstig waren uit winsten uit handel in onroerend goed. De contactpersoon was [betrokkene 36] . [467]
[betrokkene 38] heeft hieromtrent verklaard dat ze op 28 april 2008 met [betrokkene 36] naar Basel is gereden om een bankrekening bij Clariden Leu te openen. Dit lag al in de planning omdat [betrokkene 36] 50% van de aandelen van haar bedrijf had overgenomen. De koopprijs wilde ze op een rekening zetten in Zwitserland, € 164.000,-. Zij heeft in het strafdossier een interne memo van Clariden Leu gezien waarin staat dat haar inkomen tussen de CHF 500.000,- en CHF 1.000.000,- ligt en haar vermogen tussen CHF 1.000.000,- en CHF 3.000.000,-. Dat is niet juist, ze beschikt niet over zoveel geld. [betrokkene 36] heeft inderdaad ondertekend voor de volmachtiging. Na dit bezoek is zij nooit meer bij de bank geweest en [betrokkene 36] is beslist niet in de dagen daarop naar Zwitserland gereden. Het is dus een leugen dat er op 30 april 2008 € 1.300.000,- op haar rekening is gestort. Dat hebben zij en [betrokkene 36] niet gedaan. Zij hoorde later van [betrokkene 36] dat er geld op haar rekening was gestort, maar ze kreeg van hem geen details. Ze heeft ook geen weet van de storting op 30 juni 2008 van € 100.000,- en de contante opname van € 650.000,-. Ze weet niet van wie het geld wel is.
Resumerend, is op de rekening van [betrokkene 37] een totaalbedrag van € 400.000,- gestort, op de bankrekening van [betrokkene 39] een totaalbedrag van € 1.700.000,- en op de rekening van [betrokkene 38] een bedrag van € 1.304.428,03 en CHF 134.199,20. Het hof is van oordeel dat, gelet op de datum van 30 april 2007 en de twee zeer specifieke geldbedragen, de contante stortingen op de rekening van [betrokkene 38] , korte tijd daarvoor contant zijn opgenomen van de rekening van [betrokkene 39] . Tevens is het hof van oordeel dat, gezien de datum, het bedrag van € 400.000,- dat op 29 augustus 2007 op de rekening van [betrokkene 39] is overgemaakt van een onbekend gebleven rekening, afkomstig is van de rekening van [betrokkene 37] , omdat op diezelfde 29 augustus 2007 van zijn rekening hetzelfde bedrag is overgemaakt naar eveneens een onbekend gebleven rekening.
De Clariden Leu-bank te Basel heeft van deze contante stortingen en overboekingen geen zogenaamde ‘A-formulier’ opgemaakt. Thans is dus onduidelijk wie de bedragen daadwerkelijk heeft gestort of overgeboekt.
De herkomst van het bedrag van € 400.000,- dat contant op de bankrekening van [betrokkene 37] is gestort en later is overgemaakt naar de bankrekening van [betrokkene 39] , is onverklaard gebleven. Ten overstaan van de bank heeft [betrokkene 37] verklaard dat hij op deze bankrekening zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘ [bedrijf 32] ’ en zijn handel in onroerend goed wilde storten. Ten overstaan van verbalisanten heeft [betrokkene 37] echter ook verklaard dat hij tot nu toe alleen verliezen heeft geleden en dat hij leefde van leningen. [468]
De herkomst van de gelden die op de rekening van [betrokkene 39] werden gestort, werd - volgens de Clariden Leubank - bij de stortingen door de klant verklaard door de verkoop van een onroerende zaak met een garagebedrijf in Nederland en daarbij werd aan de klantenadviseur van de bank een verkoopovereenkomst getoond. De herkomst werd ook verklaard met de verkoop van andere onroerende zaken in Marokko, aldus de bank. De koopovereenkomst die de klant toonde, betrof de verkoop van [bedrijf 7] door [verdachte] aan [betrokkene 17] . [469] Opmerkelijk is dat [verdachte] zelf ook de verkoop van de autogarage heeft gebruik om de herkomst van de gelden die hij zou storten op zijn Zwitserse bankrekening te verklaren. [betrokkene 17] heeft omtrent de aankoop van de autogarage verklaard dat hij de koopprijs van het autobedrijf nog niet volledig heeft voldaan aan [verdachte] , hij heeft pas een bedrag van € 100.000,- contant betaald. [470] Het hof gaat er daarom vanuit dat deze verklaringen aan de bank niet op waarheid berusten. Het hof acht in deze ook van belang dat de door [betrokkene 39] gedane belastingaangifte over de jaren 2006 en 2007 en diens verklaring ten overstaan van verbalisanten dat hij spaargeld over had gehouden aan de verkoop van een appartement en een ijssalon, de contante stortingen op diens Zwitserse bankrekening ook niet kunnen verklaren. [471]
Nu het hof in het bovenstaande heeft geoordeeld dat de contante stortingen op de rekening van [betrokkene 38] afkomstig zijn van de rekening van [betrokkene 39] , zal het hof geen acht slaan op de verklaringen die [betrokkene 38] en [betrokkene 36] hebben afgelegd over de herkomst van het geld dat zou worden gestort, te weten de verkoop van aandelen van hun vennootschap ‘ [bedrijf 31] ’. De herkomst van het geld blijft aldus onverklaard. Daarbij komt dat het dossier geen verklaring geeft waarom deze grote bedragen, afkomstig van [betrokkene 39] , op de rekening van [betrokkene 38] zijn gestort. Eveneens blijft onverklaard waarom de gelden contant zijn opgenomen van de rekening van [betrokkene 39] en binnen één uur contant op de rekening van [betrokkene 38] zijn gestort.
In het bovenstaande is overwogen dat de inkomsten van de betrokkenen de gedane stortingen en overboekingen niet kunnen verklaren. Het hof acht dan de volgende omstandigheden van belang.
Over de oprichting van [bedrijf 22] heeft [betrokkene 5] verklaard dat [bedrijf 22] werd opgericht om te investeren in de bouw van vaartuigen en dat hij de oprichting heeft geregeld, omdat hij kennis had van zaken. [472] Over de investeringen heeft hij verklaard dat [bedrijf 30] de financiering van de vaartuigen zou regelen en dat het geld uiteindelijk door [verdachte] werd verstrekt. [473] Dat [verdachte] de rol van investeerder had, wordt door [betrokkene 37] bevestigd. Hij verklaarde immers dat hij wist dat [verdachte] zijn geld onder andere wilde investeren in vaartuigen in Turkije. [474] Hij heeft regelmatig met [betrokkene 5] , [verdachte] en [betrokkene 39] overleg hadden om constructies op te zetten om de gelden van [verdachte] te investeren. [475]
Bij de oprichting van [bedrijf 22] is ten overstaan van [bedrijf 23] aangegeven dat de investeerders in [bedrijf 22] hun aandeel contant zouden storten op Zwitserse bankrekeningen en dat de beneficial owners het benodigde kapitaal als lening aan [bedrijf 22] beschikbaar zouden stellen. [476] Hierbij acht het hof de volgorde waarin [bedrijf 22] en de daaraan gelieerde rechtspersonen zijn opgericht en de bankrekeningen zijn geopend, redengevend. Eerst worden de beneficial owners van [bedrijf 22] opgericht, vervolgens [bedrijf 22] zelf. Als laatste openen diverse ‘ultimate beneficial owners’ en aan hen gelieerde personen, Zwitserse bankrekeningen, waarop daarna contante gelden worden gestort. Dit terwijl aan [bedrijf 23] kenbaar was gemaakt dat de gelden door de ‘beneficial owners’, te weten de rechtspersonen [bedrijf 24] en [bedrijf 25] . verstrekt zouden worden. [477]
Daarbij komt dat naar het oordeel van het hof bewust ervoor is gekozen om een trustkantoor de verschillende [bedrijf 25] op te laten richten. In de woning van [betrokkene 5] zijn aantekeningen aangetroffen waarin is opgenomen dat ‘beneficial owners’ op die manier niet te traceren zijn. [478] Tevens concludeert het hof dat het blijkbaar de bedoeling was om [verdachte] op de achtergrond te houden, nu [bedrijf 23] werd verzocht met [betrokkene 39] te corresponderen en niet met [verdachte] . [479]
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de gedane stortingen en overboekingen op de Zwitserse bankrekeningen gezien moeten worden als ‘de investeringen in [bedrijf 22] ’. Het hof heeft al geoordeeld dat de gelden niet afkomstig konden zijn van [betrokkene 37] , [betrokkene 39] , [betrokkene 38] en [betrokkene 36] . Uit het onderzoek is ook niet gebleken dat er andere externe investeerders waren.
Tegenover deze omstandigheden, staat dat het hof op grond van de bij [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen hasjboekhouding bewezen acht dat [verdachte] met anderen enorme hoeveelheden contante gelden heeft gestort op bankrekeningen in Marokko en Spanje en onder meer heeft geïnvesteerd in onroerend goed. [verdachte] beschikte derhalve samen met anderen over grote contante bedragen, verdiend met de handel in hasj en zocht, gelet op de verklaringen, constructies om zijn gelden te investeren.
Dit maakt dat het hof bewezen acht dat [verdachte] samen met anderen van misdrijf afkomstige gelden, te weten bedragen van 400.000 euro en 500.000 euro en (in totaal) 800.000 euro en 100.000 heeft gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39] . In totaal is door [verdachte] samen met anderen € 1.800.000,- witgewassen.
Feit 4.25
“bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [bedrijf 2] ”
Feiten
Op 4 maart 2008 deed [bedrijf 22] , gevestigd te Guernsey , de eerste aanbetaling aan [bedrijf 2] , gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, van in totaal € 385.000,-. Op 1 april 2008 deed [bedrijf 22] de tweede aanbetaling van in totaal € 620.000,-. [480] Deze aanbetalingen werden gedaan voor de bouw van drie vaartuigen. [481] Deze bedragen werden contant gestort en bestonden grotendeels uit coupures van € 500,-. [482]
Beoordeling
[betrokkene 5] heeft over de herkomst van het geld verklaard dat [bedrijf 30] de financiering van het project zou verzorgen, en dat het geld dus uiteindelijk door [verdachte] werd verstrekt. [483]
Over de feitelijke betaling heeft [betrokkene 41] , benificial owner van de [bedrijf 2] , verklaard dat [betrokkene 39] en [betrokkene 36] in Turkije waren en de eerste betaling in contanten hebben verricht bij een bankfiliaal in Antalya . Daarna is de [bedrijf 2] begonnen met de bouw van de drie schepen. Een maand later kwamen [betrokkene 39] en [betrokkene 36] de tweede aanbetaling met contant geld verrichten in Antalya . Hierop heeft de getuige samen met [naam] de heren verzocht de derde aanbetaling niet meer met contant geld te doen, maar via een bank. Hierop ontvingen zij de derde aanbetaling op een bankrekening. De vierde aanbetaling bleef echter uit en gedurende twee maanden konden zij geen contact meer krijgen met [betrokkene 39] en [verdachte] . Van [betrokkene 36] kregen zij het verzoek om, ondanks het feit dat de aanbetaling uitbleef, de bouw van de vaartuigen voort te zetten. Uiteindelijk heeft de [bedrijf 2] de samenwerking eenzijdig opgezegd. [484]
[naam] , verbonden aan de [bedrijf 2] en tevens beneficial owner van [bedrijf 33] , heeft de verklaring van [betrokkene 41] bevestigd door te verklaren dat [betrokkene 36] en [betrokkene 39] de twee eerste aanbetalingen contant hebben verricht, dat de derde aanbetaling via de bank is verlopen en dat de vierde aanbetaling uitbleef, waarna de bouw van de boten is gestopt. [485]
Deze getuigenverklaringen worden bevestigd door de facturen die bij [betrokkene 36] zijn aangetroffen waaruit blijkt dat [betrokkene 36] telkens twee vliegtickets heeft geboekt voor de vlucht op 3 maart 2008 van Düsseldorf naar Antalya , voor de vlucht op 6 maart 2008 van Antalya naar Düsseldorf, voor de vlucht van 31 maart 2008 van Düsseldorf naar Antalya en voor de vlucht van 2 april 2008 van Antalya en Düsseldorf. De eerste twee vluchten werden in eerste instantie geboekt op de namen van [betrokkene 36] en [verdachte] . Het ticket op naam van [verdachte] werd uiteindelijk op naam van [betrokkene 39] gezet. De laatste twee vluchten werden geboekt op naam van [betrokkene 36] en [betrokkene 39] . [486]
De betrokkenheid van [verdachte] bij de aanbetalingen wordt bevestigd door de inhoud van een gevoerd telefoongesprek. Op 6 maart 2008 belde het nummer, eindigend op [nummer] , in gebruik bij [verdachte] , met het nummer, eindigend op [nummer] , in gebruik bij [betrokkene 36] . [betrokkene 36] bevestigde dat hij en [naam] (rechtbank: [betrokkene 39] ) vanochtend om 07.30 uur zijn geland en dat alles goed was verlopen. Hij had alleen een foutje in het betalingssysteem ontdekt, [verdachte] zou alles nog wel van [naam] horen. [487]
De betrokkenheid van [verdachte] blijkt verder nog uit de verklaring van [naam] en een tap van een telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] . [naam] heeft verklaard dat [betrokkene 39] en [verdachte] verantwoordelijk waren voor de organisatie van de financiële middelen van [bedrijf 22] . [488]
Op 6 maart 2008 vraagt [verdachte] telefonisch aan [medeverdachte 3] om te informeren of in Saidia nog een aanlegplaats is voor een boot van 15 en van 35 meter. [489]
Het hof is op grond van hetgeen onder feiten 4.24 en 4.25 van oordeel dat [betrokkene 36] , [betrokkene 39] en [verdachte] tezamen ‘bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro hebben betaald (grotendeels in coupures van € 500,-) als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [bedrijf 2] .
Op grond van hetgeen onder feiten 4.24 en 4.25 is overwogen acht het hof bewezen dat [verdachte] samen met anderen van misdrijf afkomstige gelden, te weten bedragen van 400.000 euro en 500.000 euro en (in totaal) 800.000 euro en 100.000’ heeft gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39] . Voorts is het hof van oordeel dat [verdachte] , [betrokkene 36] , [betrokkene 39] tezamen met anderen ‘bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro hebben betaald aan de [bedrijf 2] [bedrijf 25] .
Dit maakt [verdachte] anderen samen met in totaal € 2.805.000,- heeft witgewassen.
Contante geldbedragen in Nederland, feiten 4.30 en 4.31
Feit 4.30
“geldbedragen aangetroffen in de [adres] te Arnhem tot een bedrag van 187.928,36 euro”
Feiten
Tijdens een doorzoeking van de woning van [verdachte] en [medeverdachte 3] aan de [adres] te Arnhem werden op 21 april 2008, werd een geldtelmachine en de volgende gelden aangetroffen en in beslag genomen:
- lade nachtkastje slaapkamer 938 x € 10,00 = € 9.380,00
32 x € 20,00 = € 640,00
- in de portemonnee van [medeverdachte 3] 33 x € 20,00 = € 660,00
- plastictas onder bed slaapkamer 3.500 x € 50,00 = € 175.000,00
- in een kluis in een slaapkamer £ 1.415,00 = € 1.715,12
1 x € 500,00 = € 500,00
- in een nachtkastje slaapkamer $ 51,00 =
€ 33,24
€ 33,24
Beoordeling
Het hof stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte 3] een aanzienlijk geldbedrag in hun woning hadden voorhanden hadden.
Het hof heeft onder feit 2 bewezen verklaard dat verdachte, samen met anderen, gedurende langere tijd grote partijen hasj heeft verkocht en geleverd. Hiermee zijn grote contante geldbedragen verdiend en daarom bevond zich in de woning van [verdachte] een geldtelmachine. Daarom is het hof van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in de woning [adres] te Arnhem een bedrag van 187.928,36 euro voorhanden hebben gehad, afkomstig van eigen misdrijf.
Feit 4.31
“geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] Huissen ”
Feiten
In de periode van januari 2008 tot en met 21 april 2008 heeft [naam] werkzaamheden verricht tijdens de verbouwing van de woning van [verdachte] aan de [adres] te Winssen . [491] Om deze werkzaamheden te bekostigen, materiaal aan te kopen en andere werklieden te betalen, heeft [naam] ongeveer € 69.800,- van [verdachte] beschikbaar gesteld gekregen. [492] Van dit geldbedrag had [naam] op 21 april 2008, tijdens de doorzoeking van zijn woning, nog € 18.000,- in zijn woning in Huissen . [493]
Beoordeling
Gelet hetgeen onder feit 4.1 is overwogen en op de verklaring van [naam] , het aantreffen in zijn woning, [adres] Huissen , van een bedrag van € 18.000,- en de notitie velletjes waarop [naam] een administratie van zijn inkomsten en uitgaven bijhield, acht het hof bewezen dat [naam] samen met [verdachte] een geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] Huissen , voorhanden heeft gehad. Gelet op hetgeen voorafgaand aan de feiten 3 en 4 over het criminele vermogen van [verdachte] is overwogen, is het geld van enig misdrijf afkomstig.
Conclusie t.a.v. de feiten 3 en 4
Tunnelvisie, Alles is van [verdachte]
De raadsman heeft gesteld dat de politie en het Openbaar Ministerie tijdens het opsporingsonderzoek aan tunnelvisie leden, alle strafbare feiten die zij tijdens het onderzoek tegenkwamen werden aan [verdachte] toegerekend en vervolgens probeerde het openbaar ministerie de rechtbank en vervolgens het hof in de “veroordeel modus” te krijgen.
Onder feit 1 is niet alleen de verkoop van grote partijen hasj bewezenverklaard, maar ook met medeplegen door [verdachte] van deze feiten. Ten aanzien van de steeds terugkerende opmerking “Alles is van [verdachte] ” merkt het hof op dat bewezen is verklaard dat [verdachte] :
- ten aanzien van de feiten 3.1, 3.2, 3.3, 3.7, 4.1 en 4.2, 4.18 en 4.19 (mede) de eigendom had van de (onroerende) goederen,
- ten aanzien van de feiten 3.4, 3.5, 4.3, 4.8, had [verdachte] de kentekens op zijn naam staan en is de aankoopsom door hem betaald,
- ten aanzien van de feiten 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.10, 4.13 t/ m 4.15 stond het kenteken van de weliswaar niet op zijn naam, maar zijn de auto’s of autopapieren bij hem in de (loods bij) de woning aangetroffen en/of kon de auto worden gelinkt aan de hasjboekhouding of kan de auto op andere wijze aan hem worden gelinkt.
- rekeninghouder was van de rekeningen waarop gelden werden gestort (feiten 4.20 en 4.21)
- de feiten 3.8 en 4.23 en 4.26 t/ m 4.28 betreffen gelden die gestort werden op de rekening van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en konden worden gelinkt aan betalingen ten behoeve van (een rechtspersoon van) [verdachte] of de hasjboekhouding (feiten 1 en 2)
- de betalingen voor de vaartuigen, zijn te linken aan de invoer en verkoop van hasj van [verdachte] en anderen en aan de hasjboekhouding.
- de stortingen op Zwitserse bankrekeningen stonden in verband met de betalingen aan de [bedrijf 2] [bedrijf 25] door [bedrijf 22] , een rechtspersoon waarin [verdachte] via [bedrijf 1] in participeerde. Betalingen voor de bouw van schepen in de periode dat [verdachte] zijn vrouw verzoekt om te informeren naar ligplaatsen voor soortgelijke schepen.
- voorts is in de woning van [verdachte] een groot geldbedrag in kleine coupures aangetroffen.
Zoals het hof telkens uitdrukkelijk heeft overwogen, heeft [verdachte] de bewezenverklaarde feiten samen met anderen gepleegd. Gezien de bestemming van een groot deel van de gelden en de opdrachten die [verdachte] meer dan eens aan zijn mededaders geeft, heeft hij een leidende positie in het samenwerkingsverband ingenomen. Zijn mededaders zullen zijn betaald en/of mochten gebruik maken van een auto. Dit zal ook geld hebben gekost. Ook zijn hoge uitgaven gedaan ten behoeve van hasjtransporten. In die zin “was niet alles van [verdachte] .”
Bij de bewezenverklaring van de pleegplaatsen gaat het hof uit van de woonplaatsen van verdachte en de medeverdachte, de plaatsen waar de bankfilialen gevestigd zijn van de gebruikte bankrekeningen of waar geld is gestort, de plaatsen waar het onroerend goed zich bevindt en waar de roerende goederen zijn aangetroffen.
Onder 3 primair is geen “medeplegen” tenlastegelegd. Het hof is van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag. Immers is subsidiair wel het medeplegen van witwassen tenlastegelegd. Voorts ziet de tenlastelegging kennelijk primair op het (medeplegen van) gewoontewitwassen en subsidiair het medeplegen van (eenvoudig) witwassen. Dit onderscheid is ook bepalend voor het verschil tussen het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde. Daarbij komt dat de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg heeft medegedeeld dat het onderscheid tussen de feiten 3 en 4 hier in bestaat dat onder 3 de witwasfeiten tenlastegelegd zijn, gepleegd in de periode vóór en onder 4 de witwasfeiten in de periode van de hasjboekhouding. Verder volgt ook uit het ook het onderliggende strafdossier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dat bij de verschillende deelfeiten telkens sprake is van het medeplegen met een of meer medeverdachten. Verdachte is door de verbetering van deze kennelijke misslag niet in zijn verdediging geschaad.
Gelet op het grote aantal transacties, lijkt het witwassen van drugswinsten een onderdeel van de “bedrijfsvoering” van [verdachte] en zijn mededaders te zijn geworden en kan onder 3 en 4 telkens bewezen worden verklaard dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan
Feit 5
“valselijk opmaken van een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring”
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde valsheid in geschrift kan niet wettig en overtuigend bewezen worden nu [betrokkene 5] ter terechtzitting heeft verklaard dat [verdachte] wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 3] Dit blijkt eveneens uit een ‘eerste dag melding’ van de Belastingdienst waarbij [verdachte] als werknemer van [bedrijf 3] is aangemeld.
Feiten
[betrokkene 5] heeft op 1 juli 2007 te Heteren als directeur van [bedrijf 3] een arbeidsovereenkomst opgemaakt, inhoudende dat [verdachte] voor onbepaalde tijd een vast dienstverband van 40 uren per week genoot, vanaf 1 juli 2007 voor een bruto maandsalaris van € 16.198,76 en een netto maandsalaris van € 8.500,-. [494] Op 24 september 2007 heeft [betrokkene 5] te Afferden tevens een werkgeversverklaring opgemaakt tussen werkgever [bedrijf 3] , vertegenwoordigd door [betrokkene 5] , en [verdachte] als werknemer. Daarin werd het bovenstaande dienstverband bevestigd. [495]
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst in strijd met de werkelijkheid is opgemaakt om [verdachte] ogenschijnlijk een legaal inkomen te verschaffen. De strijdigheid met de werkelijkheid is daarin gelegen dat sprake was van een fictief dienstverband. Zodoende kon worden voorgewend dat [verdachte] met zijn dienstverband een legaal inkomen genereerde. In werkelijkheid heeft [verdachte] geen werkzaamheden bij [bedrijf 3] verricht en is zijn maandelijkse salarisbetaling gedaan met geld van [verdachte] zelf afkomstig was. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
[betrokkene 5] heeft in zijn vijfde verhoor ten overstaan van politie verklaard dat [verdachte] een legaal inkomen nodig had en dat [verdachte] hem daarom verzocht de stukken op te maken. Daarom hadden hij, [betrokkene 37] , [verdachte] en [betrokkene 39] een constructie bedacht dat [verdachte] als werknemer van [bedrijf 3] een bruto inkomen van ongeveer € 16.100,- per maand zou krijgen, hetgeen neerkwam op een netto betaling van € 8.500,-. Afgesproken werd dat [verdachte] iedere maand geld aan [betrokkene 37] zou geven dat op de bankrekening van [bedrijf 34] gestort zou worden en [betrokkene 37] zou dit geld weer overmaken op de bankrekening van [bedrijf 3] . Daarvan is het salaris van [verdachte] betaald. Dit is de eerste maanden ook daadwerkelijk zo gegaan. Daarna maakte [bedrijf 30] tweemaal een geldbedrag over op de bankrekening van [bedrijf 3] In totaal is € 117.285,- op de bankrekening van [bedrijf 3] gestort. [496]
Ter terechtzitting van de rechtbank is de getuige teruggekomen op deze verklaring in die zin dat hij heeft verklaard dat er wel sprake was van een reëel dienstverband van [verdachte] ; het was de bedoeling dat hij het product van [bedrijf 3] zou promoten bij potentiële buitenlandse afnemers. De betalingen door [bedrijf 34] aan [bedrijf 3] waren betalingen voor het betalen van salarissen waaronder dat van [verdachte] . De getuige is ook gehoord bij de raadsheer-commissaris waar hij zich soortgelijk heeft uitgelaten over de rol van verdachte. .
Het hof gaat voorbij aan de latere verklaringen van [betrokkene 5] en gaat uit van zijn verklaring zoals hij bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaring wordt naar het oordeel van het hof in redengevende mate ondersteund door de derde politieverklaring van getuige [betrokkene 37] en de hieronder aangegeven feitelijke geldstromen die uit bankgegevens zijn af te leiden.
[betrokkene 37] heeft ten overstaan van politie verklaard dat hij in totaal € 100.000,- (in twee etappes met coupures van € 50,- in plastic tassen) van [verdachte] had gekregen om dit via zijn vennootschap [bedrijf 34] over te maken op de bankrekening van [bedrijf 3] om zodoende het fictieve salaris van [verdachte] te kunnen betalen. Hij wist dat hij aan iets meewerkte dat niet klopte. [497]
[bedrijf 34] , de vennootschap van [betrokkene 37] , maakte de volgende geldbedragen over op de bankrekening van [bedrijf 3] :
Op 20 september 2007 € 10.115,-;
Op 9 oktober 2007 € 8.000,-;
Op 17 oktober 2007 € 8.000,-;
Op 18 oktober 2007 € 999,- (overgemaakt door [betrokkene 37] in privé);
Op 31 oktober 2007 € 8.500,-;
Totaal
€ 75.614,-
€ 75.614,-
[bedrijf 30] , de vennootschap van [verdachte] en [betrokkene 39] , maakte de volgende geldbedragen over op de bankrekening van [bedrijf 3] :
Op 3 december 2007 € 23.898,- overgemaakt van de rekening van [bedrijf 30] [499]
Totaal
€ 40.098,-
€ 40.098,-
In totaal is door [bedrijf 34] en [bedrijf 30] € 115.712,- aan [bedrijf 3] overgemaakt.
[bedrijf 3] betaalde het salaris van [verdachte] op diens bankrekening bij ABN Amro als volgt uit:
Op 21 september 07 € 8.500,-;
Op 18 oktober 2007 € 8.500,-;
Op 19 oktober 2007 € 8.500,-;
Op 1 november 2007 € 8.500,-;
Op 6 december 2007 € 8.500,-;
Op 3 januari 2008 € 8.500,-;
Op 30 januari 2008 € 8.502,45;
Op 28 februari 2008 € 8.508,45;
Op 2 april 2008
€ 8.502,45;
€ 8.502,45;
De optelling van de salarisbetalingen aan [verdachte] betreffen het netto uitbetaalde salaris. [bedrijf 3] moest hierover nog werkgeverslasten voldoen en ingehouden loonbelasting afdragen. Verder is niet aannemelijk geworden dat [verdachte] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 3] Afgezien van de ongeloofwaardige verklaring van [betrokkene 5] ter terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris wordt daarover nergens gerept, noch is daarvoor enige concrete aanwijzing in het dossier te vinden.
Nu [verdachte] om deze constructie heeft verzocht, heeft hij zich tezamen en in vereniging met [betrokkene 5] schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door [betrokkene 5] de arbeidsovereenkomst op te laten maken. Dit met het oogmerk om anderen te doen voorkomen dat hij een legaal inkomen van € 8.500,- netto per maand genoot.
Feit 6.1
“Gebruik maken van valselijk opgemaakte leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ”
Het gaat om zeven leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Standpunt verdediging
Het dossier bevat thans geen of onvoldoende bewijs voor de stelling dat de leenovereenkomsten vals zijn. [medeverdachte 1] heeft het bestaan van de overeenkomsten bevestigd en verklaringen gegeven voor de herkomst van de gelden die hij aan [verdachte] heeft uitgeleend. De raadsman heeft gemotiveerd aangegeven dat uit onder meer verklaringen van getuigen, voldoende is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zakenlieden zijn, hetgeen een aanknopingspunt is voor de herkomst van het geld dat [verdachte] heeft geleend. [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf zijn niet respectievelijk summier gehoord, derhalve kunnen zij hun alternatief scenario niet nader onderbouwen.
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
[medeverdachte 1] heeft in Al Hoceima te Marokko, de volgende leenovereenkomsten tussen hem en [verdachte] opgemaakt:
Op 24 december 2003 voor een bedrag van € 450.000,-;
Op 16 januari 2004 voor een bedrag van € 240.000,-;
Op 3 januari 2005 voor een bedrag van € 150.000,-;
Op 1 maart 2005 voor een bedrag van € 250.000,-;
Op 8 maart 2005 voor een bedrag van € 350.000,-;
Op 14 juni 2005 voor een bedrag van € 120.000,-; [502]
7. Op 14 januari 2006 voor een bedrag van € 100.000,-. [503]
Op verzoek van de belastingdienst te Roosendaal , verstrekte [verdachte] in de periode van december 2005 en januari 2006 de leenovereenkomsten 1 tot en met 6 aan de Belastingdienst. Dit ten behoeve van een resultaat- en inkomensonderzoek door deze dienst. [504]
Wederom op verzoek van de Belastingdienst, overhandigden medewerkers van [bedrijf 4] , het accountantskantoor dat voor [verdachte] belastingaangiften deed en jaarstukken opmaakte, op 12 februari 2008 leenovereenkomst 7. Dit om de ontvangst van geldbedragen op de Spaanse bankrekeningen van [verdachte] te verklaren. [505]
Beoordeling
Bewijsoverweging:
[medeverdachte 1] heeft omtrent de leenovereenkomsten verklaard dat hij geld aan [verdachte] heeft geleend tegen zeven leenovereenkomsten zodat [verdachte] zijn handel in het buitenland kon financieren. De voorwaarden waren dat [verdachte] het geld zou terugbetalen en [medeverdachte 1] zou informeren over de bestemming van het geld en dat zij de winst zouden verdelen. Het geld dat hij heeft uitgeleend was afkomstig uit zijn inkomsten, zijnde winsten uit zijn bedrijven. [medeverdachte 1] verklaarde tevens dat hij van zijn bankrekening bij de BMCE bedragen van € 139.287,88, € 550.000,- en € 120.000,- heeft overgemaakt op bankrekeningen van notariskantoren ten behoeve van de aankoop van onroerend goed voor [verdachte] . De overige bedragen heeft hij contant aan [verdachte] geleend. [506]
Het hof ziet in de feitelijke gang van zaken omtrent de leenovereenkomsten 1, 2 en 6 het volgende beeld naar voren komen.
Op de Marokkaanse bankrekening van [medeverdachte 1] , eindigend op 78.35, waarvan het beweerdelijk aan [verdachte] geleende, geld afkomstig is, vonden de volgende stortingen plaats:
24-12-2003 MAD 4.852.800,00 = € 437.966,48
16-1-2004 MAD 1.083.700,00 = € 97.804,21
19-1-2004 MAD 2.167.400,00 = € 195.608,42
17-3-2005 MAD 218.900,00 = € 19.755,78
17-3-2005 MAD 437.800,00 = € 39.511,57
22-3-2005 MAD 325.416,00 = € 29.368,88
22-3-2005 MAD 327.600,00 = € 29.565,99
28-3-2005 MAD 381.360,00 = € 34.417,84
28-3-2005 MAD 435.840,00 = € 39.334,68
15-4-2005 MAD 1.076.031,00 = € 97.112,08
En de volgende, door [medeverdachte 1] erkende, overboekingen:
* Op 19 januari 2004 is een bedrag van € 139.287,88 overgemaakt naar de bankrekening van notariskantoor [notariskantoor 1] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te Roosendaal . [508]
* Op 30 januari 2004 is omgerekend een bedrag van € 550.000,- overgemaakt naar de bankrekening van notariskantoor [notariskantoor 2] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te Roosendaal ; [509]
* Op 16 juni 2005 is omgerekend een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van notaris [notariskantoor 3] te Rhenen ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te Kesteren . [510]
Aan al deze door [medeverdachte 1] aan [verdachte] uitgeleende gelden, gingen contante stortingen op de rekening van [medeverdachte 1] vooraf; dat blijkt uit een vergelijking in de tijd van stortingen en betalingen.
Vervolgens heeft het hof onder deelfeit 3.8 en in hetgeen over stortingen op bankrekeningen in meer algemene zin is overwogen, overwogen dat bewezen is dat het geld dat is gestort op deze bankrekening van [medeverdachte 1] , is gestort door [verdachte] en [medeverdachte 1] en anderen en dat het geld afkomstig is uit de hasjhandel van [verdachte] . De bron van de contante storingen is aldus de hasjhandel van [verdachte] . De verklaring van [medeverdachte 1] dat het geleende geld afkomstig is uit de inkomsten van [medeverdachte 1] acht het hof dan ook niet geloofwaardig.
Het hof concludeert daaruit dat [verdachte] feitelijk zijn eigen geld van [medeverdachte 1] ‘terug leende’ waardoor de geldleningen fictief waren en in strijd met de werkelijkheid waren.
Gezien deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de leenovereenkomsten 1, 2 en 6 opzettelijk in strijd met de waarheid en dus valselijk zijn opgemaakt ten behoeve van [verdachte] . En voorts dat deze leenovereenkomsten door [verdachte] gebruikt zijn door afgifte daarvan aan de Belastingdienst ten behoeve van een resultaat- en inkomensonderzoek, hetgeen oogmerk op de valsheid oplevert.
Feiten 7.1 en 7.2
Feiten
Over het jaar 2005 is door [bedrijf 4] te Oosterhout een W-biljet ingediend bij de Belastingdienst, dat door de Belastingdienst op 12 februari 2008 is ontvangen. [517] In de opgave is aangegeven dat het inkomen van verdachte in 2005 € 11.110,- bedroeg en dat Box III vermogen 401.000,- bedroeg. [518]
Beoordeling
De aangiften 2003 en 2004 zijn met gebruik van het DigiD van verdachte ingediend. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het de vaststelling van de Belastingdienst dat met gebruik van de DigiD van verdachte belastingaangifte is gedaan. Het hof komt tot het oordeel dat de aangiften aldus hetzij door de verdachte zelf zijn gedaan hetzij, met zijn medeweten en goedvinden, door derden met gebruik van zijn DigiD. Het hof vindt daarvoor steun in de brief van verdachte aan de belastingdienst naar aanleiding van diens aangifte over het jaar 2004. [519] Uit die brief leidt het hof af dat verdachte weet van de ingediende aangifte.
De aangifte over het jaar 2005 is niet door verdachte zelf bij de Belastingdienst ingediend, noch is de aangifte door hem opgemaakt. [naam] heeft verklaard hij als de accountant van verdachte de aangifte Inkomstenbelasting 2005 heeft ingediend bij de Belastingdienst, dat deze door hem was ingevuld met gegevens die van verdachte afkomstig waren en dat die aangifte voor indiening bij de Belastingdienst, op zijn kantoor met verdachte is besproken en tot slot door verdachte is ondertekend. [520] Verdachte is op grond van het voorgaande naar het oordeel van het hof daarmee pleger in de zin artikel 47 ad 1
°Wetboek van Strafrecht.
°Wetboek van Strafrecht.
De FIOD-ECD heeft in een vermogens- en inkomensopstelling weergegeven welke uitgaven en investeringen door verdachte in de jaren 2003 t/ m 2008 zijn gedaan. [521] Met uitzondering van contante betaling voor een deel van de inrichting van de woning in Winssen (proces-verbaal FIOD-ECD 42270, zaaksdossier 10, bijlage 1, p.41 regel 48), de aankoop van de Mercedes E 270 (proces-verbaal FIOD-ECD 42270, zaaksdossier 10, bijlage 1, p. 42 regel 23), de aankoop van een Mercedes 320 GDI (zaaksdossier 10, bijlage 1, p. 41 regel 31) en de Mercedes GL 320 (proces-verbaal FIOD-ECD 42270, zaaksdossier 10, bijlage 1, p.42 regel 29) heeft het hof hiervoor al geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van die uitgaven en investeringen. Geen van deze uitgaven en investeringen zijn door verdachte verwerkt in diens belastingaangiften over de jaren 2003 t/ m 2005.
Over het jaar 2003 heeft verdachte € 522.091,- meer inkomen genoten dan door hem is aangegeven in zijn belastingaangifte en € 75. 288 ,- meer Box III vermogen. Over het jaar 2004 heeft verdachte € 409.623,- meer inkomen genoten dan door hem is aangegeven in zijn belastingaangifte en € 912.406,- meer Box III vermogen. Over het jaar 2005 heeft verdachte
€ 1.364.128,- meer inkomen genoten dan door hem is aangegeven in zijn belastingaangifte en
€ 2.131.987,- meer Box III vermogen. [522]
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat verdachte die inkomsten en vermogen niet heeft opgegeven in diens belastingaangiften, waardoor verdachte over de jaren 2003 t/ m 2005 een te laag belastbaar inkomen en vermogen heeft opgegeven. Voorst concludeert het hof dat daardoor te weinig belasting is geheven. Het verweer van de raadsman dat verdachte niet had begrepen dat hij zijn wereldinkomen diende op te geven, wordt verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte het voor de Belastingdienst verzwegen inkomen en vermogen heeft witgewassen, en aldus heeft verborgen. Met die vaststelling laat zich niet het gevoerde verweer verenigen dat verdachte dat inkomen en vermogen wel aan de Belastingdienst zou hebben opgegeven indien hij van de plicht daartoe op de hoogte zou zijn geweest. Het hof acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 3] het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van de maand september 2005 tot en met augustus 2007 te Arnhem en/of te Utrecht
en/of te Bemmel en/of te Edeen/of elders in Nederland
en/of te België, meermalen,
althans eenmaal,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
of omstreeksde periode van de maand september 2005 tot en met augustus 2007 te Arnhem en/of te Utrecht
en/of te Bemmel en/of te Edeen/of elders in Nederland
en/of te België, meermalen,
althans eenmaal,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
- ( telkens) opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 47.026 kilo
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden hasjiesj, tot een totaal van 47.026 kilo
2.1. (34.489
(34.489 kilo
(zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46(april 06-augustus 07)
)
(zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46(april 06-augustus 07)
)
2.2. 10.100,8
10.100,8 kilo
(zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60(sept 05-nov 05)
(zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60(sept 05-nov 05)
2.3. 2.437
2.437 kilo
(zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60(jan 06))
(zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60(jan 06))
2.4. 15.000
15.000 kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07- 21 april 08)) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden tot een totaal van 62500
2.1. (34.489
(34.489 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.1; p 46 (april 06-augustus 07))
2.2. 10.100,8
10.100,8 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (sept 05-nov 05)
2.3. 2.437
2.437 kilo (zaaksdossier 1, 3.6.3.4; p 60 (jan 06))
2.4. 15000
15000 kilo ((geschat); 8 maanden (augustus 07-april 08) x 1875 kilo)),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. primair
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te
Medemblik , althans in Nederland en/of teNieuwpoort (België) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima
en/of te Tetouan (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte in die periode aldaar, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
een of meervoorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen,
althans van een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, gebruik gemaakt,terwijl hij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, betreffende die goederen
onder andere:
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2003 tot en met 23 april 2006, te Arnhem en/of Roosendaal en/of Kesteren en/of te
Medemblik , althans in Nederland en/of teNieuwpoort (België) en/of te Hagen (Duitsland) en/of te Malaga (Spanje) en/of te Tanger en/of te Al Hoceima
en/of te Tetouan (Marokko) en/of elders in Marokko, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte in die periode aldaar, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
een of meervoorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen,
althans van een of meer voorwerpen, te weten goederen en/of geldbedragen, gebruik gemaakt,terwijl hij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, betreffende die goederen
onder andere:
3.1.
panden en/of onroerend goed gelegen aan de [adressen] te Roosendaal en
/of
/of
3.2.
panden/onroerend goed gelegen aan de [adressen] Roosendaal en
/of
/of
3.3.
pand(en)/onroerend goed gelegen aan de [adres] Kesteren en
/of
/of
3.4.
een Mercedes E 400 CDI
(dossier hoofdstuk 5, 3.12)en
/of
(dossier hoofdstuk 5, 3.12)en
/of
3.5.
een Mercedes 400 CDI
(hoofdstuk 5, 3.11)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.11)en
/of
3.6.
een vaartuig genaamd de [voertuignaam] en
/of
/of
3.7.
onroerend goed/pand(en) gelegen te Malaga aan de [adres] en
/of
/of
betreffende die geldbedragen onder andere:
3.8.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams, welke op enig moment zijn gestort op rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de BMCE-bank tot een totaal bedrag van 1.030.146,02 euro en
/of
/of
3.9.
grote bedragen in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams welke op enig moment zijn gestort
en/of overgemaaktop de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafabank , rekeningnr. eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 1.249.048,67;
en/of overgemaaktop de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Attijariwafabank , rekeningnr. eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 1.249.048,67;
4. primair
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2006 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem
en/of te Bemmelen/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden- Leeuwen
en/of te Rhenenen/of te Lemmer
en/of te Terschelling en/of te Harlingen , althans in Nederlanden/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko)
en/of te Casablanca (Marokko)en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoecima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
een of meervoorwerpen, te weten
een of meergeldbedragen en/of goederen,
althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen, tezamen en in vereniging gebruik gemaakt,terwijl hij/zij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
en/of te Bemmelen/of te Huissen en/of te Winssen en/of te Druten en/of te Nijmegen en/of te Leeuwen en/of te Beneden- Leeuwen
en/of te Rhenenen/of te Lemmer
en/of te Terschelling en/of te Harlingen , althans in Nederlanden/of te Hagen (Duitsland) en/of te Helgoland (Duitsland) en/of elders in Duitsland en/of te Kenia en/of te Spanje en/of te Marmaris (Turkije) en/of te Rhodos (Griekenland) en/of te Tanger (Marokko)
en/of te Casablanca (Marokko)en/of te Tetouan (Marokko) en/of te Al Hoecima (Marokko) en/of elders in Marokko en/of te Mellila (Spanje) en/of te Basel (Zwitserland) en/of Zurich (Zwitserland), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
een of meervoorwerpen, te weten
een of meergeldbedragen en/of goederen,
althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen, tezamen en in vereniging gebruik gemaakt,terwijl hij/zij wist dat die goederen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
betreffende die goederen:
4.1.
aankopen in het kader van de verbouwing en de inrichting van het pand aan de [adres] te Winssen ; onder andere meubels en
/ofsanitair en
/oftegels en
/ofopenhaard en
/ofbed en
/oftapijt en douchematerialen en
/of
/ofsanitair en
/oftegels en
/ofopenhaard en
/ofbed en
/oftapijt en douchematerialen en
/of
4.2.
pand(en)/onroerend goed, gelegen aan de [adres] te Druten en
/of
/of
4.3.
een Bentley Continental en
/of
/of
4.4.
een Mercedes 320 CDI
(hoofdstuk 5, 3.15)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.15)en
/of
4.5.
een Mercedes 270 CDI
(hoofdstuk 5, 3.3)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.3)en
/of
4.6.
een BMW 530 D
(hoofdstuk 5, 3.5)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.5)en
/of
4.7.
een Audi A6
(hoofdstuk 5, 3.9)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.9)en
/of
4.8.
een Audi A4
(hoofdstuk 5, 3.9)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.9)en
/of
4.9.
een Mercedes 320 S CDI
(hoofdstuk 5, 3.7)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.7)en
/of
4.10.
een Audi A4
(hoofdstuk 5, 3.8)en
/of
(hoofdstuk 5, 3.8)en
/of
4.11.
een Mercedes 320 CDI (hoofdstuk 5, 3.16) en/of
4.12.
een Mercedes E270 CDI (hoofdstuk 5, 3.17) en/of
4.13.
een Mercedes 413 CDI
(5, 3.18)en
/of
(5, 3.18)en
/of
4.14.
een Mercedes 313 CDI
(5, 3.19)en
/of
(5, 3.19)en
/of
4.15.
een Mercedes 412 D
(5, 3.20)en
/of
(5, 3.20)en
/of
4.16.
een Mercedes GL 320 CDI (5, 3.14) en/of
4.17.
een of meer vaartuigen genaamd de [voertuignaam] en
/ofde [voertuignaam] en
/ofde [voertuignaam] / [voertuignaam] en
/of
/ofde [voertuignaam] en
/ofde [voertuignaam] / [voertuignaam] en
/of
4.18.
pand/onroerend goed gelegen aan de [adres] te Tanger (Marokko) (nrs [nummers] ) en
/of
/of
4.19.
panden/onroerend goed gelegen te Mellilla , fincanummers [nummer] en
/of[nummer] en
/of[nummer]
/of[nummer] en
/of[nummer]
en betreffende die geldbedragen:
4.20.
bedragen van 700.000 en 1.840.000 Dirham gestort d.d. 16/8/06 en 26/1/07 op een bankrekening bij de Attijariwfabank en
/of
/of
4.21.
bedragen ter waarde van 128000 euro en 199000 euro en 159000 euro, welke op enig moment zijn gestort op 30/4/07 en 3/7/07 en 20/7/07 op een bankrekening bij de Banque Central Populare en
/of
/of
4.22.
contanten (betalingen) van 30.000 euro en/of 50.000 euro en/of 11.000 euro ((bij de aankoop van onroerend goed in Mellilla (finca [nummer] )) en
/of
/of
4.23.
bedrag van 250.000 euro, welke op enig moment is gestort op een Spaanse bankrekening bij de BBVA en
/of
/of
4.24.
bedragen van 400.000 euro en
/of500.000 euro en
/of(bij elkaar) 800.000 euro en
/of100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39] en
/of
/of500.000 euro en
/of(bij elkaar) 800.000 euro en
/of100.000 euro, welke op enig moment zijn gestort op bankrekeningen in Zwitserland op naam van [betrokkene 37] en/of [betrokkene 38] en/of [betrokkene 39] en
/of
4.25.
bedragen van 385.000 euro en
/of620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [bedrijf 2] en
/of
/of620.000 euro welke op enig moment zijn betaald als eerste termijnen ten behoeve van een of meer vaartuigen te bouwen/leveren door de [bedrijf 2] en
/of
4.26.
grote bedragen (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening(en) van [medeverdachte 1] bij de Credit Agricole , eindigend op [nummer] en/of [nummer] tot een (totaal) bedrag van 8.725.851,46 euro respectievelijk 1.450.000 euro en
/of
/of
4.27.
een bedrag van 396.812,36 euro (in vreemde valuta, anders dan Marokkaanse Dirhams) welke op enig moment zijn gestort op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immorbilier et Hotelier , eindigend op [nummer] en
/of
/of
4.28.
grote bedragen welke op enig moment zijn gestort en/of overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 1] bij de Credit Immobilier et Hotelier eindigend op [nummer] tot een totaalbedrag van 998.245,53 euro en
/of
/of
4.29.
een geldbedrag welke op enig moment is overgemaakt en/of gestort op rekening van [betrokkene 13] bij de Credit Immobilier et Hotelier , eindigend op [nummer] en
/of
/of
4.30.
geldbedragen aangetroffen in de [adres] te Arnhem tot een bedrag van 187.928,36 euro en
/of
/of
4.31.
geldbedrag van 18.000 euro aangetroffen in de [adres] Huissen
en/of
en/of
4.32.
een of meer andere goederen en/of geldbedragen, betreffende onder andere contante betalingen bij aanschaf van goederen en panden en/of stortingen op bankrekeningen, anders dan eerdergenoemd, alles tezamen tot een totaalbedrag van 36.513.855 euro, zijnde het bedrag aan inkomsten en grotendeels uitgaven in de ‘kasadministratie’
5.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te
Arnhem en/ofte Afferden , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3]
en/of een werkgeversverklaring van [betrokkene 5] als directeur van [bedrijf 3] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 3],
- (elk)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
(telkens)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid er telkens uit dat die Arbeidsovereenkomst
en/of de werkgeversverklaringin strijd met de waarheid suggereren dat [verdachte] in dienst is bij [bedrijf 3] en in dat kader daadwerkelijk (feitelijke) werkzaamheden verricht terzake waarvan hij een bruto-maandsalaris van 16.198,76 verdient.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2007 tot en met de maand juli 2007 te
Arnhem en/ofte Afferden , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3]
en/of een werkgeversverklaring van [betrokkene 5] als directeur van [bedrijf 3] betreffende een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 3],
- (elk)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
(telkens)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid er telkens uit dat die Arbeidsovereenkomst
en/of de werkgeversverklaringin strijd met de waarheid suggereren dat [verdachte] in dienst is bij [bedrijf 3] en in dat kader daadwerkelijk (feitelijke) werkzaamheden verricht terzake waarvan hij een bruto-maandsalaris van 16.198,76 verdient.
6.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem
en/of te Oosterhout,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,
meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een)vals
(e
) of vervalst(e)leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem
en/of te Oosterhout,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,
meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
(een)vals
(e
) of vervalst(e)leenovereenkomsten tussen enerzijds verdachte als lener en anderzijds onder andere
6.1.
[medeverdachte 1]
en/of
en/of
6.2.
[betrokkene 2] en/of
6.3.
[betrokkene 3] en/of
6.4.
[betrokkene 4] ,
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de betreffende leenovereenkomsten (op vragen van de belastingdienst) zijn overlegd aan de belastingdienst
en/of zijn overhandigd aan [bedrijf 4] ten behoeve van belastingaangifte en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van de genoemde persoon en
/ofgeld heeft geleend waarop die persoon rechthebbende was en
/ofdoor verdachte uitgegeven geld een legale herkomst, anders dan van verdachte en
/ofcriminele activiteiten waarbij verdachte betrokken was, heeft
en/of de betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze zijn geregistreerd in Marokko.
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de betreffende leenovereenkomsten (op vragen van de belastingdienst) zijn overlegd aan de belastingdienst
en/of zijn overhandigd aan [bedrijf 4] ten behoeve van belastingaangifte en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de leenovereenkomsten in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof verdachte daadwerkelijk geld heeft geleend van de genoemde persoon en
/ofgeld heeft geleend waarop die persoon rechthebbende was en
/ofdoor verdachte uitgegeven geld een legale herkomst, anders dan van verdachte en
/ofcriminele activiteiten waarbij verdachte betrokken was, heeft
en/of de betreffende leenovereenkomsten op de juiste wijze zijn geregistreerd in Marokko.
7.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout
en/of te Winssen en/of elders in Nederland,
(telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n),als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de inkomstenbelasting over
het/de
jaar/jaren 2003 en
/of2004 en
/of2005 onjuist en
/ofonvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte
(telkens
)opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet
(ten)inkomstenbelasting over genoemd
(e
) jaar/jaren
(telkens)een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens)een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2004 tot en met 12 februari 2008 te Arnhem en/of te Oosterhout
en/of te Winssen en/of elders in Nederland,
(telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n),als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de inkomstenbelasting over
het/de
jaar/jaren 2003 en
/of2004 en
/of2005 onjuist en
/ofonvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte
(telkens
)opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet
(ten)inkomstenbelasting over genoemd
(e
) jaar/jaren
(telkens)een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens)een te laag bedrag aan belasting opgegeven, te weten heeft
7.1
verdachte feitelijk inkomen verzwegen over de jaren 2003 en
/of2004 en
/of2005 en
/of
/of2004 en
/of2005 en
/of
7.2
opgegeven geen, althans onvoldoende Box III vermogen over de jaren 2004 en
/of2005,
/of2005,
terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van 4.30 overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het feit 4.30 geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte het voorwerp heeft witgewassen door het voorhanden te hebben gehad.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien vaststaat dat het enkele verwerven en/of voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf terwijl de handelingen van verdachte niet hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. In een dergelijk geval moet ontslag van alle rechtsvervolging het gevolg zijn.
Het hof heeft ten aanzien van de bedragen aangetroffen in (de lade van) het nachtkastje in de slaapkamer, in de portemonnee, in de kluis, totaal een bedrag van € 12.928,36, niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp, nu uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp voorhanden heeft gehad. Dit betekent dat het bewezenverklaarde voorhanden hebben van genoemde geldbedragen niet als witwassen kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve ter zake van dat onderdeel van het onder feit 4.30 bewezenverklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder feit 4.30 bewezenverklaarde geldbedrag voor zover dat is aangetroffen in een plastic zak onder het bed in de woning van verdachte overweegt het hof als volgt. De geldbedragen waarover hiervoor is overwogen dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp waren telkens geldbedragen die aangetroffen werden op plaatsen waar doorgaans contante geldbedragen worden bewaard, zoals op of in een nachtkastje, in een portemonnee en in een kluis. Dit waren ook telkens schijnbaar willekeurige bedragen. Voor de aangetroffen € 175.000,00 is dat anders. Het betrof een precies afgeteld geldbedrag, te weten 3.500 gebundelde coupures van 50 euro, samen verpakt in een plastic zak en onder een bed verstopt. Op grond van de handelingen van verdachte om een dergelijk exact afgeteld bedrag, op een zo ongebruikelijke manier en plek te bewaren, terwijl ook andere (grote) geldbedragen in de woning aanwezig waren, is het hof van oordeel de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de onder een bed aangetroffen € 175.000 te verbergen of te verhullen. Dat onderdeel van het onder feit 4.30 bewezenverklaarde is daarmee strafbaar.
Het hof acht ook de andere bewezenverklaarde feiten strafbaar.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 Sr, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het vonnis van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot de maximaal mogelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een langdurige detentie in Marokko moet ondergaan, dat verdachte ernstige gezondheidsproblemen heeft en dat verdachte zijn kinderen niet heeft kunnen zien opgroeien. Ook heeft de raadsman gewezen op het punitieve karakter van de eventueel verbeurd verklaring van goederen en geldbedragen. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de ouderdom van de zaak en de schending van de redelijke termijn.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een periode van bijna twee jaar en acht maanden in Nederland gehandeld in ruim 47.000 kilo hasj. Dit is een onvoorstelbaar grote hoeveelheid. Het dossier laat ook zien dat deze handel professioneel werd gedreven; verdachte had een kleine groep mensen om zich heen die hem faciliteerde in deze handel. Verdachte was en bleef echter de leider van de handel die door de anderen uit het zicht werd gehouden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat niet alleen aan het gebruik van en de handel in drugs maatschappelijke bezwaren kleven, maar ook dat de handel kan leiden tot bijkomende criminaliteit. Het hof rekent verdachte aan dat hij zich geen enkel moment rekenschap heeft gegeven van de ontwrichtende gevolgen die deze enorme handel voor de maatschappij kon hebben. Verdachte was enkel gericht op eigen financieel gewin.
Om dit gewin te kunnen gebruiken in het legale financiële verkeer, heeft hij tezamen met verschillende groepen mensen om hem heen, verschillende witwasconstructies opgezet.
In totaal heeft verdachte met anderen een bedrag van € 16.813.745,89 op Marokkaanse en Spaanse bankrekeningen gestort en deels door middel van valse leenovereenkomsten werd het geld weer in het gewone betalingsverkeer in Nederland gebracht. Tevens heeft verdachte met anderen, waaronder zijn echtgenote, Spaanse vennootschappen opgericht om zijn gelden via deze vennootschappen te investeren in onroerend goed. In totaal heeft hij een bedrag van € 2.608.392,95 uit hasjhandel afkomstig geld geïnvesteerd in onroerend goed in Nederland en een bedrag van € 950.908,- in onroerend goed in Spanje en Marokko.
Ook heeft verdachte met anderen een constructie via offshore vennootschappen in Guernsey en Zwitserse bankrekeningen opgezet en deze gebruikt om een bedrag van in totaal
€ 2.805.000,- wit te wassen via de bouw/aankoop van luxe jachten in Turkije. Ook is bewezen verklaard dat verdachte routinematig zwart geld heeft gebruikt voor de aanschaf van (luxe)gebruiksgoederen zoals voer- en vaartuigen. Als laatste is nog een groot geldbedrag in contanten van meer dan € 175.000,- in Nederland bij verdachte aangetroffen.
Alles bij elkaar is verdachte (met anderen) betrokken geweest bij het witwassen van ruim 24 miljoen euro. Verdachte heeft hiermee in ernstige mate inbreuk gemaakt op de in het financiële en economische verkeer vereiste integriteit en transparantie, door het mogelijk te maken dat de opbrengst van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus wordt onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt gegeven. Dit met als gevolg een corrumperende werking op het reguliere handels- en betalingsverkeer, zowel in Nederland, als Marokko, Spanje en Zwitserland en een corrumperende werking richting notarissen en bankinstellingen etc. Daarbij zij opgemerkt dat het om een astronomisch bedrag gaat en dat (onder meer) de Nederlandse Staat een zeer aanzienlijk bedrag aan belastinggeld is misgelopen nu verdachte eigenlijk geen belasting heeft betaald over zijn vermogen, omdat hij jarenlang opzettelijk een te laag inkomen heeft opgegeven aan de Belastingdienst.
Met een drugshandel van deze omvang en het witwassen van zo’n vermogen, ziet het hof in beginsel geen andere passende straf voor zich dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht een straf van acht jaar, zoals door de rechtbank is opgelegd, als uitgangspunt juist, zelfs nu in hoger beroep minder feiten bewezen worden verklaard dan in eerste aanleg.
Het hof zal echter in vergaande mate rekening houden met de omstandigheid dat verdachte niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep en hierdoor beperkt is geweest in het kunnen duiden van zijn persoonlijke omstandigheden. Hiervoor heeft het hof al aangegeven dat verdachte de mogelijkheid had om aanwezig te zijn bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg en gedurende een deel van de procedure in hoger beroep en dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, maar dat vanaf zijn aanhouding in Marokko medio 2015, factoren buiten zijn invloedsfeer hebben geleid tot het niet kunnen effectueren van zijn aanwezigheidsrecht tijdens de verdere behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep en bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Het niet kunnen effectueren van het aanwezigheidsrecht leidt ertoe dat het hof maximale voorzichtigheid betracht bij het bepalen van de strafmaat en in het voordeel van verdachte aanzienlijk zal afwijken van hierbovengenoemd uitgangspunt.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 januari 2025 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Uit het antwoord van de Marokkaanse autoriteithet rechtshulpverzoek blijkt dat verdachte in Marokko na de bewezenverklaarde feiten twee maal is veroordeeld is tot tien jaren gevangenisstraf voor, onder andere, druggerelateerde feiten. Hoewel artikel 63 Wetboek van Strafrecht niet ziet op buitenlandse vonnissen, zal het hof ook -in het voordeel van verdachte- hiermee rekening houden, met name omdat verdachte niet duiding heeft kunnen geven aan de omstandigheden waaronder hij gedetineerd is sinds 2015 en deze omstandigheden wel reden kunnen zijn om te komen tot een lagere straf.
Het hof houdt voorts rekening met de medische omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit het op de zitting van 12 februari 2025 overlegde medische rapport van de gevangenisarts.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof rekening met het gegeven dat verdachte nog lange tijd in Marokko gedetineerd zal zijn. Volgens informatie van de Marokkaanse autoriteiten zal zijn detentie daar nog tot zeker 2030 duren.
Tenslotte houdt het hof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling per instantie moet zijn afgerond met een eindvonnis of eindarrest binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Detentie van verdachte in het buitenland dient in beginsel voor rekening van de verdachte te blijven bij de beoordeling van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op 21 april 2008, de ‘klapdag’. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 21 februari 2013. De procedure is gecompliceerd geweest, mede als gevolg van door de namens verdachte geëntameerd nader onderzoek, zoals het horen van een groot aantal getuigen in binnen- en buitenland. Vervolgens heeft de verdachte op 5 maart 2013 hoger beroep ingesteld. De datum van uitspreken van dit arrest is 28 maart 2025. Daarmee heeft de procedure in hoger beroep ongeveer twaalf jaren geduurd. De onderliggende strafprocedure was ook omvangrijk en gecompliceerd en er is sprake geweest van vertraging als gevolg van detentie van de veroordeelde in een buitenland. Anderzijds is sprake van vertraging als gevolg van traag verlopende trajecten van internationale rechtshulp en als gevolg van de complicaties vanwege het uitbreken van COVID-19. Het hof constateert hierdoor dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden en dat sprake is van een onwenselijk lange procedure
Dit betekent dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep en dit op zich reden vormt tot matiging van de straf. Daarbij komt de extreme ouderdom van de zaak: de feiten dateren van 2003 tot 2008 en pas medio 2025 is sprake van een arrest van het hof. Verdachte was destijds rond de dertig jaar oud en is ondertussen de vijftig gepasseerd. Hoewel de twee nieuwe veroordelingen in Marokko weinig hoopgevende signalen opleveren, zal het hof -ook op dit punt in het voordeel van de niet aanwezige verdachte- uitgaan van omstandigheid dat hij ondertussen afstand heeft genomen van een crimineel levenspad.
Het hof zal de op te leggen gevangenisstraf om genoemde redenen fors matigen.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden. Een andere straf dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De beslissing inzake het beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd het in beslag genomen wapen en munitie (nr. 1 en 2 van de aangehechte beslaglijst) te onttrekken aan het verkeer.
Tevens heeft hij gevorderd de volgende in beslag genomen verbeurd te verklaren:
1B: onroerend goed [adres] , Roosendaal ;
2B: onroerend goed [adres] , Roosendaal ;
3B: onroerend goed [adres] , Roosendaal ;
4B: onroerend goed [adres] , Kesteren ;
6B: onroerend goed [adres] , Druten ;
8B: Nederlands geld, € 185.360,- (aangetroffen in de woning van [verdachte] te Arnhem );
15B: Nederlands geld, € 18.000,- (aangetroffen in de woning van [naam] );
16B, 17B, 18a: voertuigen Bentley Continental, BMW 530D, Mercedes Benz CDI (aangetroffen in de loods in Winssen );
19B, 20B, 21B, 22AB, 22AK, 22BC, 22CA, 22CA, 22CB, 22DA, 22DB, 22EA, 22EB, 22FA, 22FB, 22GA, 22GB, 22HA, 22IA, 22JA, 22KA, 22LA, 22MA, 22NA, 22OA, 22PA, 22QA, 22RA, 22SA, 22TA, 22UA, 22VA, 22WA, 22XA, 22YA, 22ZA, 22bk, 23A, 25A: meubilair en inrichting woning Winssen ;
27: Boot [voertuignaam] ;
31: geldbedrag op buitenlandse rekening à € 896.717,-;
33: geldbedrag op buitenlandse rekening à € 25.000,-;
35: onroerend goed Penthouse in Operagebouw te Tanger (Marokko);
36: Marokkaans banktegoed à 174,43
38: Marokkaans banktegoed à 79,93;
39a: onroerend goed finca [nummer] te Melilla (Spanje);
40a: onroerend goed finca [nummer] te Melilla (Spanje);
41a: onroerend goed finca [nummer] / [nummer] te Melilla (Spanje);
51: onroerend goed Benalmadena (Spanje);
Tweede 1: voertuig Audi A6.
Op deze goederen rust, naast conservatoir beslag, klassiek beslag.
Beoordeling beslag
Het in beslag genomen wapen en de munitie (nrs. 1 en 2 van de beslaglijst) moeten worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Wat betreft de overige goederen is het hof van oordeel dat deze, met uitzondering van nr. 51, verbeurd verklaard moeten worden. Het betreffen de in beslag genomen goederen/vorderingen voorwerpen met behulp waarvan de feiten 3 en 4 zijn begaan en die (mede) aan verdachte toebehoren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Wat betreft nr. 51 is het hof van oordeel dat dit goed niet verbeurd kan worden verklaard nu verdachte ter zake van dit goed geen bewezen verklaard strafbaar feit heeft begaan. Nu op dit goed tevens conservatoir beslag rust, zal het hof geen beslissing over dit beslag nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 3 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57, 62, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het tenlastegelegde onder:
4.1: voor zover dat ziet op de keuken;
4.23: voor zover dat ziet op de € 200.000,- gestort op een bankrekening bij de Unicaja ;
4.29: voor zover dat ziet op de geldbedragen welke op enig moment zijn overgemaakt op de rekening eindigend op [nummer] en voor zover dat ziet op de geldbedragen MAD 60.000,00 en MAD 40.000,00 welke op enig moment zijn overgemaakt op de rekening eindigend op [nummer] ;
6.1
voor zover dat ziet op de leenovereenkomsten 3, 4, 5 en 7 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ;
6.2
leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 2] ;
6.3
leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 3] en
6.4
leenovereenkomsten tussen [verdachte] en [betrokkene 4] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het onder 4.30 bewezenverklaarde, voor zover het betreft € 12.928,36 aan contant aangetroffen geldbedragen, niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten wapen (nr. 1) en munitie (nr. 2).
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten wapen (nr. 1) en munitie (nr. 2).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- onroerend goed [adres] , Roosendaal (nr. 1B);
- onroerend goed [adres] , Roosendaal (nr. 2B);
- onroerend goed [adres] , Roosendaal (nr. 3B);
- onroerend goed [adres] , Kesteren (nr. 4B);
- onroerend goed [adres] , Druten (nr. 6B);
- Nederlands geld, € 187.928,36 ,- (aangetroffen in de woning van [verdachte] te Arnhem ) (nr. 8B);
- Nederlands geld, € 18.000,- (aangetroffen in de woning van [naam] ) (nr. 15B);
- voertuigen Bentley Continental, BMW 530D, Mercedes Benz CDI (aangetroffen in de loods in Winssen ) (nrs. 16B, 17B en 18a);
- meubilair en inrichting woning Winssen (nrs. 19B, 20B, 21B, 22AB, 22AK, 22BC, 22CA, 22CA, 22CB, 22DA, 22DB, 22EA, 22EB, 22FA, 22FB, 22GA, 22GB, 22HA, 22IA, 22JA, 22KA, 22LA, 22MA, 22NA, 22OA, 22PA, 22QA, 22RA, 22SA, 22TA, 22UA, 22VA, 22WA, 22XA, 22YA, 22ZA, 22bk, 23A, 25A);
- Boot [voertuignaam] (nr. 27);
- geldbedrag op buitenlandse rekening à € 896.717,- (nr. 31);
- geldbedrag op buitenlandse rekening à € 25.000,- (nr. 33);
- onroerend goed Penthouse in Operagebouw te Tanger (Marokko) (nr. 35);
- Marokkaans banktegoed à 174,43 (nr. 36)
- Marokkaans banktegoed à 79,93 (nr. 38);
- onroerend goed finca [nummer] te Melilla (Spanje) (nr. 39a);
- onroerend goed finca [nummer] te Melilla (Spanje) (nr. 40a);
- onroerend goed finca [nummer] / [nummer] te Melilla (Spanje) (nr. 41a);
- voertuig Audi A6 (tweede nr. 1).
Aldus gewezen door
mr. O.O. van der Lee, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. J. Steenbrink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M .A.J.H. Muurmans en mr. S.J.H. Salvino, griffiers,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.