Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het beroepschrift
- de brief van de griffier van het hof van 5 maart 2025 met verzoek om informatie
- het bericht van 14 maart 2025 namens [appellant]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, die op 11 februari 2025 zijn verzoek tot conservatoir (derden)beslagverlof heeft afgewezen. [appellant] stelt dat hij een vordering heeft op [geïntimeerde] ter zake van een door hem betaalde schuld die voortkomt uit hun voormalige huwelijksgoederengemeenschap. Om verhaal van deze vordering veilig te stellen, heeft hij verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir beslag op een vordering die hij en [geïntimeerde] hebben op de Coöperatieve Rabobank U.A. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, wat [appellant] heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering die [appellant] op [geïntimeerde] stelt te hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant niet voldoende onderbouwen dat [geïntimeerde] voor de helft draagplichtig is voor de kosten die voortvloeien uit de procedure over het terugkooprecht van de boot. Bovendien is er geen aanleiding om partijen nog nader te horen over het verzoek, aangezien de deugdelijkheid van de vordering niet summierlijk is aangetoond. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 3 april 2025.