ECLI:NL:GHARL:2025:1992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.350.336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland is verlengd. De ouders van de minderjarige, die in hoger beroep zijn gegaan, zijn het niet eens met deze verlenging en stellen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn. De ouders hebben een relatie gehad en zijn samen verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind, dat in 2022 is geboren. De kinderrechter heeft eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen in een pleeggezin, omdat de ontwikkeling van het kind ernstig werd bedreigd. De ouders hebben sindsdien stappen gezet om hun situatie te verbeteren, maar de gecertificeerde instelling (GI) heeft zorgen geuit over de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de ouders hebben verschillende verzoeken gedaan, waaronder het vervangen van de GI en het uitbreiden van de omgangsregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderrechter de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op goede gronden heeft gedaan en heeft de verzoeken van de ouders afgewezen. Het hof benadrukt het belang van verdere onderzoeken naar de opvoedcapaciteiten van de ouders en de noodzaak van samenwerking met de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.336
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 580548)
beschikking van 3 april 2025
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder samen te noemen: de ouders en ieder afzonderlijk: de moeder en de vader,
advocaat: mr. A.J. Robbers,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de voormalige pleegouders van [de minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 t/m 14, ingekomen op 9 januari 2025;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 3 februari 2025 met producties;
- het verweerschrift van de GI met producties 1 t/m 7;
- een bericht van de GI van 14 februari 2025 met aanvullende stukken;
- een provisioneel verzoek van mr. Robbers van 20 februari 2025;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 27 februari 2025 met producties 5 t/m 9;
- een bericht van de GI van 3 maart 2025 met aanvullende stukken;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 3 maart 2025 met producties 10 t/m 12;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 4 maart 2025 met een aanvullend verzoek om een proceskostenveroordeling, met productie 13;
- een bericht van de GI van 5 maart 2025 met aanvullende stukken;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 5 maart 2025 met producties 14 t/m 16;
- een journaalbericht van mr. Robbers van 5 maart 2025 met producties
;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
2.3
De voormalige pleegouders van [de minderjarige] waren tot de overplaatsing van [de minderjarige] op 25 februari 2025 belanghebbende.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022 te [plaats1] .
3.2
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 10 augustus 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 2 november 2024.
3.4
Bij beschikking van 10 augustus 2022 heeft de kinderrechter een machtiging
verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. De machtiging is daarna verlengd,
voor het laatst bij beschikking van 31 januari 2024, door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, tot 2 november 2024. In dezelfde beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders is, maar bij het pleeggezin.
3.5
Bij beschikking van 23 juli 2024 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van 31 januari 2024 bekrachtigd. Het hof heeft ook overwogen dat de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI niet had mogen beoordelen alsof het een op zichzelf staand besluit was.
3.6
Vanaf 6 januari 2024 verbleef [de minderjarige] in een pleeggezin. Op 25 februari 2025 heeft de GI [de minderjarige] overgeplaatst naar een ander pleeggezin in [plaats2] . Op 4 maart 2025 heeft de (kinderrechter in de) rechtbank Midden-Nederland aan de GI mondeling toestemming verleend voor een wijziging in het verblijf van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar verlengd, tot 2 november 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd voor de duur van negen maanden, tot 2 augustus 2025.
4.2
De ouders zijn met grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op (het ontbreken van de wettelijke gronden voor) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
De ouders verzoeken het hof primair de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin af te wijzen.
Subsidiair verzoeken de ouders om:
- de beslissing voor de duur van twee maanden aan te houden;
- de omgangsregeling uit te breiden naar tweemaal per week vier uur;
- [naam1] op te dragen om binnen vier weken onderzoek te doen naar de interactie tussen [de minderjarige] en zijn ouders;
- een bijzondere curator te benoemen;
- de GI te gelasten om binnen zeven dagen te specificeren:
- actuele zorgen die onderzocht moeten worden met het persoonlijkheidsonderzoek;
- het beoordelingskader;
- de weging van de uitkomsten voor terugplaatsing bij de ouders;
- een concrete tijdlijn;
- te bepalen dat [de minderjarige] niet mag worden overgeplaatst naar een ander pleeggezin;
- na twee maanden een mondelinge behandeling te plannen.
Meer subsidiair verzoeken de ouders het hof om de GI te vervangen. Ouders verzoeken ten slotte aanvullend de GI te veroordelen in de reële proceskosten aan de zijde van de ouders van € 3.600.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Juridische kaders ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige, aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid, tweede lid BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
De primaire verzoeken
Standpunten
5.3
De ouders kunnen zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voeren aan dat de GI geen hulpverlening inzet, waardoor de ouders zelf op zoek naar hulp zijn gegaan met betrekking tot traumasensitief opvoeden. De begeleide omgangsmomenten worden niet aangegrepen om met de ouders in gesprek te gaan over hun opvoedvaardigheden. De moeder moet van de GI meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Zij is bereid om hier vrijwillig aan mee te werken en heeft dat ook in gang gezet. De GI is onduidelijk over de concrete onderzoeksvragen en de consequenties van de uitkomsten. Moeder vermoedt dat de uitkomst hoe dan ook wordt gebruikt om haar als moeder te diskwalificeren. De ouders voelen zich niet serieus genomen door de hulpverlening vanuit [naam2] . De GI werkt niet toe naar terugplaatsing, maar frustreert onderzoeksmogelijkheden, breidt de omgang niet uit en geeft de ouders geen reële kans om zich te bewijzen als opvoeders. De gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn door de kinderrechter niet voldoende gemotiveerd. De kinderrechter baseert zich op historische ontwikkelingsbedreigingen en niet op de actuele situatie. Zonder onderbouwing stelt de kinderrechter dat de ouders niet stabiel zijn of een veilige thuissituatie voor [de minderjarige] kunnen bieden. Uit rapportages van de GI en [naam2] blijkt het tegendeel. De ouders hebben grote stappen gezet: ze hebben een stabiele woon- en werksituatie gecreëerd, gebruiken geen drugs meer, hebben professionele hulp ingeschakeld en de schoolsituatie voor [de minderjarige] geregeld. De gronden voor een uithuisplaatsing zijn niet langer aanwezig nu aan alle voorwaarden voor een veilige thuissituatie is voldaan. De financiële situatie is stabiel, de omgang tussen [de minderjarige] en zijn ouders verloopt positief en de ouders werken mee aan alle vormen van hulpverlening. In het plan Samen Sterk Vooruit wordt bovendien erkend dat de ouders over basale opvoedvaardigheden beschikken en er zijn geen actuele veiligheidszorgen aangetoond. Er zijn minder ingrijpende alternatieven dan een uithuisplaatsing mogelijk. Intensieve ambulante begeleiding is beschikbaar, er is een ondersteunend netwerk, de dagopvang is geregeld en monitoring via een bijzondere curator is mogelijk. In het kader van de proportionaliteitstoets moet worden meegewogen dat een zesde overplaatsing voor [de minderjarige] zeer belastend en niet in zijn belang is geweest. De GI heeft de overplaatsing doorgezet, zonder dat zij daarvoor een rechterlijke machtiging heeft gekregen.
5.4
De GI voert verweer en stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Hoewel de ouders de afspraken rondom omgang nakomen en de moeder goede pedagogische vaardigheden laat zien, zijn er nog steeds zorgen over de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de ouders. Er is weinig zicht op de opvoedvaardigheden van de vader en de moeder laat weinig emoties zien. Er is nog geen basis waarop gebouwd kan worden. Er is onvoldoende zicht op de ouders en daarnaast heeft de aanvallende houding ten opzichte van de betrokken hulpverleners het traject Samen Sterk Vooruit op scherp gezet. De ouders werken niet samen met de GI. Zij stellen geen vragen over [de minderjarige] aan de GI, de pleegouders en [naam2] . De ouders hebben alleen contact met de GI als er vragen over het proces moeten worden beantwoord. Vragen van de GI aan de ouders worden nauwelijks beantwoord. De ouders vinden de GI onbetrouwbaar en vermijden contact. Het is niet duidelijk of [de minderjarige] trauma laat zien tijdens de omgang met zijn ouders. Er moet zicht komen op de hechtingsrelatie tussen de ouders en [de minderjarige] . Psychologisch onderzoek naar de moeder, met een daaruit voortvloeiende diagnostiek en passende psychologische ondersteuning, is noodzakelijk vanwege de zorgen om haar instabiliteit. De moeder zegt dat zij hieraan wil meewerken, maar dit heeft zij tot op heden niet in gang gezet. Ervaringen uit het verleden zijn van invloed op een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . De ouders moeten dit verleden erkennen. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn immers ontstaan door de meldingen bij Veilig Thuis. Erkenning van de geschiedenis en het openstaan voor hulp zijn nodig om het in de toekomst anders te kunnen doen. De ouders staan hier momenteel nog niet voor open. Vanwege de bovengemiddelde opvoedvraag van [de minderjarige] was het noodzakelijk om hem naar een ander pleeggezin over te plaatsen. De GI erkent dat de rol van de ouders belangrijk is. Ook als er niet wordt overgegaan tot thuisplaatsing, is het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders dichtbij zijn en er mogelijkheden voor omgang aanwezig blijven.
5.5
De raad adviseert om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. In het toenmalige pleeggezin ging het moeizaam. [de minderjarige] heeft veel aandacht nodig en zet het op een schreeuwen als de aandacht niet naar hem gaat. Het helpt [de minderjarige] als hij veel uitleg en voorspelbaarheid krijgt. [de minderjarige] kan op dit moment nog niet terugkeren naar huis. Het is niet mogelijk om de toekomst helder te hebben zonder het verleden een plek te geven. Uit alle beschikkingen die in het leven van [de minderjarige] zijn gegeven, komt het beeld van een strijd tussen de ouders en de GI naar voren. De ouders en de GI moeten stoppen met procederen en werken aan de onderlinge communicatie met de GI, anders blijft de onrust aanwezig. Voor [de minderjarige] moet zijn perspectief duidelijk worden, daarop wordt nu ingezet door Samen Sterk Vooruit. De ouders moeten de kans krijgen om te laten zien wat hun opvoedcapaciteiten zijn. Met de inzet van Samen Sterk Vooruit van [naam2] wordt hieraan voldaan.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op goede gronden heeft verlengd en zal de verzoeken van de ouders daarom afwijzen. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter, na eigen onderzoek, over en voegt hier het volgende aan toe.
5.7
In het pleeggezin waar [de minderjarige] tot 25 februari 2025 verbleef, vroeg hij veel aandacht en liet hij signalen zien die passen bij trauma. In het huidige pleeggezin woont [de minderjarige] als enig kind, waardoor het voor de pleegouders niet nodig is om hun aandacht ook over andere kinderen te verdelen. Hij is hier beter op zijn plek. De zorgen over [de minderjarige] zijn echter nog steeds onverminderd aanwezig. Er is onvoldoende zicht op de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het is positief dat de omgangsmomenten met [de minderjarige] goed verlopen en dat de ouders de afspraken rond de omgang nakomen. Echter, vanwege de summiere omvang van de omgangsmomenten, eenmaal in de twee weken anderhalf uur, kan hieruit niet zonder meer worden afgeleid dat de ouders over voldoende opvoedcapaciteiten beschikken voor een terugplaatsing van [de minderjarige] . Hiervoor is verder onderzoek door [naam1] nodig, binnen het Samen Sterk Vooruit-traject. Dit onderzoek loopt momenteel nog en een evaluatie hiervan wordt binnen zes maanden verwacht. Voordat kan worden gewerkt aan een mogelijke thuisplaatsing moeten de resultaten van dit onderzoek worden afgewacht.
Daarnaast zijn er zorgen over de betrouwbaarheid van de ouders. Handelingen van de moeder in het verleden roepen vragen op bij de GI. De GI wil deze vragen beantwoord zien. Dit zorgt voor onderling wantrouwen tussen de ouders en de GI. Het hof benadrukt dat het van belang is om de wantrouwende houding los te laten en de verwijten over en weer in het verleden te laten en te werken aan de toekomst voor [de minderjarige] .
Tegelijk ziet het hof het belang van het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij bereid is om hieraan mee te werken, maar dat het nog niet is gelukt om dit van de grond te krijgen. Vanwege het onderlinge wantrouwen tussen de ouders en de GI en gelet op de toekomst is het van belang dat dit persoonlijkheidsonderzoek voor een volgende zitting over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zal plaatsvinden en afgerond is. Hierin ziet het hof een taak voor de GI. De GI moet de moeder bij de hand nemen en zorg dragen voor het laten uitvoeren van het door de GI gewenste persoonlijkheidsonderzoek. De GI kan hierbij de GGZ-instellingen uitzoeken waar het onderzoek moet worden uitgevoerd.
De subsidiaire verzoeken
5.8
Nu het hof de primaire verzoeken van de ouders afwijst, komt het hof toe aan de subsidiaire verzoeken van de ouders. Het hof zal deze verzoeken gezamenlijk bespreken.
5.9
De ouders verzoeken subsidiair om de zaak met twee maanden aan te houden. Daarnaast verzoeken zij om de omgangsmomenten uit te breiden naar tweemaal per week vier uur. De huidige omgangsmomenten bieden onvoldoende basis voor een beoordeling van de ouderlijke capaciteiten. De ouders verzoeken het hof ook om te bepalen dat [de minderjarige] niet naar een nieuw pleeggezin wordt overgeplaatst, ter bescherming van zijn hechtingsrelaties. Het voornemen van de GI om tot een zesde overplaatsing over te gaan is disproportioneel en schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Verder verzoeken de ouders het hof om de GI te vervangen. De huidige situatie leidt tot vertraging nu de GI onderzoeken tegenwerkt, omgangsuitbreiding weigert en geen neutrale hulpverlening accepteert. Door vast te houden aan de huidige GI wordt niet alleen het belang van [de minderjarige] geschaad, maar wordt ook iedere mogelijkheid tot constructieve samenwerking geblokkeerd.
Een aantal van de verzoeken in hoger beroep is in eerste aanleg niet gedaan. Op grond van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) heeft het hof een
carte blancheom iedere maatregel te treffen die zij in het belang van [de minderjarige] achten, aldus de ouders. De ouders verwijzen hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 november 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4604).
Intrekking en ontvankelijkheid van de verzoeken
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders het verzoek om te bepalen dat [de minderjarige] niet naar een nieuw pleeggezin wordt overgeplaatst, ingetrokken. Het hof zal de ouders daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
5.11
Uit artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: RV) volgt dat in het hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Het beroep van de ouders op artikel 3 IVRK kan niet slagen. Uit artikel 3 IVRK volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, waaronder ook beslissingen van rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Hieruit volgt niet dat het hof iedere maatregel kan treffen die in het belang van een kind wordt geacht, zonder dat daar een rechtsgrond aan ten grondslag ligt (een carte blanche zoals door de ouders is gesteld). Daarbij komt dat een verzoek tot het wijzigen/uitbreiden van een zorgregeling in het kader van een uithuisplaatsing een andere procedure betreft dan de onderhavige. Ook kan het hof niet een instelling, zoals het [naam1] , die geen partij is bij de onderhavige procedure, een opdracht geven tot het doen van onderzoek. Daarbij merkt het hof op dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het verstrekken van opdrachten aan de GI, zoals die door de ouders zijn verzocht.
Het hof zal de ouders daarom niet-ontvankelijk verklaren in de volgende verzoeken:
- de omgangsregeling uit te breiden naar tweemaal per week vier uur;
- [naam1] op te dragen om binnen vier weken onderzoek te doen naar de interactie tussen [de minderjarige] en zijn ouders;
- de GI te gelasten om binnen zeven dagen te specificeren:
- actuele zorgen die onderzocht moeten worden met het persoonlijkheidsonderzoek;
- het beoordelingskader;
- de weging van de uitkomsten voor terugplaatsing bij de ouders;
- een concrete tijdlijn.
5.12
De ouders hebben het hof ook verzocht om de GI te vervangen. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter dit verzoek van de ouders afgewezen. Gelet op artikelen 807 RV en 1:259 BW staat tegen deze beschikking geen hoger beroep open. Het hof zal de ouders daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator
5.13
De ouders verzoeken het hof om een bijzondere curator te benoemen, vanwege de verstoorde communicatie tussen de ouders en de GI. De bijzondere curator kan als neutrale partij bewaken dat alle betrokkenen zich richten op het belang van [de minderjarige] .
5.14
De GI voert verweer. Het benoemen van een bijzondere curator werkt vertragend. De bijzondere curator zal ook een uitgebreid onderzoek moeten doen om zicht te krijgen op de situatie van ouders, terwijl vanuit Samen Sterk Vooruit nu een onderzoek loopt.
5.15
Het hof wijst het verzoek van de ouders om een bijzondere curator te benoemen af. De ouders hebben niet onderbouwd waarom het benoemen van een bijzondere curator in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Enkel de verstoorde communicatie tussen de ouders en de GI is hiervoor niet voldoende. Het hof ziet geen redenen om ambtshalve over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator.
Verzoek tot aanhouding van de procedure
5.16
De ouders hebben verzocht om de behandeling van de procedure voor de duur van twee maanden aan te houden. Zij stellen dat het hof deze zaak onder zich dient te houden en niet af moet doen met een eindbeschikking in verband met het systematisch falen van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, om het door het hof gestelde kader te volgen. De rechtbank heeft in haar beschikking van 16 oktober 2024 fundamenteel miskend dat het hof opdroeg toe te werken naar terugplaatsing. Deze miskenning blijkt uit de wijze waarop de rechtbank de hofbeschikking heeft geïnterpreteerd als zou bekrachtiging van de machtiging betekenen dat terugplaatsing is uitgesloten. Het door de ouders voorgestelde plan voorziet in concrete waarborgen. De bijzondere curator krijgt een specifieke opdracht om het proces te bewaken, waaronder toezicht op de uitvoering van de contactregeling en de communicatie tussen partijen. [naam1] kan als onafhankelijke partij onderzoeken hoe het zit met de interactie tussen de ouders en [de minderjarige] en kunnen een plan maken voor de ouders op het moment dat de ouders hierin ondersteuning nodig hebben, waarbij vooraf duidelijke kaders worden gesteld over de onderzoeksvraag en doorlooptijd. Het hof kan zo bewaken dat daadwerkelijk wordt toegewerkt naar terugplaatsing, met behoud van voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid.
5.17
Het verzoek van de ouders wordt afgewezen. Er is, nu het door de ouders voorgelegde plan niet zal worden gevolgd, geen reden om de beslissing in de onderhavige procedure aan te houden. Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat de ouders de beschikking van het hof van 16 oktober 2024 ten onrechte aldus opvatten dat het hof opdroeg toe te werken naar terugplaatsing.
Proceskostenveroordeling
5.18
De ouders hebben verzocht om de GI te veroordelen in de proceskosten van de ouders, begroot op € 3.600. De GI heeft onrechtmatig gehandeld, door [de minderjarige] over te plaatsen naar een ander pleeggezin, zonder toestemming van de kinderrechter. Gelet op dit onrechtmatig handelen van de GI worden ouders wederom gedwongen tot het maken van advocaatkosten.
5.19
Het hof verklaart de ouders niet-ontvankelijk in het verzoek om een proceskostenveroordeling van de GI. In dit verzoek gaat het om kosten die in de procedure over de toestemming voor wijziging in het verblijf van [de minderjarige] , in de zin van artikel 1:265i BW, bij de kinderrechter zijn gemaakt. Dit is een andere procedure dan de onderhavige. Alleen om die reden al komt het hof niet toe aan een beoordeling van het verzoek, waardoor het hof de ouders niet-ontvankelijk in dit verzoek verklaart.
5.2
Het hof merkt tot slot richting de advocaat van de ouders op dat het doen van allerlei verzoeken in hoger beroep waarvan het de advocaat op voorhand duidelijk moet zijn dat die tot niet-ontvankelijkheid voeren, bij de ouders de valse verwachting wekt althans in elk geval de onjuiste indruk doet ontstaan dat in het kader van onderhavig hoger beroep alle conflicten met de GI rondom [de minderjarige] wel even aan het hof kunnen worden voorgelegd. Die proceshouding verdient afkeuring: zij draagt niet bij aan een voorspelbare rechtspleging.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
16 oktober 2024;
wijst af het verzoek van de ouders om een bijzondere curator te benoemen en om de behandeling van de zaak aan te houden;
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend en is op 3 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.